Over het blijven negeren van Multatuli door het Nederlandse volk
Atte Jongstra
Eerst maar eens de stelling aangesneden die boven dit stuk staat. Wordt Multatuli genegeerd door het Nederlandse volk? De stelling werd geformuleerd door Geert van Oorschot, een multatuliaan uit de hoek van vrijdenkers en sociaal-democraten, waar Multatuli inderdaad werd beschouwd als potentiële Verlosser van een heel volk, met alle Christus-implicaties van dien.
De gedachte van de Nederlanders als één volk mag dan in de Tweede Wereldoorlog nog een laatste opflikkering hebben gekend, in onze dagen van mondiaal burgerschap is die gedachte geschiedenis geworden. Voorbij. Daarmee is de helft van de stelling weggevallen.
Ik begin opnieuw.
Over het negeren van Multatuli
Eerst maar eens de stelling aangesneden die boven dit stuk staat. Wordt Multatuli genegeerd? Nee. En het is ook nooit het geval geweest. Sinds de verschijning van Max Havelaar in 1860 is Multatuli voortdurend bron van discussie geweest. Voor het leeuwendeel hing die discussie aan Multatuli’s eigen aforisme ‘De roeping van de mens is mens te zijn…’ De vraag wat voor soort mens hij dan bedoelde lag voor de hand, met meteen de vervolgvraag: wat voor mens was Multatuli? Was hij de Verlosser die de vrijdenkers in hem zagen, en die hij ook zelf via de vele passage’s waarin hij zich met Jezus vergelijkt in zich meende te zien belichaamd? Was hij daarbij eigenlijk geen fraudeur? Er is eindeloos gezeverd over het befaamde kastekort uit zijn periode als Indisch bestuursambtenaar. Eduard Douwes Dekkers kasboek is één van de beroemdste episodes uit de Geschiedenis der Boekhouding. Verder: hoe zat het met Multatuli’s pedagogische moraal ivm de opvoeding van zijn eigen zoon? Hoge idealen, met de pen beleden als Rousseau, maar intussen een vader van lik-mijn-vestje?
Een vloed van geschriften pro en contra, die pas na 1945 opdroogde.
Het aforisme ‘De roeping van de mens et cetera’ is in de Multatuli-discussie van na de Tweede Wereldoorlog minder prominent geworden, maar van negeren was nog steeds geen sprake. Er trad een generatie van boekhouders aan. Literaire boekhouders, onder aanvoering van Garmt Stuiveling. Het heeft ons het Volledig Werk opgeleverd, die met oud vrijdenkersvuur (Multatuli aan het Nederlandse Volk) is uitgegeven door Geert van Oorschot. Prachtig, goed werk.
In ’48 raakten we ons Indië kwijt, dat bracht een tweede groep ivm met Multatuli (hernieuwd) in het geweer – de Indische Nederlanders. Met Max Havelaar en Minnebrieven konden ze aan de verwerking beginnen, van hun schaamte (de koloniale misdaden tegen al die Saïdjahs en Adinda’s) en van hun heimwee naar de Gordel van Smaragd. Een hardnekkige groep, heimwee en schaamte zijn immers hardnekkig. We nemen het ze niet kwalijk.
Ook aan de boekhouders slechts dank. Maar de bezorging van het Volledig Werk is klaar, ze zijn boventallig geworden, ze kunnen afvloeien. Terug naar de titel boven dit stuk, we beginnen ten derden male:
Over het negeren van Multatuli
Eerst maar eens de stelling aangesneden die weer boven dit stuk staat. Wordt Multatuli genegeerd, nu het Volledig Werk is afgerond? Nee. Er is een biograaf bezig (Hugo Brandt Corstius), er is net een biografie verschenen (Dik van der Meulen). Aandacht genoeg.
Dik van der Meulens voltooide biografie werd in een recensie de hemel in geprezen door de al jaren bezige biograaf Brandt Corstius. Dat wekt grote zorgen over zijn eigen biografie. De psycholoog in mij zegt dat Brandt Corstius opgelucht was, en daarom zo enthousiast. Wat Dik immers op een rijtje zette, hoeft hij zelf niet meer te doen. Maar zijn lof was onterecht. Want het is een jammerlijk werk, die dikke Dik-biografie. Boekhouderswerk, geschreven met de verwaandheid van de grootboekknecht die op de stoel van de procuratiehouder heeft plaatsgenomen. Dat is de korte samenvatting. De lange schreef ik óók, in Vrij Nederland. Voor wie die miste volgt hij als bijlage van dit stuk.
Met het noemen van de naam Dik van der Meulen, bij de herinneringen aan zijn domme, waan- en eigenwijze kortzichtigheid (zie bijlage), kan ik in dit stuk meteen helemaal opnieuw beginnen.
Over het negeren van Multatuli
Multatuli wordt niet genegeerd, schreef ik. Dat lijkt zo, maar is het ook zo? Het komt er op aan over welke Multatuli men spreekt. Er is aandacht voor het kastekort nog steeds, voor teksteditoriale aspecten, voor Indië in het Volledig werk, minuten in de Multatuli-geschiedenis worden eindeloos tegen het licht gehouden. Aan het beeld van Multatuli als schrijver, met inbegrip van de minder bekende latere werken, van de poëtica van Multatuli, van zijn filosofie (‘Nee, een schryver wil ik niet zyn…’) komt men maar steeds niet toe.
