P. Kalma*
Terug naar Maastricht
Van een debat over de Europese muntunie was in ons land, tot voor kort, geen sprake – er werd alleen maar voorlichting gegeven. Recentelijk nog verscheen de president van de Nederlandsche Bank, W. Duisenberg, op het jeugdjournaal om, op z’n hurken gezeten, een schoolklas uit te leggen dat je voor een vakantie naar Frankrijk of Spanje binnenkort geen geld meer hoeft te wisselen. Heel veel verder zijn ook de Tweede Kamer en het grootste deel van de Nederlandse journalistiek niet gekomen.
Inmiddels begint er van de heftige discussie die in andere landen over de Economische en Monetaire Unie (emu) wordt gevoerd, echter ook hier iets door te dringen. vvd-leider Bolkestein waarschuwde voor een euro die ‘zachter’ zou zijn dan de huidige gulden, en die de Nederlandse bevolking dus armer zou maken. Omgekeerd attendeerde een groep linkse economen op de gevaren van een te harde euro (bijvoorbeeld voor de exportpositie van Europese bedrijven) en op de risico’s van het in Dublin gesloten stabiliteitspact (dat emu-deelnemers in een financieel-economische wurggreep zou nemen).1
De reacties van politici, ambtenaren en journalisten hier te lande logen er niet om. Het was alsof de critici een feestje verstoorden waarop iedereen zich juist erg verheugd had – en waarvoor Nederland als een van de eerste landen in Europa een uitnodiging had ontvangen. Bolkestein werd intellectuele ‘Spielerei’ verweten. ‘Achterhaald’, noemden de drie coalitiepartijen en het cda de oproep van de economen tot een open debat over de vormgeving van de emu. Andere kwalificaties: ‘gevaarlijk’ (PvdA-kamerlid R. van der Ploeg), ‘flauwekul’ (F. Kalshoven in de Volkskrant), ‘dat stelletje dwazen’ (K. Lunshof in de Telegraaf), ‘onzin-argumenten’ (minister van Financiën G. Zalm).
Dergelijke reacties zijn niet alleen intellectueel beneden peil, maar ook
politiek erg onverstandig. De zelfgenoegzame Nederlandse beleids- en voorlichtingselite zou binnenkort namelijk wel eens voor verrassingen kunnen komen te staan. Bijvoorbeeld als de emu, met als aanleiding een te hoog financieringstekort van Duitsland en andere landen, een paar jaar (of misschien wel: tot sint juttemis) wordt uitgesteld. Of, verbazingwekkender nog: als de emu op tijd van start gaat, maar zonder dat alle deelnemende landen helemaal aan de gestelde ‘convergentiecriteria’ voldoen.
Het wordt dus hoog tijd voor een wat serieuzer debat. Dat wil, zoals in het navolgende zal blijken, allerminst zeggen dat alle kritiek op de emu nu maar ineens voor zoete koek moet worden geslikt. Van de linkse critici kunnen we opsteken dat een kleine, financieel streng bewaakte emu zich tegen zichzelf en tegen Europa in het algemeen kan keren (zonder dat we hun ‘keynesianisme’ hoeven over te nemen). En van Bolkestein valt te leren hoe politieke overwegingen in de besluitvorming over de emu snel de overhand kunnen krijgen op technisch-economische (zonder dat we zijn afschuw daarover hoeven te delen).
Evenmin hoeft de euroscepsis die, bedoeld of onbedoeld, aan veel emu-kritiek kleeft, te worden geaccepteerd. Integendeel, de problemen rond de invoering van de euro maken het niet alleen mogelijk om de muntunie een wat opener en minder streng karakter te geven, maar ook om ons de ambitieuze doelstellingen te herinneren die, zij het wat bleekjes, in het Verdrag van Maastricht werden vastgelegd – en die de afgelopen zes jaar sterk op de achtergrond zijn geraakt. Vooral voor de sociaaldemocratie, die deze doelstellingen in het verleden in belangrijke mate heeft gedragen, ligt hier een dringende taak.
