Post
Medio augustus
Het Parlement is tot eind oktober op reces, de koninklijke familie heeft zich teruggetrokken in Balmoral in Schotland, de jacht op korhoenders is geopend en de ‘season’ is gesloten. De Engelsman is met vacantie: op zijn landgoed, als hij tot de kleine toplaag, aan de kust, als hij tot de massa, in Frankrijk of Italië, als hij tot de intellectuele middenlagen behoort. Of hij rijdt langs Engelands overbelaste, maar tegenwoordig misschien iets te veel gesmade wegennet – te veel gesmaad, omdat op de kleinere, altijd goed berijdbare wegen nog altijd wel ruimte, ja zelfs eenzaamheid te vinden is (en als de Engelse ‘Autobahnen’ er ooit komen, wat een paradijs zal het secundaire en tertiaire wegennet dan niet worden!). Alleen de hardnekkige subcommissie van de ontwapeningscommissie der Verenigde Naties, die sinds 18 maart in de pronkerige pracht van Lancaster House om een vierkante tafel haar eindeloze woordenreeksen rijgt, is over haar gehoopte vacantiedatum van 1 augustus heen blijven doorvergaderen, maar schijnt – Dulles’ plotselinge Londense bezoek en het door hem in kruiken en kannen gegoten lievelingsdenkbeeld van President Eisenhower van ‘inspectiezones’ (dat met ‘ontwapening’ zelf eigenlijk niets te maken heeft) ten spijt – nauwelijks tot enig resultaat te zullen komen. Waarom? Omdat, gelijk Walter Lippmann heeft opgemerkt, beide partijen zich bij de feitelijke situatie door het wederzijds schaakmat van elkaar uitbalancerende kernwapens eigenlijk heel wel bevinden. Ze prefereren ‘gentlemens agreement’, dat het dwaasheid is een atoomoorlog te beginnen boven de netelige taak dit open evenwicht in verdragsmatige formuleringen vast te leggen. Wat de Engelse positie in de ontwapeningsbesprekingen zelf betreft: het is duidelijk dat het de met zoveel offers verkregen positie van autonome, echte ‘kernmogendheid’ te zijn, niet zonder de meest vergaande garanties zal willen prijsgeven. Koppeling van productiebeperking van kernmateriaal voor militaire doeleinden aan alle voorstellen ter stopzetting der proefontploffingen blijft voor Engeland (als voor de andere Westelijke mogendheden) een essentiële voorwaarde en zelfs dan zou, naar Duncan Sandys zelf nog in het Parlement verklaard heeft, Engeland’s relatieve positie er niet op vooruitgaan.
Het nieuws uit Oman van de laatste dagen lijkt, hoewel het herstel van het gezag van de Sultan in de binnenlanden meer voeten in de aarde schijnt te hebben dan men eerst hoopte, het vacantieprogram der politici toch niet te zullen verstoren. Uitgaande van dit vaste vacantiepunt, ligt het voor de hand te vragen: wat was de balans van het politieke krachtenspel, toen de politici op 2 augustus uit Westminster huiswaarts togen? Harold Macmillan geniet nog steeds zichtbaar van zijn premierschap en zijn luchthartige zelfverzekerdheid werkt op zijn eigen aanhangers nog altijd als een ‘tonic’ en constante hartversterking. Er wordt wel gezegd dat Macmillan ‘in den lande’ nog altijd minder een werkelijk ‘nationale’ figuur zou zijn dan zijn onfortuinlijke voorganger (wiens politieke rol definitief uitgespeeld schijnt te zijn) doch het is onmiskenbaar dat in Westminster zelf de premier tegenover de Labouroppositie zijn positie van leider van ‘s lands zaken met autoriteit en naar het schijnt met gemak weet te handhaven. Het overgrote optimisme van de Labouroppositie van het begin van dit jaar, alsof zij de verkiezingsuitslag al eigenlijk in de zak hadden, is enigszins aan het tanen. Beide partijen gaan overigens in hun gedrag en denken steeds meer naar die verkiezingen uitzien, die momenteel in 1959 verwacht worden; het werkelijke tijdstip blijft onder het Engelse constitutionele bestel ter keuze aan de premier voorbehouden. De Labourpartij gaat voort met de publicatie van de serie werkrapporten, die het materiaal voor haar nieuwe verkiezings-
program zullen moeten zijn. Zij heeft behalve de hernationalisatie van de ijzer- en staalindustrie en het vrachtvervoer langs de weg, ‘nationalisatie’ als grondpijler van haar program prijsgegeven en er een vage formulering voor in de plaats gesteld die alles of niets kan betekenen.
