Open brief aan de schrijvers in Oostduitsland en Oostberlijn
Een paar weken geleden schreef ik Wolfdietrich Schnurre en verzocht hem voor ‘Tirade’ een stuk te schrijven over Berlijn naar aanleiding van de gebeurtenissen van 13 augustus. Hij schreef me terug, dat hij dat niet kon, omdat door de herinneringen aan oorlog, angst en Hitlerterreur, die door de huidige situatie weer gewekt worden, het stuk niet die toon zou krijgen, die hij wenste. Wel had hij samen met zijn stadgenoot Günther Grass, de schrijver van de ‘Blechtrommel’, die evenals Schnurre zelf van de schrijver een radicaal humanisme en een levendig politiek bewustzijn verlangt, een open brief aan de schrijvers in Oostberlijn en Oostduitsland gericht. Deze brief werd door verschillende Duitse week- en dagbladen gepubliceerd en lokte heftige reacties uit, zowel in Oost- als Westduitsland. De Oostduitse schrijversvereniging beantwoordde hun brief met de verwachte en bekende cliché’s en was ondertekend door een onbekende ambtenaar, Alfred Schulz geheten.
Daarop heeft Schnurre op 16 september naar aanleiding van de uiteenlopende reacties op de eerste brief in verschillende bladen een hernieuwde oproep gepubliceerd die het karakter heeft van een pamflet. Dezelfde oproep heeft hij ook uitgesproken voor ‘Radio Berlijn’. In zijn brief aan mij verzocht hij me in plaats van het gevraagde stuk de open brief en zijn pamflet over de medeverantwoordelijkheid van de schrijver te publiceren.
Hier volgen dus in vertaling de open brief van Grass en Schnurre, het antwoord van de Vereniging van Duitse schrijvers uit Oostberlijn en het pamflet van Schnurre.
H.L.M.
Aan de leden van de Vereniging van Duitse schrijvers, Berlin W. 8.
Zonder dat hun daartoe opdracht gegeven werd en ondanks het besef, dat deze open brief weinig succes zal hebben, verzoeken ondergetekenden hiermede alle schrijvers in de D.D.R. de draagwijdte van de plotselinge militaire actie van de 13de augustus te overwegen. Laat niet later iemand beweren, dat hij altijd tegen een gewelddadige sluiting van de grenzen geweest is, maar dat hij geen gelegenheid had zijn stem te laten horen. Wie het beroep van schrijver kiest, moet zijn stem laten horen, al is het alleen maar door luidkeels te verkondigen, dat men hem niet vrijuit laat spreken.
Vele inwoners van uw staat vinden de D.D.R. onbewoonbaar, hebben hun staat verlaten en willen hun staat verlaten. Deze massale vlucht, die door uw regering zonder enig bewijs ‘mensenhandel’ wordt genoemd, kan en mag de actie van de 13de augustus noch verklaren, noch verontschuldigen. Prikkeldraad, machinepistolen en tanks zijn niet de geschikte middelen, om voor de burgers van uw staat de toestanden in de D.D.R. aantrekkelijk te maken. Slechts een staat, die van de steun van zijn onderdanen niet meer zeker is probeert zich op deze wijze te handhaven.
Als Westduitse schrijvers het als hun plicht beschouwen, om tegen het aanblijven van een Hans Globke in de regering te ageren; als Westduitse schrijvers de op handen zijnde ‘noodwet’ van de minister van binnenlandse zaken Gerhard Schráder een ondemocratische wet noemen; als Westduitse schrijvers tegen een autoritair klerikalisme in de Bondsrepubliek waarschuwen, dan hebt u evenzeer de plicht het onrecht van de 13de augustus bij de naam te noemen.
Wij nodigen u uit, onze open brief openhartig te beantwoorden, door ons te laten weten of u de maatregelen van uw regering goedkeurt of de rechtsbreuk veroordeelt. Een ‘mentale emigratie’ bestaat niet, ook in de jaren tussen 1933 en 1945 heeft die niet bestaan. Wie zijn mond houdt, is medeplichtig.