Zoals Felix Rottenberg het in zijn afscheidsspeech op het PvdA-congres van februari dit jaar formuleerde: ‘Europa is een heel belangrijke kwestie aan het worden. (…) De vervreemding die (Europa) oproept, (…) zou de PvdA in opperste staat van alarm moeten brengen. Naar mijn overtuiging (dient) de strijd tegen een zich langzaam loswoelende, heftige anti-Europagolf met een groot empathisch talent aangebonden te worden.’2
‘Maastricht’ – en wat er niet geregeld werd
Waartoe dient de emu? Uit de officiële voorlichting van tegenwoordig krijgt men de indruk dat de Europese muntunie gewoon een handig middel is om de (transactie-)kosten van bedrijven en burgers te verlagen. En vóór alles: een logisch uitvloeisel van de liberalisering van de Europese markt. ‘Eén markt en één munt.’
Dat is echter een scheve voorstelling van zaken. De muntunie vloeit helemaal niet logisch voort uit welke economische ontwikkeling dan ook. Ze heeft (of misschien moeten we zeggen: had) eerder een politieke dan een economische achtergrond en is (was) bedoeld om de Europese samenwerking te versterken, om greep te krijgen op het toenemend aantal maatschappelijke problemen dat zich op nationaal niveau alleen niet meer laat oplossen en om, door Duitsland in een sterk Europa te integreren, de politieke stabiliteit in (Midden-Europa) op lange termijn te garanderen.
De muntunie werd beschouwd als middel om dat politieke streven gestalte te geven – en bovendien als onderdeel van het streven zelf, voor zover ze de monetaire macht van Duitsland, en van de Bundesbank in het bijzonder, in de toekomst zou inperken. Daarnaast werden aan de emu technisch-monetaire voordelen toegeschreven, zoals de genoemde vermindering van transactiekosten, de sterkere positie die een gezamenlijke Europese munt (ook ten opzichte van de wispelturige financiële markten), zou gaan innemen, en de internationale monetaire stabiliteit die daaruit zou kunnen voortvloeien.
In het Verdrag van Maastricht (1991) werd het besluit tot invoering van die politiek geïnspireerde muntunie vastgelegd. Maar er werd wel een prijs voor betaald. Duitsland was, net als Nederland, niet zo happig op een muntunie en eiste garanties voor z’n eigen ‘harde’ mark. Die kwamen er, onder meer in de vorm van een volstrekt zelfstandige Europese Centrale Bank (ecb), die zich alleen om de prijsstabiliteit moet gaan bekommeren (ter vergelijking: in Nederland heeft de minister van financiën ten opzichte van de Nederlandse Bank tenminste nog een aanwijzingsbevoegdheid).
Daarnaast werden op Duits initatief harde toelatingscriteria geformuleerd, onder meer met betrekking tot het financieringstekort (3 procent) en de staatsschuld (60 procent). Als compromis binnen dat compromis werden overigens weer ontsnappingsmogelijkheden ingebouwd (het tekort mag de 3 procent ook ‘naderen’), en werd vastgelegd dat de beslissing over toetreding van een lidstaat een politiek, en geen rekenkundig karakter zal hebben. Dit zeer tegen de zin van de Bundesbank, die ook over Kohls instemming met een vaste ingangsdatum van de emu (1999) onaangenaam verrast was. Al met al, zo leken het, wankele maar werkbare afspraken.
Eén uiterst belangrijke vraag liet het verdrag echter onbeantwoord, namelijk wat voor soort muntunie er zou moeten komen:
– een grote muntunie, waaraan landen met een heel verschillende staat van dienst op economisch gebied (van Duitsland tot Portugal) zouden deelnemen en die, om dergelijke verschillen te overbruggen, een krachtig Europees beleid (vooral op fiscaal en budgettair terrein) zou vereisen;
– of een kleine muntunie, bestaande uit enkele Noordwest-Europese landen met een vergelijkbare economische positie, die hun munten al min of meer aan elkaar verbonden hadden, en die het heel goed zonder een krachtige coördinatie op Europees niveau zouden kunnen stellen, zo ze de muntunie zelf al nodig zouden hebben.
Het antwoord op die vraag zou grote consequenties voor de aard en intensiteit van de Europese samenwerking hebben gehad, maar werd (misschien omdat er geen overeenstemming over te bereiken was) in Maastricht ontweken. Als gevolg daarvan kwam de muntunie uitsluitend te rusten op genoemde toelatingscriteria – waarop ieder land zijn behoefte aan een kleine dan wel grote muntunie naar believen kon projecteren; en op een algemeen, maar daarom voor vrijwel elke uitleg vatbaar pleidooi voor de versterking van ‘Europa’.
