Nico Keuning
‘Ik schrijf vanuit een directe maatschappelijke positie’
Na enkele vroegere buitenlandse standplaatsen, onder andere in Nigeria en Indonesië, lijkt de loopbaan van A.L. Schneiders te eindigen in Zimbabwe, waar hij nu ambassadeur is. Ook Botswana en Mozambique behoren tot zijn (reis)gebied.
Onlangs was Schneiders met kort verlof in Nederland. Eerder had ik hem een brief geschreven. Ik was zeer verrast toen hij ineens voor mijn deur stond. We maakten onmiddellijk een afspraak voor een interview. Dat moest op korte termijn plaats vinden, want hij zou weer snel naar zijn andere huis, in België, vertrekken.
Schneiders, die in oktober zestig jaar werd, hoopt zijn werk nog een jaar te kunnen blijven doen. Daarna zal hij van de ‘top of heaven’ moeten afdalen om zich elders te vestigen. Een verandering waar hij nu al tegen op ziet. Een voordeel zal echter zijn, dat hij na zijn pensioen meer tijd heeft om te schrijven. En – wat misschien wel belangrijker is – hij zal meer vrijheid hebben om te schrijven over de werkelijkheid.
Schneiders is op een leeftijd gekomen dat hij meer wil dan ‘vertekend situaties scheppen’, want er is nog teveel waarover hij tot nu toe heeft gezwegen.
U debuteerde met het verhaal De kanonnen in Libertinage, dat later in de eerste verhalenbundel Langs het schrikdraad is opgenomen.
Ja, ik zat in die tijd van de politionele acties als dienstplichtig militair, niet als vrijwilliger, in Indonesië. Op Riouw zat ik als enige reserve-officier tussen een groep beroepsmilitairen van het knil. Dat was toch een ander soort mensen dan ik gewend was. We waren het ook helemaal niet eens
over de Indonesische politiek. Ik was erg tegen die acties geweest. Maar twee maanden na de souvereiniteitsoverdracht dook er een eenheid van het tni, van het guerillaleger op. Zij zouden het geleidelijk van ons overnemen. Onder hen was een aantal heel aardige officieren. Studenten, mensen van de Siliwangi-divisie, intellectuelen van de Universiteit van Djogja. Een van die jongens was Islam Salim, de zoon van Hadji Agus Salim. Toen minister van buitenlandse zaken. Met die jongen trok ik veel op.
Over zijn omgang met Salim schrijft Schneiders in Langs het schrikdraad: Dezelfde avond werd ik bij de kapitein van onze inlichtingendienst ontboden. Terwijl hij geheimzinnig naar het vloeiblad op zijn bureau keek merkte hij op dat hem inlichtingen hadden bereikt die uitwezen dat ik met een tni-officier in het zwembad was geweest. Wij praatten wat heen en weer en nadat ik had uitgelegd geen redenen te zien om mijn gedrag te veranderen haalde hij de schouders op. “Je moet het dan zelf maar weten, je zult er niet populairder op worden. Iedereen zal het met mij eens zijn dat een Nederlander samen met een tni-officier een onverkwikkelijk gezicht is in het openbaar. Het is, eh, ongezond.”’
Schneiders nu: ‘We hadden het over Indonesië, boeken en andere culturele dingen. Onderwerpen waar ik met mijn collega’s, de beroepsmilitairen, niet over kon praten. De omgang met die tni-officier werd mij nogal kwalijk genomen. Ik werd geboycot, doodgenegeerd en ik voelde me volstrekt een buitenbeentje.
Was dat de aanleiding om te gaan schrijven?
Het was een soort noodzaak om mezelf overeind te houden in die wankele periode.
De verhalen uit die eerste bundel zijn over het algemeen lovend besproken. Nico Scheepmaker sprak van een journalistiek literator, een bovenmoerdijkse Elsschot.’ Toch was uw volgende boek, Een kater in blik, geen verhalenbundel maar een wat absurdistische kantoorroman met Kafkaëske elementen.
Ook daarvoor was een directe aanleiding. Ik had op het ministerie van toen nog K en O gezeten en ik was daar souschef culturele betrekkingen. Dat was begin vijftiger jaren. De Sticusa, Stichting Culturele Samenwerking, onderhield toen betrekkingen met het nieuw Indonesië en met het Caribisch gebied. Mijn werk leek aanvankelijk een fantastisch leuke job, maar door ambtelijke rivaliteit en jaloezie is dat volstrekt ontspoord en vanaf de eerste maanden al, is de kraan dichtgeknepen door de ministeries. Ik zat toen in een absoluut Kafka-achtige situatie. Ik heb daar zo’n tweeënhalf jaar gezeten, in een prachtige villa in de Viottastraat.
