[p. 14]
Peggy Verzett
Gedichten
het wereldt
weet van der Hummes ervan?
hij ademt door zijn hielen
in het land van niemandal
veld van wijde wildernis
what about dada?
ja wat about dada?
tweehonderd gewrichten
achttien openingen
twaalf ingewanden en
de muze toont ons haar geniale zones
aandacht op aandacht
oot oot naar elkaar toe
we geuren als een kleine kerkdienst
zien grote vormen met hun voornaam
onder een lege hemel
we roepen
‘als in een groot gewillig gezicht’
en
‘rabiaat’
[p. 15]
van der H is een dicht mens
hij is een dichter
hij schrijft over kathedralen
die wiegen in de populier
op het achterland
we leven met de dingen
plooibaar is deze pleisterplaats
en de muze amuseert zich zeer
(de binnenkant van mijn hazenhart
en van der H’s muzendienst)
de veldmuis die aan de rivier drinkt
neemt daarvan niet meer
dan zijn buikje kan vullen
[p. 16]
zoals toen alles en iedereen
we vraten elkaar op
de ondergang dacht
en ik moest lijnen trekken
langs een liniaal op een conferentie
over het evangelie van de schildpad
voor me zie ik nog
coulissen op wielen
met daarop helden, collies
expressionistisch geschilderd
langs een houten landhek
van der H pakte het verkeerd aan
zwaar bewimperd oog
bandeloos gevuld met taaldingen
als een geheim tekengenootschap
op de voorstraat dat brandt
keek naar nog geen beeldhouwer hier
maar de muze roept
en wij veranderen
weer van een mens in een plek
[p. 17]
de muze ligt op haar zij
over ontbocheld land
stante pede plaatsen zonder spreekwoorden ja
waar vliesdunne plaatsen willoos
trage plaatsen terloops en anoniem
alledaagse plaatsen met
minder tafelmanieren la la
naar binnen gelokt is
het naar buiten kijken
ja ja de muze zingt op haar zij