Totdat, met de invoering van de euro voor de deur, het antwoord alsnog gegeven moest worden.
De wraak van de Bundesbank
Intussen zijn er zowel in het ontwerp van de emu als in de context waarin ze moet worden ingevoerd, aanzienlijke veranderingen opgetreden.
In de eerste plaats blijken de convergentiecriteria die in 1991 werden opgesteld, zes jaar later voor veel landen te hoog te zijn – zelfs voor de twee landen die de emu in belangrijke mate zullen moeten dragen. In Duitsland is de werkloosheid tot ver boven de vier miljoen gestegen. Het bezuinigingsbeleid wordt gehinderd door politieke verdeeldheid en stuit op verzet van een nog altijd sterke vakbeweging. In Frankrijk, dat eveneens met een zeer hoge werkloosheid kampt, kwam het ruim een jaar geleden al tot langdurige stakingen. Veel politieke ruimte lijken president Chirac en zijn kabinet niet te hebben. Op de achtergrond speelt de opmars van het extreem-rechtse Front National met z’n sociaal-nationale retoriek een belangrijke rol.
In de tweede plaats, alsof dit nog niet ingewikkeld genoeg is, zijn de emu-criteria ook nog eens verder aangescherpt. Op initiatief van Duitsland en onder druk van de Bundesbank, is vorig jaar in Dublin het zogeheten stabiliteitspact aanvaard. Dat pact bepaalt dat emu-leden hun
tekort ook in geval van een recessie niet boven de 3 procent mogen laten uitkomen, op straffe van forse boetes (overigens zijn er, onder druk van andere landen, ook hier uitzonderingsbepalingen opgenomen; het opleggen van de sancties is bovendien een zaak van politieke besluitvorming). Een en ander veronderstelt in normale omstandigheden een tekort van om en nabij nul. Deelnemende landen moeten, ook als ze aan de toelatingsnorm van 3 procent voldoen, dus nog eens stevig doorbezuinigen.
De bijstelling van het emu-compromis in monetaristische richting en het verslechterde sociaal-economische klimaat maken de muntunie controversieel – zelfs in de ‘kernlanden’ Duitsland en Frankrijk. Het stabiliteitspact, dat als de zoete wraak van de Bundesbank op ‘Maastricht’ mag worden opgevat, zorgde voor spanningen tussen Duitse politici en bankiers – met als hoogtepunt een getergde publieke aanval van oud-bonds-kanselier Schmidt op Bundesbank-president Tietmeyer.3 Tussen Duitsland en Frankrijk, inclusief politici als Giscard d’Estaing en Delors die de emu welgezind zijn, groeiden de irritaties. Frankrijk heropende in deze situatie bovendien het debat over de vormgeving en bemanning van de Europese Centrale Bank.
Ook buiten de kring van de politiek werd de voorgenomen verharding van het emu-regime gekritiseerd. Het Engelse weekblad The Economist, gematigd voorstander van de muntunie, noemde het stabiliteitspact ‘niet alleen onnodig, maar ook erg onwenselijk’ en vermoedde zelfs Duitse bijbedoelingen: willen ze de emu wel? Het stabiliteitspact, aldus het weekblad, maakt de kans op mislukking van de muntunie in ieder geval veel groter. De deelnemende landen krijgen ‘minder budgettaire speelruimte dan zelfs de meest conservatieve regeringen (inclusief de in Duitsland) zichzelf in de praktijk hebben gegeven’.4
Het stabiliteitspact is echter meer dan een discutabele aanscherping van het Verdrag van Maastricht. Het is ook een nieuwe zet in de strijd om de uiteindelijke omvang en vormgeving van de muntunie die in het verdrag zelf, zoals we zagen, grotendeels ontweken werd.
Met behulp van het pact proberen landen als Duitsland en Nederland om de munt zo hard en de unie voorlopig zo klein mogelijk te houden; om nieuwe (en hogere) barrières op te werpen voor landen met een zwakkere economie, mochten die aan de toelatingscriteria voldoen. In het verlengde daarvan komen Duitse en Nederlandse politici en bankiers er steeds openlijker voor uit dat Zuid-Europese landen zonder ‘stabiliteits-
cultuur’ (Italië, Spanje, Portugal) voorlopig niet welkom zijn in de emu. Dit tot woede van de betrokken landen, die juist alles op alles zetten om in de buurt van het ‘juiste’ cijfer voor het tekort te komen.
