Over de schrijvers van de ‘kleine dunne boekjes’
Hedda Martens
De schrijvers van de kleine dunne boekjes onderscheiden zich weinig van andere mensen; ze eten, ze slapen, ze hebben werkzaamheden. Wel kost het schrijven van een bladzijde bij de dunne boekjes aanzienlijk meer tijd dan wanneer het om een dik boek zou gaan, maar dat neemt niet weg dat er wereldwijd voldoende dunne boekjes verschijnen om af en toe een feestelijke bijeenkomst te houden. – Gevierd wordt dan dat al die uitgaafjes, rug aan rug geplaatst, een van hogerhand vastgesteld aantal meters aan de literatuur hebben toegevoegd; bij de dikke boeken zijn dat kilometers, ze beslaan binnen- en buitenmuren van een gigantisch bolwerk dat zich uitbreidt met het élan van een wereldstad.
Op enige afstand staat een hoge, smalle toren waarin het net iets te koud is; daar houden de schrijvers van de kleine dunne boekjes hun schaarse bijeenkomsten. De wenteltrap die naar de vergaderzalen leidt wordt eens zo smal doordat alle dunne boekjes ter wereld erlangs staan, gerangschikt op een zeer lange en slanke spiraalvormige plank die de trap van begin tot eind volgt. Raakt zo’n plank vol, wat vanwege de dunheid van de boekjes zelden vaker dan om de honderd jaar het geval is, dan wordt van grote hoogte een nieuwe spiraal via een sleuf in de torenspits neergelaten. Als een gigantische kurkentrekker schroeft die zich op zijn eigen gewicht, toenemend verzwaard door dat van nieuw bijgeplaatste boekjes, traag naar beneden, tot hij uiteindelijk in de catacomben van de toren tot stilstand komt. – Ondanks de betrekkelijke zeldzaamheid van zo’n gebeurtenis maakt elke schrijver van een dun, klein boekje het proces wel enigszins mee omdat het neerdalen zelf buitengewoon lang duurt; al van heel veraf is de spiraal als een onmetelijk lange, luchtige schroefdraad hoog op de toren waar te nemen, vogels strijken erop neer en poetsen hun veren terwijl ze onmerkbaar meedraaien.
De bijeenkomstenin de ruime torenzaal worden onophoudelijk begeleid door het zachte, zoemende zinken van zo’n spiraal, al eeuwenlang hetzelfde geluid dat niet schijnt te kiezen tussen stilstand en voortgang, en dat bij de schrijvers van de dunne boekjes nog lang nazingt. Verreweg de meesten zijn
dichters, ze dragen voor uit hun werk en dat klinkt prachtig met het ijle gonzen samen; het hele gezelschap verstilt, en men denkt aan niets anders meer. Ook het proza wint aan intensiteit en ruimte, het lijkt zelfs wel of de spiraal, die zich door het centrum van de hoge, ronde zaal draait, het tijdsbesef van de deelnemers in zijn eigen traagheid meevoert zodat nergens onrust optreedt, of honger of dorst.
Naast de voordrachten is er altijd één centrale redevoering, waarbij de toehoorders met nadruk herinnerd worden aan hun allereerste voorgangers in het genre, de naamloze geweldenaars voor wie enkele regels al voldoende waren om eeuwenlang weerklank te vinden: niet voor niets was de Schepping hun werkterrein, gevolgd door Eden, en het vroegste Verraad. De schrijvers van de dunne boekjes slaan met vlakke hand op de tafel: nog geen zeven kolommen en alles is al verteld! – Zichtbaar zakt de spiraal door die trillingen sneller, hoog bovenin verliezen twee raven het houvast onder hun voet. Om opnieuw luid krassend op te fladderen bij de eerste pauze, wanneer alle schrijvers en dichters de trap afdraven om de positie van hun eerdere dunne boekjes te controleren: altijd weer net iets opgeschoven in de cirkelgang van de werkzame plank.