Het inflatieproces blijft gestadig voortgaan zonder dat iemand zich er eigenlijk veel om bekommert. Kanselier Thorneycroft scheen begin juli plotseling alarm te slaan, maar ontdekte een week later dat het welbeschouwd met Engelands bestel toch niet zo somber gesteld was. ‘Inflatie is gelijk de zonde,’ zeide onlangs de Economist, ‘iedereen is er tegen en toch gaat het door.’ Het personeel der ‘particuliere’ busdiensten in de provincie kreeg – mede dank zij een geslaagde staking – van het arbitragecollege voor industriële geschillen een niet onaanzienlijke loonsverhoging en het ziet er naar uit of het komende jaarcongres der Engelse vakverenigingen iedere rest van beperking in loonaanspraken prijs zal geven. Van haar kant is de regering stellig van plan om, tegen het advies van de vakbonden in – die niets moeten hebben van wat maar in de verste verte op een nationale loonpolitiek zou kunnen lijken – voort te gaan met de oprichting van een nieuw onafhankelijk adviescollege, dat zich van tijd tot tijd zal moeten uitspreken over de verwante kwesties van kosten, prijzen en inkomens. Grotere spanningen in het sociale vlak lijken dus niet uitgesloten te zijn.
De eerste ministers van het Gemenebest kwamen en gingen en produceerden hun gebruikelijke vage communiqué; zij moeten, naar men zegt, een goed deel van hun tijd gebruikt hebben om op hoofse wijze met elkaar van mening te verschillen. Men kan over discussies, die zo weinig tastbaar resultaat opleveren, natuurlijk de schouders ophalen, doch hoe broos en uitgehold het gemenebestverband logisch ook moge schijnen, op een of andere wijze bestaan blijft het bonte gezelschap, waar nu zowel Ghana als Zuid-Afrika zitting in hebben en waar het, alle sombere voorspellingen ten spijt, nog steeds zo moeilijk is om in het openbaar ruzie te maken. Doch, tenzij alle aanwijzingen bedriegen, blijft de Engelse regering ernstig van plan door
te gaan met haar politiek van aansluiting bij de vastelandse Europese gemeenschappelijke markt in de vorm van een ruimer vrijhandelsgebied; en zij zegt de verdere ontwikkeling van dit thema als prioriteit te prefereren boven de door de nieuwe Canadese premier Diefenbaker gewenste modernisering van het preferentiële handelsstelsel van het Gemenebest. Volgens de laatste berichten moet op hoog ambtelijk niveau – maar nog niet in de publieke opinie – steeds duidelijker beseft worden dat de tot dusver ingenomen positie om de landbouwproducten radicaal van de vrijhandelszône uit te sluiten in de praktijk der komende onderhandelingen onhoudbaar zal blijken te zijn. De jonge minister Reginald Maudling (een van Butler’s ‘backroom boys’ van uit de tijd toen de conservatieven nog in oppositie waren) heeft van Macmillan de speciale taak gekregen de Engelse positie in die komende onderhandelingen te coördineren.