De argumenten van de voorstanders van een harde selectie zijn op zichzelf niet onjuist. Terecht wijzen ze er op dat de huidige pogingen in Zuid-Europa om het financieringstekort in hoog tempo te verminderen, geforceerd aandoen en economische en sociale schade zullen aanrichten (hier overlapt hun kritiek overigens met de opvattingen van eurosceptici in het linkse kamp). Ook zouden landen als Spanje en Italië het totale verlies van hun monetaire beleidsvrijheid, zeker op korte termijn, slecht doorstaan. ‘Opgave van het devaluatie-instrument is voor hen duidelijk nog prematuur’, schreef onlangs een onderzoeker uit de Nederlandse bankwereld.5
Maar intussen verplicht het huidige emu-regime de desbetreffende landen wel een beleid te voeren als waren ze rijke landen met een gezonde economische structuur, een harde munt en een ontwikkelde verzorgingsstaat. Het dwingt hen (onder het motto dat ‘elk land gezonde overheidsfinanciën moet hebben’) om aan verlaging van het financieringstekort voor langere tijd voorrang te geven, terwijl dat bijvoorbeeld in Italië (met z’n lage voorzieningenniveau) veel moeilijker en discutabeler is dan in Nederland. Het brengt hen, mochten ze eenmaal ‘stabiel’ genoeg zijn, in het bezit van een (gezamenlijke) harde euro, maar compenseert hen conjunctureel noch structureel voor het verlies van hun eigen zachte munt.
Zonder een dergelijke compensatie (bijvoorbeeld via Europese belastingheffing, een gezamenlijk Europees conjunctuurbeleid en uitbreiding van de regionale hulp) is de emu een muntunie die naar het evenbeeld van de rijkste landen is geschapen: een grote muntunie met normen van een kleine unie met een harde munt.6 Dat is slecht voor de economische samenhang in Europa, maar roept ook de klemmende vraag op of zo’n soort muntunie niet eerder een hindernis dan een stimulans voor verdere Europese integratie vormt; of de kloof tussen de huidige vormgeving van de emu en de politieke doelstellingen die er oorspronkelijk aan ten grondslag lagen, niet steeds groter wordt.
Het hele emu-project is daarmee, zeker in institutioneel opzicht, in een malaise beland. Een symptoom daarvan vormt het broeierige debat over taak en functie van de Europese Centrale Bank. Het is enerzijds geen onzinnig debat, omdat de onafhankelijkheid van de ecb nu wel erg abso-
luut geformuleerd is. Maar het is anderzijds ook een machteloos debat, omdat een centrale bank er toch in de eerste plaats voor een zorgvuldig beheer van het geld (in dit geval: de euro) is, en de institutionele vormgeving van de emu eigenlijk om heel iets anders draait: om de coördinatie van beleid en de herverdeling van financiële middelen op Europees niveau, die nodig zijn om een muntunie van economisch sterk verschillende landen bijeen te houden.
Weg met de EMU?
Ook in de sociaal-democratie neemt de verwarring over de emu toe. Van een redelijke mate van eensgezindheid zoals die ten tijde van het Verdrag van Maastricht onder Europese sociaal-democraten bestond, is niet veel meer over. In partijen waar deelname aan de emu tot nog toe vanzelfsprekend was, worden grote meningsverschillen zichtbaar. De sociaal-democratie heeft die problemen voor een aanzienlijk deel aan zichzelf te wijten. Ze heeft zich destijds terecht achter het Verdrag van Maastricht geschaard. Maar vervolgens heeft ze, zeker wanneer ze regeringsverantwoordelijkheid droeg, haar ogen gesloten voor de wijzigingen die in het emu-compromis zijn aangebracht, en het sterk monetaristisch gekleurde resultaat blindelings voor haar rekening genomen. Daarmee hielp ze tevens de weg afsnijden voor een ‘grote’ muntunie met een zwaar Europees-institutioneel accent, en voor een versterking van de Europese samenwerking in het algemeen – terwijl het daar toch vooral om begonnen was.
Zou de sociaal-democratie haar koers daarom moeten verleggen? Zou een afwijzing van de muntunie in haar huidige vorm (onder het motto: ‘deze emu is de onze niet’) haar baten? Dat valt sterk te betwijfelen, en niet alleen omdat de bestuurlijke betrouwbaarheid van (regerende) sociaal-democraten dan in het geding zou komen.
