Kronieken
Niet god maar golding
William Golding: The Spire (Faber and Faber, Londen, 1964).
‘Up here we are free of all the confusion!’
Enkele jaren geleden, na het verschijnen van zijn derde roman Pincher Martin, toen men in Engeland al bezig was hem ‘our leading younger novelist’ te noemen, heeft William Golding zijn visie op het fundamentele probleem van de mens in de volgende woorden geformuleerd: ‘learning to live fearlessly with the natural chaos of existence without forcing artificial patterns on it’. Bij de interpretatie van zijn jongste en vijfde roman The Spire (en ieder werk van deze christelijke auteur heeft dit met de Heilige Schrift gemeen, dat het om een interpretatie vraagt, tot een interpretatie uitdaagt), lijkt deze formule van meer dan gewoon belang. Ook misschien om tot een juiste waardering van het boek te komen, althans voorzover men daartoe in staat is – en of ik op het ogenblik daartoe in staat ben meen ik te moeten betwijfelen. Het lezen van het boek bleek moeilijk, het taxeren ervan nog moeilijker. Niet moeilijk echter bleek het in dit geval, de verleiding, om in extase te raken over wat men nog niet goed begrijpt, te weerstaan. Het boek laat mij met een akelig vermoeden achter, dat iets hier niet helemaal in de haak is.
Onder de naoorlogse engelse romanschrijvers is Golding inderdaad een heel uitzonderlijke figuur. Hij schuwt de journalistieke, de realistische, de pikareske, de satirische, de humoristische roman en schrijft maar liever allegorieën. Hij is in feite bezig vanuit zijn christelijke geloof een heel allegorisch oeuvre op te bouwen, al worstelt deze anglo-katholiek met de problemen van zijn geloof als Greene bij voorbeeld met die van zijn rooms-katholicisme, maar dan op een andere manier: bij Golding wordt de strijd veel minder openlijk gevoerd.
In zijn eerste, bekendste en gemakkelijkste (daarom bekendste) roman Lord of the Flies, van 1954, heeft hij al een beeld geschapen van de genoemde ‘natuurlijke waarde van het bestaan’ door te laten zien hoe bijgeloof, geweld en zwijnerij langzamerhand de bovenhand krijgen, als een stel keurige schooljongens na een vliegtuigramp op een verlaten tropisch eiland terechtkomt. Voor deze schrikwekkende allegorie koos hij als gietvorm Ballantyne’s boek Coral Island, een van de bekendste voorbeelden van een heel genre avontuurlijke jongensromans van jaren geleden. Deze keuze was al vernuftig: niet alleen zorgde deze voor een verhalende vorm die vertrouwd en ook spannend is, maar door het contrast
met de romantische droomwereld van het originele verhaal van Ballantyne kreeg het wrede en schokkende van Golding’s verhaal veel meer ‘impact’. Hier werd de strijd tussen goed en kwaad, het licht en het donker, gevoerd en de eerste elementen van deze twee combinaties hadden ‘t onderspit moeten delven, ware het niet dat een macht van buiten af op het laatste ogenblik tussen beide was gekomen.
De grond lag nu gereed en binnen twee jaar volgen The in heritors en Pincher Martin. In eerstgenoemde – gedurfd in opzet, vaak ontroerend, nog vaker onleesbaar – beeldde Golding de zachte onschuld uit van de Neanderthalers, die door onze lieve voorouders ‘ausradiert’ werden, opdat de Mens zijn heil over de aarde kon verbreiden. Hier luidde de les: ‘evil enters the world through humanity’. Daarna, in Pincher Martin, beschreef Golding de strijd die door de ziel van een verdronken matroos in het Purgatorium gevoerd wordt tegen de goddelijke barmhartigheid, tegen zijn opgaan in het chaotische, het niets, de hemel. Na de pauze van vier jaar verscheen in 1960 de wat onbevredigende Free Fall, waarin Samuel Mountjoy, kunstschilder, probeerde door middel van een speurtocht langs zijn verleden na te gaan, hoe, wanneer en waarom hij zijn geestelijke vrijheid kwijt was geraakt. Thans, na een pauze van weer vier jaar, presenteert de auteur ons zijn vijfde allegorie: het middeleeuwse verhaal van Father Jocelin, die een visioen heeft gekregen. Die zich door God geroepen acht zijn kathedraal van een torenspits te voorzien, hoewel hij weet, dat de vereiste fundering hiervoor ontbreekt. Die de ogen sluit voor de vele onzuivere aspekten en motiveringen van zijn onderneming. Die niet naar de waarschuwingen van de technici en ook niet naar de stem van de rede wil luisteren. En die ten slotte ramp en ellende om zich heen schept, zijn gewone, minder spectaculaire plicht verzuimt en als een gebroken, kwalijkriekende waanzinnige (een heilige misschien?) sterft.
