Pierre Kemp
Vijf gedichten
Aantekeningen van Harry G.M. Prick
In het voorjaar van 1959 overwoog Pierre Kemp de samenstelling van een bundel waaraan hij als titel De Tuin der Lusten zou meegeven. ‘Het is mijn bedoeling’, zo schreef hij mij op 15 april, ‘die Tuin te stofferen met paviljoenen, tombeaux, gazons enz. van dit en dat, zonder b.v. le Caroussel des Tziganes niet te vergeten, en ook niet het korenveld van de Franse Les, met de tricolore op iedere hoek van het veld. Maar nog eens, laat het mij in mijn Kempiaans × 72 tempo doen en niet in het Pricks × ±33!’ Toen G.A. van Oorschot, Kemp op 27 mei in diens woning te Maastricht, Turennestraat 21, bezocht, nam de dichter de kans waar zijn verlangen kenbaar te maken. Op 28 mei schreef hij ons: ‘Wat de grote bundel betreft, ik suggereerde Van Oorschot een hortus en daar kon hij wel inkomen. Maar, zei ik, die moet wat modernere titel hebben dan die der Lusten. Ik wens iets als Hortus en dan de maten van borst-, taille- en heupwijdte en denk hierbij aan de maten waaraan de Blue-bell-girls moeten voldoen. Foei, foei, 72 jarige, om nog zo iets te dichten, schaam je, Pierre! Maar Pierre schaamt zich niet!!! Hij denkt aan de goede idee, die zijn vriend Harry Prick hem aan de hand deed met: stuur ons de cahiers, teken de eventuele candidaten aan en wij kunnen typen en U gevolgelijk daarvan sorteren. Zo meen ik het te hebben begrepen, maar het is een grote kwestie van vertrouwen; die cahiers mogen alleen onder de ogen van de beide ingewijden Lily en Harry komen’.
Toen ik op 17 juni de cahiers met Kemps productie over de jaren 1955, ’56 en ’57 ging ophalen, drukte de dichter mij op het hart ook een oog te
laten gaan over de niet door hem als eventuele candidaten aangemerkte gedichten. Op 24 juni kreeg ik de cahiers over 1958 en 1959, op 1 juli die over 1950 t/m 1954 mee naar huis. Mijn eigen lijstje met ‘Tuincandidaten’ kon ik op 20 juli aan Kemp voorleggen. Twintig van de vierentwintig door mij verkoren gedichten werden zonder meer aan zijn eigen lijst toegevoegd en zouden in november 1959 het licht zien in de toen bij G.A. van Oorschot verschenen bundel Garden 36, 22, 36 inches, de latere en tevens definitieve titel van De Tuin der Lusten.
Accenten, dat dateert van 28 juni 1950, had Kemp graag openbaar gemaakt, ware het niet dat hij zich afvroeg – een typisch Kempiaanse vorm van scrupulositeit – of zeer verre familieleden van de al jaren overleden vriend, waarvan in het gedicht sprake was, de man mogelijkerwijs zouden kunnen identificeren, met alle zelfs voor een dichter als Kemp onvoorstelbaar nare gevolgen van dien; Onvereeuwigbaar, geschreven op 18 juni 1952, wilde hij niet publiceren omdat hij, en dat was al evenzeer kenmerkend voor Kemp, moeilijkheden duchtte van de zijde van de Maastrichtse clerus; Cartografie, geschreven op 10 oktober 1955, werd buiten de bundel gehouden omdat het betreffende jongetje misschien niet zou kunnen velen dat een zo intieme handeling door Kemp gefixeerd was geworden. Bovendien berustte de uitbeelding van dit plassende jongetje (Ronald Reijnders) niet op een persoonlijke waarneming van Kemp, maar op een berichtgeving van Ronalds vader; Afscheid van het leven, geschreven op 13 juni 1951, achtte Kemp een gedicht dat er als het ware om vroeg posthuum gepubliceerd te worden; Van der Kleuren, geschreven op 7 februari 1959, wordt thans afgedrukt omdat Kemp het achteraf bizonder betreurde dat dit gedicht, door welke oorzaak dan ook, over het hoofd werd gezien bij de samenstelling van Garden 36, 22, 36 inches. Het zal, met de andere hier afgedrukte gedichten, uiteraard een plaats krijgen in de driedelige uitgave van Kemps Verzamelde gedichten, die volgend jaar onder redactie van Gerrit Borgers, G.A. van Oorschot, Harry G.M. Prick, Karel Reijnders en Pim de Vroomen het licht zal zien bij G.A. van Oorschot te Amsterdam.