[p. 63]
Pierre H. Dubois
Gedichten
In de zwarte mijn
In de zwarte mijn der vernietiging
daal ik dagelijks af
door de poorten van ieder ding
waar ik nooit om gaf
Mijn zwerfblik is sleutel tot
het magnetisch geheim
van het niet te ontcijferen slot
uit zaad en geboorteslijm.
Geduld. Straks zink ik verblind
in de flitsende nacht van de schacht,
dan is ook míjn moment
eindelijk volbracht.
[p. 64]
Het ene
Vanaf een verdieping, de negende,
(zonder te zien)
noteert mijn blik in de verte
wat voorbijgaat, wolken, trams, auto’s,
dichterbij vogels,
in struiken de onzichtbare wind.
Omgekeerd evenredig
zwelt verleden aan, krimpt toekomst in
behalve dat ene
door geen kernfysicus benoemd
door geen priester bezworen
door geen filosoof verklaard
almachtig
volmaakt onaantrekkelijk
Niets.
[p. 65]
Wachten
Wanneer hij komt om mij te laten gaan
is niet bekend. De zomerlucht is open,
de hemel blauw. Gulzige periscopen
tasten de lijnen af van mijn bestaan.
Maar de contouren van wat komt zijn vaag.
Mijn beeld van het verleden gaat verbleken
en ik moet wachten op het eerste teken
dat antwoord geven kan op deze vraag.
Ik heb het zelf niet langer in mijn macht.
Wel kan ik achter mij de deuren sluiten
als ik dat willen zou, maar eenmaal buiten
kan geen mij zeggen wat mij verder wacht.
En mij verzetten is een loos verweer
als hij niet komt om het te openbaren
en mij de raadsels nader te verklaren
waartegen ik, hoe lang al, protesteer.
Maar dat is slechts een aanklacht tegen ‘X’,
ik wist het lang voor hij het zeggen zou;
al was van het begin mijn wereld blauw,
zij werd altijd omsloten door de Styx.
Wanneer hij komt om mij te laten gaan
is niet bekend. In de avondhemel glanzen
de verre sterren aan de vreemde transen.
Maar ik – ik kan hier niet vandaan.
[p. 66]
Betrekkende zomerlucht
Het licht boven zee slaat dicht –
lach die ineens verstrakt.
Schemer valt over het dak-
terras waar zij slapend ligt.
Haar sluimerrood gezicht
– toevallig in medias res –
vervaalt tot de kleur van as,
oogleden nog halfdicht.
Maar het teder bewegend juweel
van de klokkende appelkeel
zegt meer dan wimpergetril
eigenlijk uitdrukken wil
– wetend maar niet bewust -:
‘enkel in droom is rust’.
[p. 67]
Nogmaals
Als ik het weer opnieuw zou moeten doen
en dan een wens, zoals het is in sprookjes
die in vervulling gaan, zou mogen uiten –
dan zou het zijn opnieuw met jou
‘t geluk dat ons alleen was toegestaan
achter gordijnen van verdriet en pijn
te herbeleven. Met één klein verschil:
dat telkens als ik je verdriet gedaan
en van je dwaalde – eenzamer dan ooit
Odysseus aan Kalypso’s borst
Penelope verried –
er nu een lijfwacht om mij heen zou staan
en van mij weren zou wat jou bedreigt,
opdat ik jouw gezicht zou blijven zien
zoals ik het nu zie, zo weerloos
en zo kwetsbaar, en zo schoon.