Deze open brief zal overhandigd worden aan de Vereniging van Duitse schrijvers en aan de Duitse academie voor kunsten. Een afschrift zal gestuurd worden aan de volgende kranten
met het verzoek om onverkorte publikatie: Neues Deutschland, Sonntag, Tagespiegel, Welt, Süddeutsche Zeitung, Konkret.
Als ereleden en leden van het bestuur van de Vereniging van Duitse schrijvers noemen wij: Anna Seghers, Arnold Zweig, Erwin Strittmatter, Ludwig Renn, E. Welk, Bruno Apitz, Willi Bredel, Franz Fühmann, Peter Hacks, Stephan Hermlin, Wolfgang Kohlhaase, Peter Hackel, Paul Wiens.
Wij wachten op uw antwoord.
Wolfdietrich Schnurre, Günther Grass
De Vereniging van Oostduitse schrijvers antwoordde:
De schrijvers van de Duitse Democratische Republiek begrijpen, billijken en steunen alle maatregelen van hun staatsorganen, die, zoals op de 13de augustus in Berlijn, in eerste en laatste instantie de verdediging van de vrede dienen.
Getekend: Alfred Schulz
Over de medeverantwoordelijkheid van de schrijver
Onze open brief aan de schrijvers van de D.D.R., die Günther Grass en ik op de 16de augustus in het kantoor van de Vereniging van Duitse schrijvers in Oostberlijn overhandigden, schijnt een zeer gevoelige plek geraakt te hebben. Zowel in Oost- als in Westduitsland. Er komt geen einde aan de commentaren, schijnheilige betuigingen van instemming, voorbarige conclusies, halve antwoorden en rigoureuze veroordelingen.
Maar dat moet ook niet. In ieder geval moeten deze reacties zolang doorgaan, totdat volledig duidelijk is geworden, waar het hier om gaat. Het gaat nl. om de medeverantwoordelijkheid van de enkeling.
Dat deze medeverantwoordelijkheid behalve bij de politicus, vooral bij de schrijver berust is een standpunt dat tegenwoordig alleen in Duitsland niet aanvaard wordt. In Polen, in Hongarije, in Frankrijk, Italië, in bijna alle Europese landen zijn de schrijvers het geweten van hun volk. In Duitsland moeten ze hun mond houden, vindt men. Maar zoals de Oostduitse schrijvers door hun stilzwijgen, dat ook door het antwoord van hun vereniging niet verbroken wordt, medeplichtig worden, precies zo zouden de Westduitse schrijvers medeplichtig worden, als ze hun stem niet zouden laten horen. Het is van geen betekenis, dat de Westduitse of Westberlijnse schrijvers, die een beroep doen op hun Oostduitse collega’s of op een andere manier proberen in de geschiedenis van onze dagen in te grijpen, betrekkelijk een veiliger bestaan leiden dan de schrijvers in de D.D.R. Sinds wanneer moeten zich de ethische verplichtingen, die een bepaald beroep meebrengt, naar de al of niet aanwezige gevaren van een bepaalde verblijfplaats richten? Schrijver is schrijver. Wie het te ge-
vaarlijk vindt, om aan de ongeschreven wetten van dit beroep gevolg te geven, moet ophouden met schrijven en een ander beroep kiezen. Er zijn eerlijker manieren om in een dictatuur in zijn levensonderhoud te voorzien dan de geest te verraden, de vrijheid te wurgen en de terreur op de schouder te kloppen.
Ik wil niet zonder meer terreur en dictatuur op een lijn stellen met communisme. Maar wel met het schrikbewind van Ulbricht.
