[p. 208]
Pierre Kemp
Middernachtscarillon
Ik schreef op de advertentie van die toren:
zijn klokken wilde ik wel eens horen.
Naast hem ben ik op het plein gaan staan.
Rond was de maan om zijn gouden haan.
Zilver het plein om mijn zwarte Ik.
Wit mijn horloge van ‘t ogenblik.
Onze schaduwen heb ik vergeleken,
groot was zijn romp en klein mijn teken.
Daar kwamen de middernachts-slagen aan-
gonzen over de stad onder de maan.
Op de laatste slag ben ik gesprongen
en met hem weggezongen.
Sinds ben ik niet meer vernomen.
Niemand vroeg: waar mag hij blijven?
Eerst nu ben ik teruggekomen
om dit in zijmvorm op te schrijven.