[Onverzonden brief]
Beste Julio,
Amsterdam, september 1990
Eindelijk begint het hier een beetje op orde te raken. Sinds de verhuizing, drie weken geleden, heb ik constant in de troep gezeten. Niet onplezierig overigens. Al die dozen, verfspullen en lakens geven aan dat er hier iets ontstaat.
Ik woon nu in een soort hofje op twee hoog met uitzicht op de lucht boven de daken. Na jarenlang op een blinde muur te hebben uitgekeken, zijn de bollende wangen van de wolken een verademing.
Op de begane grond, naast de deur van het centrale trappenhuis, woont mijnheer De W., een oude alleenstaande man. Al mijn bezoek wordt door hem aangesproken en verwikkeld in conversaties over het weer, de voetbalcompetitie en de internationale politiek. Als er te weinig verkeer op de trap is, begint hij rumoerig met de deur te manoeuvreren en ostentatief te hoesten. Hij drinkt ook ‘weleens’ en begint dan allerlei krantekoppen te roepen. ‘smogalarm fase twee’. Gisterenavond riep hij door het hofje: ‘ze gaan ze allemaal uitroeien’. Zo te horen zit het wereldnieuws hem dicht op de huid. Hij richt zijn aandacht overigens vooral op de passerende meisjes en vrouwen. Ik weet niet of ik dat van zo’n oude man verwonderlijk moet vinden.
President Bush was zojuist op tv. Hij stond voor zijn zomerverblijf op het gazon. Ondanks de ernst van het conflict met Irak, wilde hij van de gelegenheid gebruik maken om namens een van zijn honden iets te zeggen. Ranger werd een paar dagen geleden in een reportage abusievelijk voor Milly aangezien. ‘Ranger is a strong male dog, and, well, his feelings were hurt.’ Dus of de heren en dames journalisten voortaan de honden niet meer zouden willen verwisselen.
Gisteren liet Karin mij een pak kattevoer zien. Het was een pak 4-sterren mix met wild. Volgens de tekst en het beeld op de verpakking bleek het voedsel uit vier soorten brokjes te bestaan, wervel- en stervormig. Volgens de bijschriften zaten in de anonieme puzzelstukjes respectievelijk rund, konijn, wild en lam. Als er iets anders gestaan had, onyx, tregua, catala, had
ik het ook geloofd. Mijn nieuwsgierigheid dreef mij naar de winkel en daar zag ik op het pak 4-sterren mix zeebanket dezelfde vormpjes als op het wild-pak; nu echter betekenden ze ineens tonijn, roodbaars, heek en garnaal.
Tsja, het is natuurijk komisch om te zien dat een stervormpje ‘konijn’ kan zijn, maar als dat zelfde vormpje ook ineens als ‘tonijn’ of ‘garnaal’ wordt benoemd, dan begin ik ongerust te worden. Als zelfs het kattevoer al een bron van semantische onzekerheid is, Julio, waar blijft dan de basis voor een enigzins redelijke communicatie?
Wat zouden dat eigenlijk voor mensen zijn die dit produkt hebben verzonnen en die de verpakking hebben ontworpen. Volgelingen van Abelardus? Barbarberologen? Leden van een geheim genoodschap ter verspreiding van referentiële onrust? Nominalistische nozems? Of verstrooide cronopio’s?
Maar goed, onlangs heb ik met veel plezier je essay ‘Over het korte verhaal en omstreken’ herlezen, nu in een mooie vertaling van Barber van de Pol. Je vertrekpunt is een stelling van Quiroga; ‘Vertel het verhaal alsof het alleen van belang is voor de kleine kring van personages, waarvan jij er een had kunnen zijn.’ Het idee van de kleine kring spreekt je zeer aan, zeg je, omdat het de gesloten vorm van het verhaal definieert, zijn bolvormigheid. En het idee dat de verteller een van de personages kan zijn, spreekt je ook erg aan, omdat het betekent dat de narratieve situatie binnenin de bol moet ontstaan en zich in een beweging van binnen naar buiten moet ontwikkelen, en niet van buiten naar binnen als wanneer je de bol uit klei zou boetseren.
Je hebt je altijd geërgerd aan die verhalen waarin de personages in de coulissen moeten wachten terwijl de verteller details of verwikkelingen uitlegt. Hetgeen een goed kort verhaal kenmerkt is zijn autarkie; het moet zich losmaken van zijn auteur zoals een zeepbel een pijp loslaat. Verhalen zijn levende wezens, complete organismen die ademen. Zij ademen en niet de verteller. De voor de hand liggende vraag ‘of er dan geen communicatie tussen schrijver en lezer plaatsvindt?’, is volgens jou simpel te beantwoorden: ‘de communicatie werkt vanuit het verhaal en niet door middel van het verhaal’.