Vele van de Oostduitse schrijvers, tot wie wij ons met onze brief richtten, zijn beproefde antifascisten. Ik begrijp niet, hoe zij vandaag de dag dezelfde militairistisch-fascistische geweldmethoden kunnen goedkeuren, die zij indertijd bestreden. Het zou niet juist zijn, om ze daarom zonder meer als handlangers van Ulbricht te beschouwen. Men moet hun ook het recht op een eigen politieke overtuiging toekennen. Velen van hen zijn echte socialisten – zijn dat tenminste geweest. Liever dan naar het kapitalistische Westen te gaan, nemen zij het voor hen kleinste kwaad Ulbricht op de koop toe. Maar Ulbricht is een gróót kwaad. Het is een leugen, dat hij aan het hoofd staat van een socialistische staat. Hij heeft het socialisme de genadeslag gegeven.
Wie durft te beweren, dat de schrijvers in Oostberlijn en Oostduitsland ons Westelijk standpunt moeten delen? Laat ze maar trouw in het socialistische kamp blijven. Niets is weerzinwekkender, dan de ongenuanceerdheid, waarmee politieke bekeerlingen hun pas verworven geloofsovertuiging belijden. Maar de Oostduitse schrijvers moeten eindelijk wel beseffen, dat ze hun hoop hebben gevestigd op een moordlustige dilettant. De 13de augustus had de dag kunnen zijn, om voor dit besef een formulering te vinden. Er waren geen barricades nodig geweest, niet eens een illegale oproer. Alleen maar inzicht, alleen maar medeverantwoordelijkheidsbesef, een beetje moed.
Wat had Ulbricht de Vereniging van schrijvers kunnen maken, als de leden zich, na duidelijk verklaard te hebben dat ze grondbeginselen van het socialisme aanvaarden, tegen de gewelddadige acties hadden uitgesproken? Niets.
Ulbricht zou desondanks zijn muren hebben opgetrokken. Hij zou desondanks Duitsers bevolen hebben op Duitsers te schieten. Hij had desondanks de jeugd bewapend. Maar hij
zou gewaarschuwd zijn. Hij zou geweten hebben, dat hij in de ogen van een ongrijpbare, nauwlettend toeziende groep van vooraanstaande communistische schrijvers ieder uur de menselijke waardigheid geweld aandoet, dagelijks de elementaire wetten van een socialistische gemeenschap overtreedt. Ik geloof niet, dat hem dat niets had kunnen schelen, omdat hij onzeker is van zichzelf. Waarom merkt dat niemand?
Maar ook het protest van een paar schrijvers zou al een grote uitwerking hebben gehad. Tenminste dat effect, dat er duidelijk bewezen was, dat eenstemmigheid in de goedkeuring van militaire gewelddadige acties niet eens door Ulbrichts knechten kan worden afgedwongen. Is dan werkelijk geen enkele schrijver in Oostduitsland opgevallen, dat de beruchte Duitse huurlingentronies in Oostberlijn zich weer eens laten zien? Herinneren zich de Oostduitse schrijvers werkelijk niet meer, dat dezelfde honend-brutale smoelen, die nu zichtbaar zijn onder de officierspetten van volkspolitie en volksleger zich eens woedend tegen concentratiekampgevangenen keerden? Is het registratievermogen van de Oostduitse schrijvers werkelijk zo zwak ontwikkeld, dat ze in de tanksoldaten van Ulbricht niet dezelfde oliebevlekte dood- en verderfzaaiers herkennen, die eens, in Hitlers tanks ineengedoken, Europa in vuur en vlam zetten? Op wie steunt men eigenlijk? Heeft werkelijk geen enkele Oostduitse schrijver vurig gewenst, met een moedig uitgesproken veto sterker te zijn, dan al die zwaarbewapende verdedigers van een helemaal niet bestaande vrede? Is het vertrouwen in de kracht van geestelijke middelen in de D.D.R. werkelijk al zo diep gezonken, dat een schrijver het niet eens meer waagt er een andere mening op na te houden dan zijn regering? Een vlammend protest was helemaal niet nodig geweest. Een duidelijke verklaring, dat men zich van de overhaast opgestelde betuigingen van instemming van de schrijversvereniging en de academie wenste te distanciëren, was voorlopig meer dan genoeg geweest.