Met als volgende pauze een kleine excursie, men stommelt door naar de catacomben waar temperatuur, geur en vochtigheid de deelnemers raakt in hun diepste wezen. Want hier, waar de talloze spiralen uiteindelijk wortel schieten, bewaren oeroude schrijnen het perkament, de tabletten en de gehavende rollen van de alleroudste dunneboekjesschrijvers die, in slechts enkele kolommen per persoon, het Boek der Boeken gestalte gaven. De bastions verderop staan vol vuistdikke commentaren, verdichtsels, legenden, romans louter daaraan ontleend maar alleen zij hier, de bezoekers van deze feestelijke samenkomst, hebben net als die anonieme optekenaars aan één inktfles genoeg.
Verkwikt en geadeld gaat het de trappen weer op, en wat een weelde aan smalle tot smalste banden, in manshoge rijen gerangschikt op planken die hun wenteling soms al eeuwen geleden hebben volbracht! Met het hoofd negentig graden opzij gebogen spellen ze de titels als waren het regels van weer volgende bundels, en de schrijversnamen als een register van denkkracht: het meesterschap der ultieme beperking. En dan de uitgelezenheid van lettertype en omslag, de ruimte per bladspiegel, de kracht waarmee elke regel zijn noodzaak bewijst – zelden voelden de schrijvers van de kleine dunne boekjes zich zo solide, historisch, verenigd en sterk.
Aan het eind van de dag wordt het punt dat de vigerende spiraal dan be-
reikt heeft ceremonieel bezocht: men trekt er zwijgend langs en gedenkt de vorige, de volgende positie en de jaren daartussen, die zelden moeiteloos zijn. Pas nu ook haalt ieder van de schrijvers zijn jongste dunne boekje tevoorschijn, wuift er kortstondig mee en schikt het naast eerdere exemplaren; opnieuw de verrassing met wie men, verticaal, op dit moment buren mag zijn, want de wenteling van elke plank valt door een uitgekiend systeem van sleuven en ruimtes nooit te voorspellen. – En meteen daarna breekt het tijdstip aan om zichzelf en de anderen flink te fêteren; verheugde kreten schallen door de koker van het trappenhuis, men leest elkaars regels of titels luidop, en op iedere trede van de wenteltrap zit of staat wel een schrijver te lezen, met een zaklantaarn omdat het inmiddels zeer donker werd; uiteraard zijn kaarsen, rookwaren en wijnglazen hier ten strengste verboden.
En als het nacht is, ten slotte, met nog maar een paar uur te gaan, rijgen de schrijvers van de dunne boekjes op tal van smalle, kleurige serpentines kostbare zinnen aaneen die ze in hun hoofd bewaarden, speciaal voor deze gelegenheid. Het kan soms een heel vers, een half hoofdstuk zijn dat, gevoed door het mateloze, centrale zoemen, wordt vastgelegd op die kleurige regelbreedte: een lang, krullerig lint van de zuiverste zinnen. Dan rolt men de serpentines weer stevig op en tezamen met een abc van confettisnippers, slierten onsterfelijke dichtregels en titels van kleinste en dunste boekjes ter wereld cirkelen ze onder groot gejuich door het zuigende trapgat, waar nu de wind doorheen jaagt omdat de toegangspoort wijd is opengezet.
Ten afscheid etst men tenslotte nog verzen op elkaars nagels, kriebelt regels op de rand van een oor, fragmenten tussen de cijfers van een gouden horloge; hoe dunner en kleiner, hoe mooier het geschenk. Totdat in een stormvlaag van letters de laatste deelnemers de poort uit tuimelen, en de torendeur dichtslaat met een zo zware klap dat de spiraal, hoog daarboven, een gonzende slag in de rondte draait: extra ruimte binnenin voor de volgende lichting kleine dunne boekjes die de schrijvers jaren later pas aan zullen dragen, in platte tassen waar ze ritmisch mee zwaaien zodra ze de toren van veraf in zicht krijgen, de spiraal als een ijle vlam in het licht.