Wat ik boeiend vond, waren je opmerkingen over de verhouding tussen het normale en het fantastische in een verhaal. Je wijst met klem op de noodzaak om het fantastische in het normale te situeren. Want als dat te weinig gebeurd dan krijg je een makkelijk soort mysterie; een schurk die op het laatste moment door een uit de schoorsteen komende hand wordt gewurgd. En als het fantastische totaal niet wordt gesitueerd of ingebed in
het normale dan krijg je een soort full-time vreemdheid die spanningsloos is bij gebrek aan contrast. De ontwikkelingen verliezen hun dwingende, onafwendbare karakter. De lezer voelt dat er net zo goed iets anders raars had kunnen gebeuren. In beide gevallen is er niet genoeg sprake van een wederzijdse doordringing, een osmose van normale en fantastische gegevens. Het buitengewone eist een normaal tijdsverloop, het moet de bovenhand gaan voeren zonder de gewone structuren waarin het geplooid ligt te vervangen.
Ik vond deze opmerkingen vooral interessant omdat ik zelf worstel met deze problematiek. Weliswaar vanuit een lichtelijk verschillende invalshoek, maar goed. Er zijn namelijk allerlei actuele verschijnselen die zo fantastisch zijn dat ze mijn verbeelding prikkelen, dat ze vragen om een weerwoord, een verwerking. Terugschrijven is het devies. Maar hoe? Een tijdje geleden las ik een bericht in de krant dat mij dusdanig raakte dat ik er iets mee moest doen. Het bericht was het volgende:
24-8-89 parijs: De internationale conferentie over Cambodja is verzeild geraakt in een conflict dat sommige deelnemers doet betwijfelen of de beraadslagingen volgende week met succes zullen kunnen worden afgesloten. Het gaat om twee woorden, waarvan het ene onaanvaardbaar is voor de beweging der Rode Khmers en het andere voor de door Vietnam gesteunde regering van Cambodja.
De Rode Khmers verzetten zich tegen het gebruik van het woord ‘genocide’ ter aanduiding van de twee miljoen doden die er onder de Cambodjaanse bevolking zijn gevallen in de vier jaar dat zij de macht uitoefenden. Verzetsleider Sihanouk wil deze staatsterreur liever aanduiden als ‘schending van de mensenrechten’.
De Cambodjaanse regering verzet zich harerzijds tegen het gebruik van het woord ‘kolonisten’ ter aanduiding van de Vietnamese burgers die zich in Cambodja hebben gevestigd. Volgens de Rode Khmers bewijst hun aanwezigheid dat Vietnam nog steeds koloniale aspiraties heeft jegens Cambodja.
Het gemarchandeer met die woorden is grotesk en gruwelijk. Heel wat zwaardere kost dan kattevoerrethoriek. Ik besloot om het bericht te verwerken in een verhaal dat, algemener, over diplomatiek taalgebruik zou gaan. Om het pijnlijke van het citaat tot zijn recht te laten komen, liet ik het voorafgaan door een burleske inleiding. Mijnheer Tingeling, de protagonist, ontdekt dat het woord ‘chambercloak’ eigenlijk een verbastering is van een turks woord. Het dankt zijn bestaan aan een engelse diplomaat die
in de Krimoorlog enzovoort. Vervolgens ontdekt Tingeling dat veel meer typisch engelse woorden uit andere talen stammen; tea, toast, umbrella, cricket, tank. Zijn bescheiden onderzoekingen leiden tot een internationale diplomatieke rel omdat de ‘tabloids’ zijn conclusies versimpelen. Etcetera. In het vervolg op deze episode, als de storm is overgewaaid, komt Tingeling het bovenstaande bericht over Cambodja tegen. Het schokt en deprimeert hem, maar de echte klap komt pas als hij niet veel later het volgende leest:
30-8-89 parijs – De internationale conferentie over Cambodja is vrijwel zeker mislukt. De Franse minister Dumas, die dinsdag met zijn indonesische collega Alatas met een luid toeterend motorescorte van hotel naar hotel racete in een laatste wanhopige krachtsinspanning om de verschillende delegaties op één lijn te krijgen, liet aan het eind van de dag weten dat vooral de belangrijkste kwesties geen millimeter dichter bij een oplossing waren gekomen. De tijd is kennelijk nog niet rijp voor een oplossing, verklaarde hij. Dumas wil over enkele maanden opnieuw een conferentie beleggen.