Zo’n afwijzing van de emu valt om te beginnen om redenen van economische politiek af te raden. Ze zou de sociaal-democratie veel te dicht in de buurt brengen van de (radicaal)-linkse kritiek op de ‘neoliberale’ emu. Deze kritiek vertoont een groot aantal zwakke plekken:
– ze is geneigd de fouten en eenzijdigheden van het gewraakte monetarisme ‘in spiegelbeeld’ te herhalen, bijvoorbeeld door inflatie als oplossing aan te prijzen (zoals rechtse monetaristen de inflatie van alles de schuld geven), devaluatie als algemeen beleidsinstrument te overschatten, etc.;
– ze identificeert de emu met het neoliberalisme. Dat is historisch onjuist
en sluit de mogelijkheid om de muntunie van dat neoliberalisme los te weken, per definitie uit;
– ze wijst ‘het’ neoliberale beleid in Europa in zijn algemeenheid af en verwaarloost zo de verschillen tussen sterkere en zwakkere economieën in Europa, tussen meer en minder ontwikkelde verzorgingsstaten. Op die manier verspeelt ze haar gedeeltelijke gelijk (zie de gevaren van een hard Europees monetair beleid voor Zuid-Europese landen) en geeft ze aan de op zichzelf relevante kritiek op het bezuinigingsbeleid in landen als Frankrijk, Duitsland en Nederland, een haast karikaturale draai (‘bezuinigen is verkeerd’).
Zo’n benadering, doortrokken als ze is van een soort heimwee naar het keynesianisme van weleer, met z’n nadruk op overheidsinvesteringen en begrotingstekorten als recept voor economische groei, is slecht houdbaar. Ze zou sociaal-democraten weer in de buurt brengen van de opvattingen die zij twintig jaar geleden huldigden – of, zo men wil, die door anderen altijd aan hen toegeschreven zijn.
Er is echter nog een andere reden waarom afwijzing van de(ze) muntunie de sociaal-democratie zou opbreken. Zo’n stap zou onvermijdelijk, en ongeacht de intentie van betrokkenen, afbreuk doen aan het aanzien van ‘Europa’ in een klimaat dat, met extreem-rechts in een aantal landen in opmars, toch al eurovijandig begint te worden. Sociaal-democraten voor wie de emu als brug naar verdere Europese integratie te wankel geworden is, hebben geen antwoord op de vraag hoe die integratie dan wel dichterbij te brengen valt. Algemene bezweringsformules over ‘de noodzaak van een sterk Europa’ voldoen wat dat betreft niet meer.
Met dat alles wordt de positie van de sociaal-democratie er niet comfortabeler op. Ze dreigt tussen de wal en het schip te belanden. Enerzijds kan ze – omdat ze er al zoveel in geïnvesteerd heeft en omdat het huidige politieke klimaat weinig anders toelaat – geen afscheid van de muntunie nemen. Maar anderzijds kan ze voor de emu in haar huidige vorm, met haar conservatieve, monetaristische inslag, eigenlijk geen verantwoordelijkheid meer dragen.
Terug naar ‘Maastricht’
De sociaal-democratie staat dus voor een haast onoplosbaar dilemma. De maatschappelijke en politieke omstandigheden lijken haar echter een handje te gaan helpen. De kleine emu met harde munt die politici en ban-
kiers in de economische kern van Europa nastreven, heeft de wind langzamerhand behoorlijk tegen.