Duncan Sandys’ nieuwe defensiepolitiek van welbewuste concentratie op het kernwapen – over welks grondstellingen wij in een vorige brief iets trachtten te zeggen – moet, nu men van de door de noodzaak van het bezuinigingsethos geheiligde aanvaarding van het beginsel tot de praktijk van de gedeeltelijke afbraak
van het ‘conventionele’ militaire apparaat is overgegaan, enige weken geleden achter de muren der betrokken departementen en in het illuster gezelschap van de chefs van leger-, vloot- en luchtmachtstaven enigszins in moeilijkheden zijn geraakt. Volgens de Observer, die deze kat eind juli de bellen aanbond, zou er ook in het kabinet zelf ernstig verschil van mening zijn ontstaan, hetwelk vervolgens door de ministers met ferme nadruk verontwaardigd werd ontkend, hetwelk weer bij de gewone staatsburger de indruk achterlaat dat er vermoedelijk van die onenigheid toch wel het een en ander waar zal zijn. Het zou ook eigenlijk al te vreemd zijn geweest als de in Engeland nog altijd zo grondig in de leidende bevolkingslagen verankerde en vergroeide ‘services’-belangen zich niet op een bepaald punt schrap zouden hebben gezet. Hoe sterk deze positie nog altijd is werd voor een buitenstaander onlangs op welhaast koddige wijze geïllustreerd door de enorme geheimzinnigheid en plechtigheid waarmee de beslissing inzake het amalgameren van een aantal leger-regimenten werd voorbereid, aan de betrokkenen werd medegedeeld en tenslotte wereldkundig gemaakt. Het resultaat van deze botsingen en gevechten achter de schermen zal vermoedelijk een nieuw compromis zijn tussen de bezuinigingsdrang van de ‘Treasury’ en de begrijpelijke vasthoudendheid van de chefs van de staven. Doch waar de zuivere politici zich het meest het hoofd over breken, is de puzzle wat men zal moeten doen als het cijfer van 375.000 man beroepspersoneel waaruit Sandys’ nieuwe strijdkrachten zullen bestaan eens niet bereikt wordt. Het logisch antwoord ligt al bij voorbaat gereed: men zal dan alsnog tot een of andere vorm van dienstplicht (vermoedelijk als aanvulling in de vorm van een selectief stelsel) moeten terugkeren. Maar wat te doen als het met de recrutering zó slecht blijft gaan, dat dit een beslissing wordt die nog door deze conservatieve regering genomen moet worden – en niet, gelijk de bedoeling was, door de volgende regering (die heel goed een Labourregering zou kunnen zijn) na de algemene verkiezingen?
Daalt men af van de gehoorzame kroniek van wat objectief, belangrijk en gewichtig is tot de dingen die werkelijk verrassend en warmbloedig nieuws wa-
ren, dan kan men niet anders dan onmiddellijk bij de tragi-comedie van het St. James’ Theater terecht komen, dat volgens de logica der bureaucraten allang afgebroken had moeten zijn om ruimte te maken voor een hoogst rendabel kantoorgebouw, doch dat dank zij de exuberante activiteit van Vivien Leigh, die het bestond om in de duffe statie van het Hogerhuis zomaar in een kunstdebat te interrumperen en die vervolgens twee echte Amerikaanse millionairs met contant geld en goede bedoelingen te voorschijn wist te toveren, momenteel nog altijd staat. Het veertigtal schouwburgen in centraal Londen zijn practisch alle in particulier bezit en wat belet een eigenaar ze te verkopen als de grond voor meer lucratieve doeleinden exploitabel kan worden gemaakt? Tot voor kort eigenlijk niets. Pas toen een tweetal jaren geleden voor het ‘ontwikkelingsplan’ van het St. James’ Theater door de Londense Graafschapsraad zonder meer vergunning was verleend, heeft de toenmalige Minister voor Volkshuisvesting, door verontwaardigde toneelliefhebbers tot actie gedreven, een stokje gestoken voor al te gemakkelijke verdere ‘vergunningen’ om theaters af te breken en er kantoren voor in de plaats te stellen. Doch in de ambtelijke logica was het St. James’ Theater zelf onherroepelijk ‘door het net geslipt’ en niet meer te redden; en de tegenwoordige Minister wilde niet op architectonische gronden tussenbeide komen. De actie om Sint James’, waar eens Sir George Alexander de scepter heeft gezwaaid en waar ‘The Importance of Being Earnest’ zijn première heeft gehad toch te redden, of althans tegen de afbraak te protesteren begon als een Don Quichotterige éenmans-campagne van de toneelcriticus van de News Chronicle, Alan Dent. En ziet: nu heeft zowaar de rijkaard Felix Fenston (de man die ook de ‘Mayflower’ financierde) en die het gebouw van de oorspronkelijke eigenaars voor £250.000 gekocht moet hebben, genadiglijk verklaard met afbreken een tijdje te willen wachten om te zien of de £350.000 bijeengebracht zullen kunnen worden die volgens hem voor aankoop, schadeloosstelling van aannemers en architecten en noodzakelijke verbouwingen nodig zal zijn.
