Portefolio
onder redaktie van 28 Nicolaas Wijnberg
Peter Blokhuis, geb. 1938, opleiding academie van beeldende kunsten in Den Haag.
Vraag: Heb je het gevoel dat jouw werk al een kenmerkende stijl heeft?
Antwoord: Ik ben iemand die langzaam op gang komt, ik geloof dat ik de laatste twee jaar in een voor mij goede richting zoek; maar misschien vergis ik mij enorm want toen ik vijf jaar geleden in Marokko was en in een stijl à la Soutine schilderde voelde ik mij daar ook heel lekker bij.
Vraag: Wat zijn dan die kenmerken van je tegenwoordige werk?
Antwoord: Met kleine verschuivingen, gedachtensprongen probeer ik zo duidelijk mogelijk wat mij boeit vorm te geven. Koele, onaantrekkelijke automaten als in het schilderij ‘orange-jus’ die toch een associatie proberen te geven van het zonnige zuiden, of schietapparaten die mij herinneren aan gruwelijke oorlogsmisdaden. Emotionele dingen op een exacte wijze vertellen.
Vraag: Vind je schilderen in het algemeen belangrijk?
Antwoord: Het is een kommunicatie middel. De een zal mededelingen doen over de schoonheid van flesjes of optische effecten, de ander zal zijn emoties over een wereldgebeuren vorm geven. Maar bij al deze verschillende uitingen kan men als kriterium nemen dat ze niet door middel van andere kunstvormen beter verwezenlijkt hadden kunnen worden.
Wanneer een schilder er in slaagt de typische eigenschappen van de schilderkunst uit te buiten zal zijn schilderen ‘belangrijk’ kunnen zijn.
Tegenover de film voel ik me vaak machteloos. Ze hebben zo ontzettend veel middelen ter beschikking om datgene wat ze willen uitbeelden vorm te geven en bereiken er een groot
publiek mee. Wanneer ik een film van Fellini zie ontgaat mij de lust van het schilderen.
Vraag: Vind je het dan belangrijk om een groot publiek te bereiken?
Antwoord: Zo groot mogelijk, ja; maar wat is een groot publiek? Bij de Mondriaan-expositie hier in Den Haag kwam nog niet de helft van wat Feijenoord gewoonlijk zondags trekt en dat vonden ze al geweldig veel. Toch schijnt de belangstelling toe te nemen, daar helpt de televisie ook bij. Ze zouden eigenlijk in een televisie uitzending eens een paar galeries moeten afgaan en laten zien dat je er zo maar naar binnen kunt lopen, dat je niets hoeft te kopen, dat het niet duur hoeft te zijn en uitleggen hoe de rijkssubsidieregeling werkt. Gewoon een praktisch programma.
Vraag: Wat vind je van pop-art?
Antwoord: Het belangrijke van de pop-antisten vind ik dat zij het onderwerpenskala hebben uitgebreid. Oldenburg vind ik wel een van de besten.
Vraag: Welke schilders vind je verder belangrijk op het ogenblik?
Antwoord: Van de ouderen: Picasso, Chagall, Miro; te veel om op te noemen. Van na W.O. II: Westerik, Maryan, Bacon, Martineau, Arroyo, Jorn, Dubuffet, Eduardo Paollozi, Kees van Bohemen, Woody van Amen, Tisserand.
Vraag: Wat vind je van het aankoopbeleid van de nederlandse musea?
Antwoord: Ik krijg vaak de indruk dat de museummensen een schilder of schilderij beoordelen hoe hij het in reproducties tussen de andere ‘grote jongens’ in bekende kunstbladen zal doen. De collectie wordt eerder door de redacties van bekende kunsttijdschriften als ‘art-international’ bepaald dan door de kundige visie van een museumdirecteur. Een schilder die een beetje buiten het modieuze wereldje valt, wiens schilderijen niet elegant genoeg zijn, komt niet gauw aan bod.
Veel schilders houden hier rekening mee, de vondst wordt vaak tot persoonlijkheid, stijlkenmerk, verheven en in den treure herhaald met de scherpe kantjes eraf om de verkoop te stimuleren.