Eén van mijn collega’s daar, een door mij zeer gewaardeerde schrijver, was Alberts. Die zat daar ook op dat Nederlands Instituut voor Internationale Betrekkingen. Door het slechte beleid gebeurde er niets met de rapporten die ik over bepaalde landen had geschreven. Toen was er niets meer te doen. Het was een wonderlijke situatie. Ik tenniste met mijn secretaresse en studeerde Frans in die prachtige villa.
Toen kwam het oude idee boven om leraar te worden in Amerika, leraar Frans. Ik heb zo’n twintig colleges aangeschreven. Er zijn ook reacties op gekomen, maar bij nader inzien was ‘t niets voor mij.
In Een kater in blik schrijft Schneiders over deze villa: ‘Mijn indruk van het adres was niet ongunstig, een ruime solide villa die aan het einde van de stille laan in zijn eigen tuin stond, voor een stad een heel royale tuin. Rondom de villa waren balkons met vrolijk, groengeverfd houtwerk en aan de zuidkant, zowel op de begane grond als op de eerste etage, brede terrassen. Het huis en ik, wij zouden het in ieder geval wel kunnen vinden, dacht ik. Alleen kon ik mij er niet goed een kantoor in voorstellen, maar op het rode bakstenen muurtje naast het toegangshek was toch een grote plaat van koper bevestigd, met daarin discreet gegraveerd: “Instituut voor Buitenlandse Betrekkingen.”’
Uiteindelijk kwam u bij buitenlandse zaken en vervolgens in buitenlandse dienst. Na Lagos in Nigeria werd Jakarta uw standplaats. Gaf dat met het oog op uw verleden geen problemen?
Dat was mijn eerste vraag ook. Dan kom je terug, hoe vinden ze dat? Toen heb ik de ambassadeur opgezocht en die man reageerde zeer enthousiast: ‘Adu, zeg wat leuk. Waar bent u geweest. Adu, ik ben bij de Siliwangidivisie geweest… daar hebben we tegenover elkaar gestaan.’ Hij vond het schitterend. Ik zal u een andere aardige anekdote vertellen. Toen ik de eerste dag aan mijn bureau zat, kwam er een onbekende man binnen. Hij had een fotootje van mij in de krant gezien en mij herkend als de man die hem indertijd op Riouw uit het krijgsgevangenenkamp had vrijgelaten. Hij was me onmiddellijk goededag komen zeggen.
De avonturen in het buitenland zoals u deze in uw verhalen beschrijft, komen bijna altijd uit uw werksituatie voort. Een avonturier met een vaste baan. Dat burgerlijk avonturisme, als ik het zo mag noemen, spreekt ook uit de titel van uw tweede verhalenbundel De trek van de struisvogel.
Ik schrijf vanuit een directe maatschappelijke, sociale positie. Ook als ik na mijn pensioen zal schrijven, zal ik toch ergens een poot in de maatschappij willen hebben. Ik wil altijd functioneren vanuit de maatschappij.
Heeft de titel ook iets te maken met de beperkingen van die functie? Bijvoorbeeld als ambassadeur in Afrika. Het gevoel dat je op politiek gebied weinig kunt doen?
Ik bedoel het absoluut niet politiek. Je kunt, al is het marginaal, altijd iets doen. Je bent politiek niet ongeëngageerd. Je rapportage over je land kan bepaalde dingen wel zeker beïnvloeden. Een deel van mijn job is rapporteren over de situatie in Zimbabwe. Er zijn diverse malen kamervragen gesteld, moet de minister niet zus, niet zo, protesteren, de hulp stopzetten. Daar kun je wel iets aan doen. Ik heb de illusie dat mijn rapportage bijdraagt tot een bepaalde meningsvorming. Zoals tijdens de Biafracrisis. Nederland verkeerde in een wat overdreven hysterie over de toestand in Biafra. Je hebt dan toch het idee dat je door die rapportage de situatie in juiste proporties kunt zetten.
Vandaar de titel van uw laatste verhalenbundel, Rapport van de secretarisvogel.
Ik heb die vogelnaam eigenlijk nogal bewust gekozen. Ik vond dat Peter Vos eerder zo’n mooie struisvogel had getekend en ik dacht misschien wil hij wel weer een vogel voor het omslag tekenen.