Twee factoren spelen daarbij een rol. In de eerste plaats de sociaal-economische omstandigheden, die een soepele interpretatie van de toelatingscriteria steeds meer noodzakelijk maken. Zelfs Duitsland, dat de criteria ‘bedacht’ heeft, zal er hoogstwaarschijnlijk (net) niet aan voldoen. Treedt dit land toch tot de emu toe, dan zal het des te moeilijker worden om andere landen van de Europese Unie die ongeveer dezelfde cijfers kunnen presenteren, buiten te sluiten. In de ‘grote’ emu die vervolgens ontstaat, zal het stabiliteitspact maar moeilijk kunnen worden nageleefd. Linkse critici van de emu hebben, terecht, veel ophef over dat pact gemaakt. Maar ze vergeten, in hun ontzag voor het boze neoliberalisme, dat de huidige economische omstandigheden toepassing wel eens onmogelijk kunnen maken – en dat anders de politieke verhoudingen tussen de deelnemende lidstaten van de Europese Unie dat wel zullen doen, ‘Als de emu van start zou gaan met een groot aantal leden,’ voorziet een Nederlands commentator, ‘(…) dan zullen de afspraken in het stabiliteitspact, die in de praktijk niet afdwingbaar zijn, snel zijn vergeten.’7
In de tweede plaats is er de politieke druk die er op een tijdige start van de emu ligt. Uitstel van de muntunie met bijvoorbeeld twee jaar is al van diverse kanten bepleit. Maar zo’n uitstel verdraagt zich slecht met al het politiek prestige dat inmiddels in het bestaande tijdschema is gestopt, met de economische kosten die gemaakt zijn, en met het groeiende anti-Europese politieke sentiment, dat invoering van de emu op een later tijdtip wel eens onmogelijk zou kunnen maken. Bovendien kan uitstel groot wantrouwen op de financiële markten veroorzaken – groter wellicht dan een tijdige, maar financieel niet perfecte start van de emu.8
Daarmee dient zich de mogelijkheid aan van een ‘terugkeer’ naar Maastricht; naar een wat minder strenge muntunie, met de bijbehorende minder harde euro. Het is een perspectief dat voorstanders van een keiharde euro een gruwel zal zijn. Zij willen voor alles de eigen munt beschermen en wantrouwen om die reden het politieke karakter van de besluitvorming over de emu – die het zwakke broeders onder de lidstaten mogelijk maakt om alsnog binnen te komen. Houdt, zei Bolkestein begin dit jaar, andere landen aan de ijzeren grens van een financieringstekort van 3 procent, en blijf, als met die grens gesjoemeld wordt, anders buiten de emu.
Bij een dergelijk gehuiver over een te soepel toelatingsbeleid moeten
echter grote vraagtekens worden gezet. Landen die bezig zijn hun overheidsfinanciën te saneren maar nog niet aan de gestelde eisen voldoen, zullen de emu niet ineens een slechte financiële reputatie bezorgen.9 Verder is (gerechtvaardigde) aandacht voor de stabiliteit van de euro heel wat anders dan stabiliteit-tot-elke-prijs. Net zoals een wat zachtere euro dan in Duitsland en Nederland voorzien, ook wel z’n economische voordelen kan hebben – getuige de recente waardevermindering van Europese munten ten opzichte van de dollar, met alle gunstige gevolgen vandien voor de export vanuit Europa.
En ten slotte is een start van de emu zonder dat de participerende landen geheel aan de convergentiecritieria voldoen, formeel zeer wel mogelijk. Er is niets in het Verdrag van Maastricht dat Duitsland verbiedt om bij een financieringstekort van 3,5 of 3,8 procent toe te treden – en hetzelfde geldt dan natuurlijk ook voor andere landen.
Vasthouden aan de ingangsdatum van de monetaire unie – met maximale benutting van de ruimte die het Verdrag van Maastricht voor toetreding laat: het zou betekenen dat de Europese samenwerking belangrijker wordt gevonden dan een strikte naleving van de convergentiecriteria; dat de emu als politiek project terrein terug wint op de emu als financieel-economische operatie. Het is een mogelijkheid waarvan allerminst zeker is dat ze benut kan worden – en die ook overigens vol risico’s zit, omdat daarmee de verdere institutionele vorm van de emu nog allerminst vastgelegd is. Maar het zou de sociaal-democratie weer enige speelruimte verschaffen, en haar het zicht teruggeven op de bredere Europese doelstellingen waarin de muntunie destijds ingebed was.
Programmatisch zou dat voor de Partij van de Arbeid inhouden:
– een verdediging van een snelle invoering van de emu met zoveel mogelijk deelnemers, en met maximale benutting van de ruimte die het Verdrag van Maastricht laat; dit onder uitdrukkelijke verwijzing naar het algemene Europese belang dat met de emu is gemoeid;
– een actieve bestrijding van de gangbare suggesties dat Nederland de gulden daarmee ‘in de Hofvijver gooit’ (minister Zalm) en dat zo’n muntunie economisch onverantwoord zou zijn. Op dit punt heeft een geïntimideerde PvdA jarenlang niets van zich laten horen;
– een nadere uitwerking van voorstellen voor coördinatie en compensatie op Europees niveau die een economisch heterogene muntunie bijeen kunnen houden. Een dergelijke versterking van ‘Europa’ op sociaal-eco-
nomisch gebied, zoals indertijd door Jacques Delors bepleit en gedeeltelijk uitgewerkt, zou het beleid op nationaal niveau niet gaan vervangen, maar vormt een dringend noodzakelijke aanvulling op dat beleid.