Of het zover zal komen, is bepaald niet zeker. De leider van de Amerikaanse delegatie voorspelde dat de strijd in Cambodja weer in volle hevigheid zal losbarsten als er in Parijs geen politieke regeling wordt gevonden. Hij werd in verlegenheid gebracht toen gevraagd werd naar de militaire hulpverlening aan het Cambodjaanse verzet, waarvoor het Amerikaanse Congres nog onlangs formeel toestemming heeft gegeven.
Na dit bericht vraagt Tingeling zich af: ‘Wat te doen?’. Een oude, maar altijd actuele vraag. Allerlei ideeën doemen op en verdwijnen: brievenbombardementen, protestoptochten, stenen door de ruiten van de ambassade, het verzamelen van handtekeningen. Maar ze lijken allemaal even obligaat en krachteloos. Langzaam wordt Tingeling door een gevoel van onmacht bevangen, een verstijving die zich door zijn hele lichaam verspreidt. Hij verzet zich daartegen maar moet zich uiteindelijk gewonnen geven. Hij zakt weg in een diepe staat van catatonie.
Mooie boel! Hoe moet het nu verder? Ik weiger te geloven dat dit een onvermijdelijk gevolg is van het geciteerde materiaal. En de constructie is gewiekst genoeg, daar ligt het niet aan. Mede door jou geïnspireerd heb ik een gekruisd patroon gecreëerd waarin het normale en het fantastische zich beurtelings antagonistisch verhouden. Dat houdt de vaart erin. Maar Tingeling die wil niet, die zit daar maar verstijfd te zitten.
Ik kan het niet uitstaan dat hem dit overkomt, dat hij zich zo gedraagt.
Dat wij, gewone stervelingen, passief reageren op het informatie bombardement, da’s één ding, maar daar hoeft hij toch niet in mee te gaan? Dat allerlei historische antwoorden in discrediet zijn geraakt, daar hoeft hij zich toch niet bij neer te leggen. Waarom verzint hij niet iets anders?
Misschien dat jij, vanuit de sferen waarin je verkeerd, tot hem door kunt dringen. Probeer eens met hem te praten, naar mij luistert hij niet. Wie weet kun jij bewerkstelligen dat hij in beweging komt en ‘iets’ doet. Wil je? Misschien kun je hem prikkelen door dat verhaal te vertellen van de man die zich in een geuldal bevond. Plotseling begon het dal vol water te stromen. De man deed niks; hij wachtte op redding, hij wachtte op een bootje. Het water steeg en steeg steeds hoger, tot het aan zijn lippen stond. Toen pas besefte hij dat hijzelf het bootje was; en hij zwom weg.
Of dat verhaal van die meneer die ‘s avonds laat een blokje omliep en een dorpsgenoot op handen en voeten onder een straatlantaarn zag kruipen.
‘Wat ben je aan het doen?’, vroeg hij.
‘Ik zoek mijn sleutel.’
Samen zochten ze verder, maar hoe ze ook zochten ze vonden niets. ‘Weet je zeker dat je hem hier verloren hebt?’
‘Nee, ik heb hem ergens in de tuin verloren!’
‘Ja, maar, waarom zoeken we dan hier?’
‘Nou, simpel, d’er is hier meer licht!’
Jammer overigens dat ik je vroeger nooit heb gesproken, ik had je graag eens ontmoet. Als ik toentertijd had geweten dat jij de zomers in Saigon doorbracht, was ik je op gaan zoeken. Het was al met al maar twintig kilometer van ons huis in Joucas. Wel heb ik je een paar keer op de televisie gezien en op de radio gehoord. De laatste keer dat ik je stem hoorde, was tijdens een herdenkingsbijeenkomst in Madrid, een week na je dood. De bijeenkomst werd voorgezeten door Cristina Peri Rossi. Tal van schrijvers hielden een kort praatje. De sfeer was plechtig maar ook opgewekt. Af en toe stond iemand in het publiek op om met grote woorden te getuigen van zijn bewondering. Het hoogtepunt van de avond was het afspelen van een tape waarop jij een verhaal voorlas, een verhaal over een tante. Ondanks je recente en diep betreurde overlijden, kon men een glimlach niet onderdrukken. Het gegrinnik groeide als een haarscheurtje en veranderde in een klaterend gelach, in wilde hilariteit. Zonder twijfel de raarste hommage die ik heb meegemaakt.
Het is al laat. De benedenbuurman kan kennelijk de slaap niet vatten. Hij is weer aan het spoken met de deuren. Hij schraapt zijn keel en hoest. Maar roepen doet hij niet. Ik denk dat ik een praatje ga maken. Het lost
weliswaar geen problemen op, maar het helpt om de onrust te bezweren.
Vriendelijke groeten
K. Michel