Het mooie is – die bundel was er al voordat ik naar Zimbabwe ging – welke vogel zie ik nu zo vaak? Een prachtige vogel: de secretarisvogel. Het leven heeft me niet tegen gezeten. Ik ben een zondagskind. Het is nauwelijks toeval dat ik nu voortdurend secretarisvogels tegenkom.
Al in Een kater in blik heet de hoofdpersoon Vogel, Alfred Vogel. Toen droomde u van vrijheid, Amerika en reizen. Later in Rapport van de secretarisvogel schrijft u, als u in Australië reist: ‘Het is maandagochtend, iedereen is naar zijn werk, maar ik zwerf langs de wegen van een vreemd continent. Niemand kent mij hier en niemand “thuis” weet nu mijn verblijfplaats; verder weg en vrijer ben ik niet geweest. De weg is smal maar glad van wegdek, en andere auto’s zijn er vrijwel niet. Na een paar uur te zijn gereden door bossen van mij onbekende bomen, kom ik in het graanlandschap; golvende heuvels onder graan of stoppels, afgewisseld met plukken bos, dat vreemde bos dat noch van Europa is, noch van Amerika of Afrika, droog, archaïsch bos. En ook de luchten zijn anders, helderder met enorme witte wolken die vreemd genoeg maar een heel lichte schaduw over de graanvelden trekken, en het licht is van vers gesproeid zilver.’
Nu heeft u die vrijheid en reist heel wat af tussen Zimbabwe, Botswana en Mozambique.
Wat ik zoek is de vrijheid, ook de innerlijke vrijheid. Er komt natuurlijk een tijd dat er een einde aan dit mooie reizen komt, of dat het minder wordt. Dan zal ik de innerlijke vrijheid moeten zoeken. Ik wil nog terugkomen op die eerste verhalenbundels. Ik aarzel een beetje om het materiaal te gebruiken, nu. Ten eerste omdat ik niet zoveel tijd heb en ten tweede kom ik in de problemen, nu, tegenover mijn job. Dingen die ik niet op kan schrijven. Ik wil toch meer dan vertekend wat situaties scheppen.
Was uw werk mede aanleiding om na drie boeken onder het pseudoniem A. van Anders te gaan schrijven?
Ja, maar daar ben ik nu overheen. Ik ga nu alleen onder mijn eigen naam schrijven. Wat ik dus nu weer gedaan heb voor Hollands Maandblad.
Deze laatste verhalen spelen in Zimbabwe. Ook in vroegere verhalen over Afrika, hangt er ondanks de humor iets van weemoed tussen de regels: de ondergang van een oude cultuur, de soms voor de natuur tragische gevolgen van ontwikkelingsprojecten. Dat moet voor u toch een innerlijk conflict zijn.
Het hoeft elkaar niet te bijten. Goede ontwikkelingsprojecten houden rekening met de omgeving. Maar helaas gebeurt dat bijna nooit. Er wordt vaak ontzettende schade gedaan door projecten die niet alleen qua omgeving vijandig zijn, maar ook in zichzelf paradoxaal of verkeerd. Het is natuurlijk onzin om in Kenia, wat gebeurd is, tussen bepaalde wildtrekken bevolkingslandbouw te gaan doen. Dat betekent het einde van een enorm wildbestand in een bepaalde regio. Misschien zijn er vijftig boertjes mee geholpen, met een minimum bestaan. Ondertussen snijd je een belangrijke bron van toeristeninkomsten af. Je ziet het ook in Botswana. Dat vee trekt allemaal die vlaktes in. Een enorme overgrazing. De wilde fauna trekt weg. De boeren houden vee niet zozeer voor commerciële exploitatie, maar het is meer een statusquestie. Er zijn bepaalde projecten waar niemand mee gediend is en die ten koste gaan van de environment. Dat trek ik me vreselijk aan.
De natuur is in uw boeken een van de belangrijkste thema’s.
Het valt me nu ik hier ben weer zo op. Miljoenen mensen om je heen. Je herkent jezelf in de ander en je krijgt het gespiegeld terug. Als je in je eentje in de bush loopt, ben je uniek. Het is voor mij niet zozeer de romantische fraaiheid der natuur.
Hoe is het leven in de stad? Wat merkt u na de verkiezingsoverwinning van Moegabe van de acties tegen Nkomo-aanhangers?
Meestal denkt iedereen dat je daar midden tussenin zit, maar veelal merk je zelf niets. Zo is het ook in Zimbabwe. Het is twaalf keer zo groot als Nederland. Zelf merk je het niet aan den lijve. Je voelt de politieke situatie wel. Een maand of acht geleden, toen er een nieuwe golf van onrust in Matabeleland was, ben ik daar ook heen geweest.