Voor de betreffende hervormingen zou, als de ‘grote’ muntunie eenmaal een fait accompli zou zijn, politieke steun kunnen worden gemobiliseerd. Maar ze vormen, anders dan PvdA-politici graag geloven10, niet de automatische opbrengst van een muntunie, en zullen van de Europese sociaal-democratie een grote dosis overtuigingskracht en doorzettings-vermogen vragen.
Euroscepsis en euro-optimisme
Resteert de vraag, waarom we van de sociaal-democratie een dergelijke opstelling zouden mogen verwachten. Als ze zich de afgelopen jaren zo gewillig in de monetaristische ‘restyling’ van de emu heeft geschikt, wat zou haar dan bewegen om haar oorspronkelijke doelstellingen ineens met kracht te gaan verdedigen? Misschien dit: het besef dat de situatie precair aan het worden is, dat een muntunie onmisbaar is als ‘brug’ naar verdergaande samenwerking in Europa, maar dat de vorm die de emu de afgelopen jaren is gaan aannemen die samenwerking juist gaat bedreigen – met alle funeste gevolgen die dat op lange termijn kan hebben. Ex-PvdA-voorzitter Rottenberg is, getuige zijn hartekreet aan het adres van een sterk technocratisch opererende PvdA-top, zich van de urgentie van het probleem bewust. Twee jaar geleden formuleerde de historicus Timothy Garton Ash deze problematiek, met vooruitziende blik, in meer algemene termen. ‘The millennium deadline,’ schreef hij, ‘does concentrate the mind. In (the) next five years, we problably have a larger chance but also a larger danger than at any time in the past fifty. The chance is that in the year 2000 more of Europe will be more peaceful, prosperous, democratic and free than ever before in its history. The danger can also be simply described. If we get things wrong now then some time in the early part of the next century we will stop talking about May 8 as the end of the war in Europe – because there’ll be another.’11
Mocht de sociaal-democratie de hier bepleite terugweg naar ‘Maastricht’ inderdaad inslaan, dan zou dat overigens, zeker wat de PvdA betreft, niet vrij van ironie zijn. De groeiende euroscepsis zou dan namelijk afdwingen, wat een traditie van euro-optimisme en van ‘federalistisch’ idealisme nooit heeft kunnen bewerkstelligen: het voeren van een beleid met een waarachtig Europese dimensie.
- *
- Paul Kalma – Directeur van de Wiardi Beckman Stichting, het wetenschappelijk bureau van de Partij van de Arbeid.
- 1
- Vgl. het interview met Bolkestein in NRC Handelsblad van 11 februari 1997. Zie voor het economen-manifest: G. Reuten e.a., ?Met deze emu kiest Europa verkeerde weg?, in: de Volkskrant, 13 februari 1997.
Incidenteel werd in Nederland al eerder kritiek op de emu geuit. Zie bijvoorbeeld: W. Buiter, ?De budgettaire voodoo van Maastricht? in: Economisch Statistische Berichten, nr. 3851, 18 maart 1992; P. Bordewijk en R. Plasterk, ?Leve het ?Deense nee??, in: Socialisme & Democratie, jaargang 49 nr. 11, november 1992, pp. 457-465; R. Went, ?De euro is een onding?, in: Intermediair, 3 november 1995.
Zie verder onder meer: A. Metten, B. van Riel, ?De strijd om de emu,? Amsterdam, Wiardi Beckman Stichting, 1996; J. de Beus, ?emu wordt het graf van de sociaal-democratie?, in: de Volkskrant, 2 november 1996; P. Kalma, ?emu-religie zal Europese bevolking geen zegen brengen?, in: de Volkskrant, 23 november 1996; J. de Beus, ?Stop met het vertroetelen van de emu?, in: NRC Handelsblad, 12 februari 1997.