Hoe nu? Is Anna Seghers zo verbitterd, dat men iets dergelijks niet meer van haar kan verwachten? Is Peter Hackel te fijn besnaard om zulke besluiten te nemen? Arnold Zweig te oud? En moet Ludwig Renn ontzien worden? En de man dan, die met zijn kind op zijn rug gebonden onder de kogel-
regen van de volkspolitie naar de vrijheid zwom? Had men hem ook niet moeten ontzien? En de oude man, die zonder een enkel familielid in Westduitsland te hebben, onder levensgevaar uit Oostduitsland vluchtte. Was hij eigenlijk ook niet te oud, om zich nog aan dergelijke onmenselijke inspanningen bloot te stellen? En het tweejarig kind, dat een wanhopige vader, terwijl de volkspolitie aan de deur rukte, uit de eerste verdieping in een strak gespannen deken wierp. Is dat kind niet kwetsbaarder dan Hackel? En de gezinnen van de beide weerloze vluchtelingen, die Ulbrichts staatsorganen bij het Teltowkanaal en in de Humboldhaven doodschoten? Zouden die gezinnen niet veel verbitterder zijn dan mevrouw Seghers?
Waar gaat het nu eigenlijk om? Moet de geëngageerde schrijver vervalste ideologieën verdedigen of zich om zijn medemensen bekommeren? Moet die schrijver de staat dienen, dus ook de terreur van die staat of moet hij de menselijkheid verdedigen? Moet hij zich van politieke alledagsfrases bedienen of de duidelijke taal van de oprechtheid spreken? Moet hij aan de bevelen van staatsambtenaren gevolg geven of zijn geweten gehoorzamen? Ik geloof, dat hij alleen naar zijn geweten moet luisteren. Ik geloof dat de plicht om de waarheid te spreken in tijden van politieke spraakverwarring zwaarder op hem drukt dan ooit te voren. Ik geloof, dat alleen de schrijver in staat is om de ontmoedigde humaniteit, al is ze nog zo vernederd, bij te staan. Ik geloof kortom dat de schrijver maar een taak heeft: de mens te dienen.
Schrijvers van de D.D.R. Waar komt de mens in jullie vrome verklaringen ter sprake? Waar is in jullie zelfingenomen brieven plaats voor het vluchtelingenprobleem? Waar protesteren jullie tenminste tegen de moordaanslagen, die jullie staat begaat?
Schrijvers van de D.D.R. Men heeft dwangarbeid ingevoerd in het land, dat jullie liefhebt. De staat, die jullie dienen, heeft een deportatiewet uitgevaardigd. Er zijn weer concentratiekampen bij jullie, waarin de geesten en lichamen van halsstarrige burgers weer kennis maken met de beulsmethoden, die we ons nog zo goed herinneren.
Schrijvers van de D.D.R. Wat is jullie mening over de onderdrukking van de vrijheid van meningsuiting in Oost-
berlijn en Oostduitsland? Wat zeggen jullie van Ulbrichts terreurjustitie? Wat, denken jullie, zal het einde zijn van de vervolging van jullie landgenoten, die niets anders deden en doen, dan zich verzetten tegen geweld?
Schrijvers van de D.D.R. Het is jullie plicht om deze onrechtmatig vervolgden moed in te spreken. Opent de ogen voor de vernedering van de mens in jullie land. Ziet hoe de vrijheid bij jullie de boeien al klaar heeft. Houdt op degenen te steunen, die ook jullie vijanden zijn. Houdt op met jullie betuigingen van instemming. Verbreekt het zwijgen. Verbreekt het groepsverband. Wordt individuën. Kijkt om je heen. Bedenkt, hoe de toestand geworden is.
Schrijvers van de D.D.R. Voelt, hoe de radioactieve wolken uit het progressiefste land ter wereld komen aandrijven. Hun regen valt op jullie net zo goed als op ons. De muur in Berlijn houdt ze niet tegen. Er is dus één ding, dat ons verenigt: onze angst. Zouden jullie nu niet, uitgaande van deze angst, de korte tijd die ons rest nog eens opnieuw het verleden, het heden en de toekomst aan een onderzoek onderwerpen?
Wolfdrietrich Schnurre