Janny Groen schreef enige tijd geleden in de Volkskrant dat zapu-elementen meewerkten aan een door Zuid-Afrika geïnstigeerde destabiliseringspolitiek. Speelt Zuid-Afrika voor Zimbabwe de rol van Big Brother?
Er zijn aanwijzingen dat dissidenten in Matabeleland indirect steun ontvingen vanuit Zuid-Afrika. Het streven van Zuid-Afrika was en is misschien, de frontlijnstaten – in Mozambique zijn ze zeer tekeer gegaan, dat hebben ze erkend – onder controle te houden. Met deze zogenoemde dissidenten wil Zuid-Afrika een troefkaart in handen houden. Na de onafhankelijkheid van Zimbabwe zijn een paar duizend man van de Moezorewamilitie weggetrokken naar Zuid-Afrika. Er zijn rapporten dat er een trainingskamp is. Je kunt er wel donder op zeggen, dat als Zuid-Afrika nog verder in het nauw komt, wat vrees ik staat te gebeuren, de frontlijnstaten daaronder zullen moeten lijden. Die zal Botha als gijzelaars gebruiken als weermiddel tegen internationale sancties. En Zimbabwe alleen al is voor meer dan 70% afhankelijk van Zuid-Afrika.
In het verhaal Ebtij blijkt Zuid-Afrika eveneens een toevluchtsoord te zijn voor de vele Engelsen die het oude Rhodesië nog hebben meegemaakt.
Gelukkig is het niet zo erg. Er zijn nog jonge mensen die overblijven en er komen er zelfs weer terug. Het gaat om duizenden. Die zien daar de problemen ook verder opkomen. Er is in Zuid-Afrika een enorme economische crisis.
In datzelfde verhaal schrijft u over het verdwijnen van de Engelse cultuur: gekapseisde zwembaden, gescheurde asfaltwegen en vervallen clubgebouwtjes.
Ik vind dat een fascinerend fenomeen: een maatschappij die ten dele nog is zoals hij was. Je ziet de veranderingen, maar iedereen gedraagt zich nog alsof er niets verandert.
Wat verstaat u met het oog op zo’n veranderende samenleving onder vooruitgang?
Vooruitgang zou zijn, maar je ziet het helaas niet genoeg, dat de mensen in staat zouden zijn een eigen vorm te vinden. Een nieuwe, sociale, culturele identiteit. Je ziet echter heel vaak dat de bovenlaag van zo’n samenleving leeft naar Engels of Frans model. Dat is een heel dringend probleem. Wat blijft er van zo’n land over als de toplaag vervreemdt van hun land? Er zijn nog wel landen die een sterk eigen cultuur hebben. Nigeria en Ghana, landen aan de Goudkust.
Zimbabwe is door het settlersregime vanaf 1890 gedwongen op een bepaalde manier te leven. Hele volksstammen werden ontworteld en in reserves ondergebracht. De bestaande cultuur is erg kapot gemaakt.
Hoe lang denkt u nog als Ambassadeur in Afrika te blijven?
Ik hoop dit werk nog een jaar te kunnen doen. Misschien zelfs langer.
U schrijft nu uitsluitend korte verhalen. Denkt u dat daar na uw pensionering verandering in komt?
Korte verhalen zijn voor mij de makkelijkste formule. Dat kan ik overzien. Maar ik kom zeker, als ik mijn pensioen haal, met verhalen van langere adem.
Heeft u niet de drang weer een roman te willen schrijven?
Het knutselwerk van een roman trekt me niet aan. Behalve de ideeën of wat je er in wilt stoppen, is het ook een hoop organisatie, puzzelen. Daar heb ik helemaal geen interesse in. Ik geloof dat ik op de korte baan, met vrij sterke autobiografische inslag het beste ben. Een journalistiek literator. Ik geloof dat die typering van Scheepmaker juist was. Dat interesseert me ook het meeste: randterreinen van de journalistiek en de letterkunde.
Aan het einde van ons gesprek komt zoon Mark de kamer binnen. Geen onbekende voor de lezers van Schneiders verhalen. De zoon is in de sporen van zijn vader getreden. Hij moet de volgende dag naar Hongkong. We praten, nu met z’n drieën, over reizen en afscheid nemen. ‘Er is een erg goede dissertatie geschreven door Peter Hofstede,’ zegt Schneiders, ‘over de emigrant. Het heet De komende en de gaande man. Zo noem ik mezelf ook wel: de gaande man.’