‘Hoewel er regelmatig een lans wordt gebroken voor Milioenenstudiën […] moet worden gezegd dat Multatuli het niveau van die eerste drie jaar niet meer heeft gehaald.’
‘Woorden van biograaf Dik van der Meulen, die vervolgens nalaat Millioenenstudiën (1873) goed te begrijpen.
Ik hou al jaren vol dat een ander dan het mensroepings-aforisme centraal staat in het werk van Multatuli: ‘twee keer twee is vier’. Of was het ‘twee plus twee’? Voor de uitkomst van deze simpele grondwaarheid maakt het niet uit, die is in beide gevallen vier. Hoe dan ook: de filosofie, de kern van zijn (‘non-’) schrijverschap vinden we pas in Multatuli’s werk van na die eerste drie jaar. In de latere Ideën, in Millioenenstudiën.
Ik breek geen lans voor Millioenenstudiën als roman, daar valt veel op aan te merken, al blijft het een geweldig boek. Ik breek een lans voor aandacht voor de complete Multatuli.
Nu hoor ik de Dikken en de Multatuliaanse kastekort-politie al roepen:
‘U voelt zich eenroepende in de woestijn! U voelt u zelf door het Nederlandse volk genegeerd! Zielig hoor, voor u!’
Debunking, typisch voor de waanwijze boekhoudersgeest zodra er een dun windje in waait.
Dunne Dik die Dikkie-Dik speelt. Potsierlijk.
Natuurlijk wil ik gelezen worden. Welke schrijver wil dit niet? Maar het is toch beslist Multatuli zelf die genegeerd wordt, de echte, ware Multatuli, de filosoof in de schrijver die geen schrijver wilde zijn.
Over het negeren van de complete Multatuli
Zodat we eindelijk onder een juiste titel kunnen ‘herbeginnen’, zoals de Vlamingen zeggen. We hebben deze titel nu al zo vaak de revue zien passeren dat het moeilijk is niet eindelijk het woord ‘negeren’ als ‘négeren’ uit te spreken. Want met het negeren van de essentie van Multatuli’s werk, wordt dit verduisterd, genegerd, dichtgekit zoals ooit de goferhouten Arke Noachs in Multatuli’s eigen woorden: ‘van-binnen en van-buiten bepekt met pek’.
Waarom dit dichtkitten? Omdat goferhout water opneemt als een spons, een boot van dit hout zinkt als het net de haven uit is gevaren. Pek voorkomt dat, en de schuit blijft als een veertje op het water liggen.
Doctor Dik – hij promoveerde godbetert op zijn onbepekt goferhouten levensbeschrijving van Multatuli – ging weliswaar als Pieter Pikmans het zeegat uit, maar zonk zodra hij op zee was.
‘Moet worden gezegd dat Multatuli het niveau van die eerste drie jaar niet meer heeft gehaald…’
Het pek voor een zeewaardige visie op Multatuli is slechts te vinden in diens werk van na de eerste drie jaar. Niet in Max Havelaar en Minnebrieven, maar in de Ideën en Millioenenstudiën.
‘Maar dan sluit u Max Havelaar en Minnebrieven weer uit.’
Niets is minder waar. De brokkelige, schijnbaar chaotische structuur van deze romans, het buitelproza dat Multatuli zelf in Sterne veroordeelde, wordt pas echt begrijpelijk, Multatuli’s oeuvre wordt pas één geheel als men hem compleet leest. En begrijpt natuurlijk. Wat geen sinecure is. Met name Millioenenstudiën is een buitengewoon gecompliceerd boek, dat zich slechts na jaren laat doorgronden.
‘En zelfs dat niet!’
Een interruptie waarmee ik wil aangeven dat Millioenenstudiën juist vanwege haar weerbarstigheid blijft fascineren. Waarmee ik alsnog – ik weet wat ik doe – een lans voor deze roman heb gebroken. Ik vind het een hoogtepunt uit de Nederlandse literatuur en het is op zijn minst interessanter dan Max Havelaar of Minnebrieven.
In deze variaties op een stelling kom ik nu op de laatste variant:
Over het negeren van de complete Multatuli door het volk van de Nederlandse, literaire boekhouders
Stelling juist! Hear hear!
Wanneer staat de echte Multatuli-kenner eens op, een essayist die het hele oeuvre in retrospectief beziet en begrijpt wat Multatuli zelf na 1870 pas begreep?
‘Hoho! Multatuli die niet wist wat hij deed?’
Inderdaad. Hij voelde al vroeg dat het goed was, intuïtief. Pas later wist hij dit ook. Bewust. Na grofweg 1870.
‘Multatuli-kenners hebben we genoeg.’
Goed. Natuurlijk mag ik hier niet nalaten J.J. Oversteegen te noemen, die met zijn Multatuli-essay De redelijke natuur een heel eind kwam. Centraal staat het begrippenpaar natuur en Natuur, waarheid en Waarheid. Ik ga dat nu niet uitleggen, dat doet Oversteegen zelf wel. Maar helemaal duidelijk wordt het ook niet. Daarvoor is zijn betoogtrant te academisch en zijn essay te weinig… essayistisch.
Essayisten zijn dun gezaaid in de Multatuli-literatuur. Gedrevenen, minuutmannetjes en mensbeschouwers genoeg. En sinds ’45 altijd weer die literaire boekhouders, een heel volk intussen, dat de complete Multatuli bij gebrek aan visie maar niet in zicht kan krijgen.