Over de wijze waarop aan de meeste van onze hogescholen de literatuurstudie tot een terrein van ideologische terreur en spraakverwarring is geworden
Wim Hofman
De auteur in een briefje aan de redactie: ‘Nee, ik heb geen onderwerp gekozen, ik wilde iets schrijven over G.v. O zelf en zijn pogingen de drank in Vlissingen te bestrijden. In het archief van Vlissingen vond ik echter geen gegevens over alcohol. Zijn activiteiten wilde ik gebruiken als uitgangspunt om wat te zeggen over zijn streven om de wereld te veranderen (d.m.v. een blad als Tirade).’
‘Mijn vader,’ vertelde mijn vader, ‘hield wel van een glaasje jenever. Heel Vlissingen dronk jenever. Ze zeiden wel eens dat ze in Vlissingen de stoepen met jenever schrobden. Ja, mijn vader dronk wel eens wat. Hij was stoker bij de Stoomvaart Maatschappij Zeeland, een zware, stoffige, slecht betaalde baan. Dertig gulden in de maand, hooguit. Vuil werk, slechte bazen, waardeloos eten, maar daar mocht je niks van zeggen, dan kon je zo opdonderen. Hij was sterk als een paard, mijn vader, werkte in het begin achtentwintig tot dertig uur aan een stuk met een paar uur pauze. Kolen sjouwen, kolen scheppen, dat soort werk. Ja, hij dronk wel eens een borreltje. Net als alle zeelui. In 1900 probeerden ze te staken, maar de actie mislukte, ze zeggen omdat ze zich moed probeerden in te drinken met jenever, het tegendeel gebeurde. Ze bereikten niets. Drank is slecht. Dikwijls werd uitbetaald in het café. Je hoorde dan een rondje te geven en de baas een extra borreltje toe te schuiven. Van het huishoudgeld bleef niet erg veel over, dat zul je wel begrijpen. Hij werd wel eens lollig, mijn vader en zong dan wat, bijvoorbeeld Tegen de muur van Jut, of iets dergelijks maar dikwijls was hij nors als hij wat gedronken had. Hij kon verschrikkelijk kwaad worden. Hij leek altijd kwaad. Hij had altijd een rood gezicht. Aan tafel mochten we niet praten. Dat lieten we wel uit ons hoofd. Een keer kwam er een stukje vlees op tafel. We keken ernaar. Zeiden niks. “Dat is dan mooi voor mij”, zei hij en stak er zijn vork in. We zeiden niets, maar ik moest giechelen en dat was even erg. Ik heb het geweten. Hij is op een bepaald ogenblik wel veranderd. Hij deed mee aan de staatsloterij. Hij lag met zijn boot in Hansweert. We
hoorden dat hij gewonnen had, maar konden het lot niet vinden. Wij dus op de fiets van Vlissingen naar Hansweert, een flink eind. Toen we zeiden dat hij de gelukkige winnaar was, geloofde hij ons niet. Hij vertelde ons hem niet te beduvelen en stuurde ons terug naar huis. Alsof wij dat hele eind voor de grap gingen fietsen! Gelukkig wist hij het lotje op een speciaal plekje in een kastje terug te vinden. Hij won 600 gulden. Voor hem echt een kapitaaltje. Hij, Zweitze Hofman, de Vrije Socialist, veranderde als een blad aan een boom. Hij schafte zich een donkerblauwe hoed aan en kocht af en toe een sigaar en er kwamen antimakassars op zijn stoel (waar verder niemand in mocht zitten). Ik moest af en toe voor vijf cent snorrevet halen en daarmee kon hij de punten van zijn snor in piekjes omhoog draaien Hij begon belleboompjes te kweken. Hij zag in dat bloemen telen een teken van beschaving. Hij dronk nog wel, maar minder. Als hij niet dronk was hij lastig en humeurig. Als hij dronk werd dat nog een graadje erger.
Het lag eigenlijk wel voor de hand dat ik in de alcoholbestrijding ging, ik was de enige niet. Er waren acties en geheelonthoudersbonden. Je had in Vlissingen zelfs ooit een toneelvereniging die Sluit Schiedam! heette. Ik was lid van de jvo. We hadden een vlag met jvo erop en we hielden optochten. Ik ging met drankbestrijdingsblaadjes langs de deuren. Ze kostten tien cent, dat was duur. Daar moest ik in de ketelmakerij zelf twee uur voor werken. Ik verkocht er haast nooit een en vaak werd ik van de deur weggejaagd. Lid van de club waren ook Geert van Oorschot en zijn zus. We kwamen vaak bij hen samen, ik geloof dat het in de Kaaskadestraat was. Zijn vader was wethouder. Op een keer moest ik van Geert borden beschilderen met anti-alcoholleuzen. De borden maakten we aan de bovenkant met touwtjes aan elkaar vast. Geert hing de borden over zijn schouders, stapte op zijn fiets en reed dan zo door Vlissingen. Ik geloof niet dat het iets uitmaakte. Alles wat we deden heeft trouwens niet veel uitgehaald: moet je nu eens naar een supermarkt gaan, meterslange rijen flessen met drank staan daar. Je kunt de wereld wel willen verbeteren, maar mooi dat dat niet lukt. Geert van Oorschot is altijd wel een beetje zo gebleven, een eigenaardige en dwarse man, die tegen de stroom op wilde roeien, maar van een glaasje was hij later toch ook niet vies.’