[p. 26]
Nikki Dekker
Twee gedichten
Reuzennachtzwaluw
Jullie gaan mijn moeder wakker maken.
Een hakbijl past niet in je broekzak
en je maakt vlekken op de matrashoes.
Ik heb wel een broekje dat je aan kunt.
Dit is het feest van heilige kleuren
van klimop tegen de badkamermuur.
Het hagelt onbarmhartig buiten.
Ik wou dat je eens stil bleef zitten.
Ik wou dat je eens naar me toe kwam.
Het wachtkamerstoeltje is wit en hard.
Laten we het heel zachtjes proberen.
Je romp is een opengeslagen deken.
[p. 27]
Niet bang zijn
De krokodillenvrouw is een soort
vogel: haar zwaartepunt ligt ver naar voren,
ze zweeft door de dagen, laat zich niet
aaien: de stompe snavel, lange tanden
scheuren luxaflex aan flarden, ze prikt met
gemak door sleutelgaten, sprint op lage poten
je kamer in. Ze laat je zelden een zin af
maken (kritiek sijpelt langs de hoornplaten
weg), loert vanachter olijfgroene vitrage, verlaat
feestjes zonder gedag te zeggen
en glibbert ‘s avonds laat het bed in, neemt
de vorm aan van een kussen dat zich vasthaakt.