- 2
- F. Rottenberg, ?Mijn laatste bericht als voorzitter van de PvdA?, in: Socialisme & Democratie, jaargang 54 nr. 3, maart 1997.
- 3
- Vgl. het artikel van H. Schmidt, Die Zeit, 8 november 1996.
- 4
- The Economist, 14 december 1996.
- 5
- W. Boonstra, ?Monetaire unie moet doorgaan, en Nederland mag niet achterblijven?, in: Trouw, 27 februari 1997. Boonstra is hoofd internationaal onderzoek van de Rabobank.
- 6
- Zie voor de kritiek op het gebrek aan Europese (fiscale en budgettaire) ?countervailing power? tegenover de emu: W. Pfaff, ?A common European currency doesn’t make political sense?, in: International Herald Tribune, 14 november 1996; L. Lindsey (van de Amerikaanse Federal Reserve Board), ?Amerikaanse deelstaten zullen soevereiner zijn dan eu-lidstaten?, in: NRC Handelsblad 21 januari 1997. Langs vergelijkbare lijnen redeneert: M. Wilke, ?Geen muntunie zonder begrotingsunie?, in: de Volkskrant, 21 februari 1997.
Het is overigens opvallend dat in deze en andere kritische beschouwingen over de emu, vooral ter linkerzijde, de verschillen in economische positie tussen Noord- en Zuid-Europese landen (en de machtsongelijkheid die daaruit voortvloeit) zelden of nooit ter sprake komen – terwijl daarin nu juist het belangrijkste probleem van de emu schuilt. Wat dat betreft is het huidige emu-debat vooral een rijke-landendebat.
Verdedigers van de muntunie in z’n huidige vorm hebben overigens, evenals critici als Bolkestein, vaak wel oog voor de verschillen tussen ?Noord? en ?Zuid?. Alleen willen zij die situatie graag zo houden, onder verwijzing naar uiteenlopende financi?le ?culturen?, en kiezen ze (consequent maar ten onrechte) voor een zo klein mogelijke emu met een zo hard mogelijke munt.
- 7
- W. Boonstra, ?Monetaire unie moet doorgaan, en Nederland mag niet achterblijven.?
- 8
- Vgl. bijvoorbeeld de uitspraken van directeur Hoffmann van het Duitse economisch onderzoeksinstituut Deutsches Institut f?r Wirtschaftsforschung (diw) in Trouw van 13 februari 1997. Volgens Hoffmann ?staat vast dat het in 1999 niet gaat lukken. Uitstel kan echter ook niet, want dan krijg je een gigantische onrust op de financi?le markten die zich al helemaal hebben ingesteld op de komst van de emu. Uitstel betekent einde operatie?.
Zie ook W. Boonstra in zijn eerder aangehaalde artikel: ?Uitstel is geen optie, aangezien dat vrijwel zeker tot afstel zal leiden. [Financi?le markten zullen] de verschillende munten opnieuw op hun eigen economische en politieke merites gaan beoordelen. Grote valutaire en monetaire onrust zal het gevolg zijn, waarbij veel van het in de loop der decennia verworvene onder druk kan komen.?
- 9
- Hier wreekt zich het veel te zware gewicht dat aan de (betrekkelijk willekeurig gekozen) convergentiecriteria wordt toegekend. Vgl. W. Buiter, ?De budgettaire voodoo van Maastricht?; en: dez., ?Europa kan Maastricht overleven?, in: Socialisme & Democratie, jaargang 53 nr. 7/8, juli/augustus 1996.
- 10
- Zie voor een recent voorbeeld A. Melkert in: Het Parool van 17 februari 1997: ?In elk integratieproces zit een eigen dynamiek. (…) De emu is niets anders dan een verdere stap op weg naar de politieke integratie van Europa. Het zal niet alleen Frankrijk en Duitsland bij elkaar brengen en houden, maar uiteindelijk ook Noord-, Zuid- en Midden-Europa.?
Overigens behoort Melkert tot de zeer weinige Nederlandse politici die af en toe een van de emu-orthodoxie licht-afwijkend geluid laten horen. Zo zei hij eind vorig jaar in een interview: ?Als er straks een Europese Centrale Bank is dan moet die zich niet alleen richten op prijsstabiliteit.?
- 11
- T. Garton Ash, ?Catching the wrong bus? Europe’s future and the great gamble of monetary union?, in: Times Literary Supplement, 5 mei 1995.