Het St. James’ Theater is niet de enige schouwburg die op het punt stond te verdwijnen. Zeker is dat met het enorme Stoll-Theater, een in overdadige Edwardiaanse pracht van pluche en gouden stuc speciaal voor opera gebouwde kast aan Kingsway. Maar daar althans, is er de troost dat in het kantorencomplex een nieuw, maar veel kleiner theater (de ‘Stoll’ stond vaak maanden ongebruikt) zal herrijzen. De laatste opvoering in de oude ‘Stoll’ vond op zaterdag 3 augustus plaats. Het was een waardig einde: de laatste voorstelling van het korte Londense ‘seizoen’ van de Stratford-productie van Titus Andronicus, die via Parijs, Venetië, Belgrado, Zagreb, Wenen en Warschau eindelijk in de hoofdstad terecht kwam. Sir Laurence was in deze door Shakespeare’s tijdgenoten zo geliefde draak de door het lot en afgunst zo wreed getroffen Romeinse generaal en ontplooide heel zijn waaier van machtige uitbeeldingsgaven van wanhoop, woede, vertwijfeling en razernij; Vivien Leigh was zijn onfortuinlijke tong- en handloze dochter, Anthony Quayle een voortreffelijk gesproken en bijna geloofwaardige Aäron. Na afloop hielden zowel Sir Laurence als zijn vrouw toepasselijke ‘curtain speeches’: hij zeide dat de Stoll blijkbaar een te grote vis was geweest ‘om door het net te slippen’, zij – thans gelukkig weer mèt tong – las een keurcollectie uit de door haar over de afbraak van de Stoll ontvangen brieven voor.
‘Een Londenaar’ had haar geschreven, dat de afbraak van de Stoll ‘het soort wanhoopsdaad was die bij Lear behoorde’. Een uitspraak waarmee het uitverkochte huis het grondig eens was.
Het andere curieuze stuk lichter nieuws is dat de 33-jarige Lord Altrincham (oud-‘Etonian’ en oud-garde-officier) het in zijn National and English Review bestaan heeft de Koningin, haar omgeving en haar stijl van spreken te critiseren; curieus niet zozeer om wat hij zegt (hij had geen andere intentie dan met zijn kritiek de door hem zo bewonderde monarchie te dienen) dan wel om de reacties die zijn artikel teweegbracht. De Graaf van Strathmore vond dat ‘deze man het land uit gejaagd moest worden’, de Hertog van Argyll dat hij neergeschoten behoorde te worden. Lord Altrincham werd door een ‘Imperium Loyalist’ in het gezicht geslagen toen hij na een interview het Televisiehuis verliet, terwijl de stad Altrincham zich nadrukkelijk van hem distancieerde; en in de Observer betreurt een briefschrijver het dat Lord Altrincham zijn opmerking dat de wijze van spreken van de Koningin ‘een pijn in nek’ was, niet in 1597 onder de eerste Elizabeth had gemaakt; die zou hèm onmiddellijk een definitieve pijn in zìjn nek hebben bezorgd.
Welke verrassende bloemlezing weer eens opnieuw bewijst welk een diepprimitieve instelling het koningschap nog altijd is.
W.S.A. COLENBRANDER
El monde al REVÉS
‘De wereld op z’n kop’
De illustraties in dit nummer zijn reproducties van Spaanse volksprenten uit het begin van de negentiende eeuw.