Aan de Golding-kenners bied ik mijn excuses aan voor deze kleine opsomming van het oeuvre tot vandaag. De bedoeling is echter niet de lezer van een pocket-overzicht voor dagelijks gebruik te voorzien, maar om te laten zien, hoeveel lijn er in dit oeuvre zit, hoe zeer alles bij elkaar hoort, hoe alles – en iedere roman afzonderlijk – volgens een zorgvuldig overpeinsd plan is geschreven, en, ten slotte, om aan te wijzen met hoeveel toewijding en concentratie William Golding nu al sinds enige jaren zèlf bezig is, aan zìjn toren te bouwen, om zìjn kunstmatige vorm op de natuurlijke wanorde van het bestaan te drukken. Hier ligt iets tegenstrijdigs, of in ieder geval iets paradoxaals, dat heel intrigerend is. Het eerste wat men aan deze romanschrijver van christelijke overtuiging zou willen vragen is namelijk: is uw geloof, is uw roman, uw hele oeuvre, dan iets anders dan een poging om aan de chaos van het bestaan een vorm, een kunstmatige vorm, te verlenen?
Voor de rationalist zou ieder onbevredigend antwoord op deze vraag een aanleiding kunnen zijn, om Golding’s werk van de hand te wijzen: het rijmt niet en de fundering ontbreekt. Er zijn echter in het jaar 1964 maar weinig rationalisten overgebleven. Voor de anderen kan deze paradox hun belangstelling voor dit oeuvre en voor The Spire alleen maar verhogen. Wat mij betreft, verleent die aan dit jongste boek van Golding een reddende betekenis, waardoor wat bij een eerste kennismaking veel te vaak een irritant-esoterisch, gewild-vaag relaas leek te zijn van (om uit het boek te citeren) ‘a kind of quivering indecisiveness’, mij toch niet koud liet. Jocelin is namelijk bij uitstek de man die bang is voor het chaotische van het bestaan en zijn torenspits kan ook worden gezien als zijn poging om uit deze chaos enige vorm te scheppen: ‘a picture of infinity’. Als hij bovenop de toren staat, kijkt Jocelin neer op de onstuimige, vormloze massa wiens stemmen ‘de heilige lucht bevuilen’, en hij fluistert tegen zichzelf: ‘Up here we are free of all the confusion!’ Hij geeft ook toe, dat hij bang is weer naar beneden te moeten gaan. Maar het moet. Een parallel trekken tussen deze Jocelin met zijn visioen, zijn roeping, en Golding met zijn geloof en zìjn roeping, als schrijver, lijkt mij dus uiterst interessant. Of zoek ik alleen maar naar een formule die het vage en esoterische van dit boek vereenvoudigt, vernauwt, reduceert tot iets vatbaars?
Golding heeft het de lezer nooit gemakkelijk gemaakt. Hij houdt gewoon geen rekening met hem. Men wordt steeds middenin een reeks ontwikkelingen, een stemming, gestort. Niets wordt uitgelegd, niemand wordt voorgesteld, de verbanden moet men zelf leggen, en hoewel er wel het een en ander gebeurt, wordt de nadruk steeds en met opzet van de gebeurtenissen zelf afgeleid. Voor de lezer die meent een gewone roman ter hand te hebben genomen, kan dit heel onbevredigend zijn. Logisch is het procédé echter wel. Want het gaat hier niet om wat er in de buitenwereld, maar om wat er in de ziel gebeurt. Niet om het hoe maar om het waarom. Als The Spire een gewone roman was, dan zou het verhaal van het bouwen van deze torenspits tot een onvermijdelijke climax leiden: het ogenblik waarop alles in elkaar stort. De toren begint inderdaad te wankelen en af te brokkelen, maar Golding, na ons op een beschrijving van de bouw te hebben getrakteerd waarin ons vrijwel geen spijker gespaard werd, heeft nu alleen belangstelling voor de ineenstorting die in Jocelin plaats vindt. De gebruikelijke climax, de gebruikelijke bevrediging, wordt de lezer ontzegd: Golding is voor alles asceet.
