Nyk de Vries
Prozagedichten
Boek
Ik had het boek wel duizend keer gelezen. Letterlijk. Het was een heel werk. Ik kende het van binnen en van buiten. En toch kon ik, toen mijn broer terugkwam van zijn reis en we met z’n allen in de kleine achterkamer zaten, hem er niks over vertellen. Er hing een gekke sfeer. Er was geen sfeer van vertellen. Ik drentelde rond, van de tafel naar de keuken en weer terug. Op het laatst vertrok ik naar mijn kamer. Ik ging liggen op bed en kon maar één ding doen. Ik nam het boek en las het nog een keer.
Twente
Ik was in slaap gevallen in de laadbak van een pick-up truck. Ik weet niet hoeveel later ik wakker werd. Het was donker geworden. Het voelde alsof ik ergens in Mexico was, maar aan de gevel van een boerderij zag ik dat ik me in Twente bevond. Achter mij schenen felle koplampen op een houten wand. Verderop stond een groepje mannen: donkere silhouetten met hooivorken in hun hand. Ik staarde naar hen en een sterke angst bekroop mij, een oude angst, tot ik blijkbaar bewoog en een klomp van een van de mannen mijn aandacht trok. Het ding schoof met de punt door het zand. En daarmee draaide alles om, het hele universum. Ik keek niet naar hen. Zij keken naar mij.
Dinosauriër
Begin jaren negentig probeerde ik de band te overtuigen van de verschrikkelijke uitwerking van de technologische vooruitgang, maar onze drummer zei: ‘Ik geloof jouw onheilsvoorspellingen niet. De eindtijd is al zo vaak aangekondigd. We zullen het wel weer overleven.’ Hij was een weldenkend mens, maar hij vergat dat het voortleven niet per se voor alle soorten zou gelden. ‘Kijk naar de dinosauriërs,’ riep ik, ‘die zijn mooi van de aardbodem verdwenen.’ Maar spoedig bleek mijn ongelijk. Alles kwam terug. De dino’s kwamen terug, zelfs mijn vader stond ineens weer voor onze deur. Hij ging zitten aan de keukentafel en begon te vertellen. Nog steeds dezelfde zwetsverhalen.