Het is eigenlijk zinloos een werk als The Spire een roman te noemen, al doet de uitgever dit wel. En het is daarom even zinloos het volgens de normen, die – broadly speaking – voor de roman gelden, op zijn waarde te schatten. Er zijn bij voorbeeld geen gewone romanfiguren, geen ‘characters’. Zelfs Jocelin, door middel van wie wij alles meemaken, voldoet niet aan de gewone
eisen. Het is een levend, geloofwaardig wezen geworden. Toegegeven. Maar hij mist één belangrijke dimensie: de willekeur, de zelfstandigheid, die een persoon in een mens verandert. Hij is, zoals het een Christen betaamt, de dienaar van zijn Schepper. Maar hier is de schepper niet God maar Golding. En wat de andere figuren betreft – de bouwmeester Roger Mason (de naam is al voldoende – mason: steenhouwer), Pangall en zijn jonge vrouw Goody, die voor Jocelin eerst de exotische verleiding, later de hekserij vertegenwoordigt, the Lady Alison, Rachel Mason – het zou ronduit absurd zijn, om te klagen dat dit maar symbolen zijn gebleven, want dat is toch juist de bedoeling. Dit is immers een allegorie waarin alles veel dichter bij het middeleeuwse zinnespel ligt dan bij de 20e eeuwse roman, Joyce en Beckett niet uitgezonderd. En Jocelin ligt ook veel dichter bij Elckerlijc, al is hij dan een geestelijke. Bovendien, de stijl herinnert er de lezer steeds weer aan dat Golding als hij dit werk honderd jaar geleden geschreven had, er zeker de vorm voor zou hebben gekozen van het lange, verhalende gedicht.
Trouwens, het zwakste aspekt van The Spire lijkt mij de nauwkeurige, precieuze beschrijving van het decor – een poging misschien tot wat realisme, of nog steeds maar symboliek? Waarom toch al dit opnoemen van de verschillende onderdelen van een kathedraal – met zijn ‘triforium’, zijn ‘crossways’, zijn ‘Provoste chantry’? Waarom al deze nadruk leggen op de namen van de verschillende ambten – de ‘dean’, de ‘precentor’, de ‘vicars choral’, de ‘Principal Persons’? Waarom deze minutieuze, op den duur oervervelende beschrijving van de bouw, met zijn ‘maulmen’, zijn ‘hodmen’, zijn ‘delvers’? Moet dit alles fungeren als een tegenwicht voor andere, poëtische elementen van de stijl elders? Voor zinnen bij voorbeeld als: ‘a little gesture of disclaim’, ‘in the last flutters of disturbed air’, ‘he lay on an absence of back’? Voor het herhaaldelijk toeschrijven van menselijke attributen aan natuurlijke verschijnselen, de zon, de wind, de regen? Voor zinnen als ‘he looked at the pillars and found himself thinking that perhaps they felt as he did’, die eerder storend dan opbouwend zijn, al geven zij maar Jocelin’s ‘denken’ weer? Of moet men ze zien als zuiver poëtische elementen van een zuiver poëtische stijl? En zijn het maar kleine details, nietigheden, of eerder aanwijzingen – en hier komen mijn akelige vermoedens opdoemen – dat er toch iets onzuivers in dit werk schuilt: de poging van de gelovige, de preker, door zijn taal, en dus niet door zijn betoog, te overtuigen, te overwinnen?
Aan het begin van zijn schrijverschap kon men foto’s van Golding zien waarin hij als denker, met de pijp in de mond, zat te peinzen. Later kwamen foto’s van een joviale maar heel intelligente kop, met een breed voorhoofd en een dikke baard, het type van de wijze schoolmeester die ook scheppend kunstenaar is. Bij het verschijnen van The Spire ziet men de grote kop van een
ziener, groter zelfs dan de foto, waarop alles nu vaag omlijnd is en van ‘a kind of quivering indecisiveness’. Zo’n foto past precies bij een boek als The Spire. Het gaat natuurlijk niet om het uiterlijk van de schrijver, maar om de wijze waarop hij zijn uiterlijk presenteert en gebruikt bij het propaganda maken voor en verkopen van zijn waren. Ik tenminste laat mij hierdoor eerder waarschuwen dan overtuigen. Ook mijn reactie op de genoemde elementen in de stijl van The Spire klopt precies met mijn reactie op reclames die mij willen wijs maken dat het leven niets is zonder Blue Band. Wantrouwen. Een weinig christelijke reactie op een al te christelijk boek.
James Brockway