Post
Brief uit Londen
Londen, medio mei
De schilderijententoonstelling van de ‘Royal Academy’, het beginnende ‘seizoen’, de vreugden en zorgen der ‘debutantes’, de ‘Cup Final’, de hergeboorte van Koning Cricket, zijn de uiterlijke kentekenen van deze tijd van het Engelse jaar, waaraan men als bijzondere gebeurtenis dit jaar nog onmiddellijk Sir Laurence Olivier’s phenomenale creatie van de verlopen ‘Entertainer’ in John Osborne’s nieuwe stuk zou toe willen voegen. Maar slechts een klein aantal Londenaars zagen in het beperkte seizoen in het Royal Court theater deze aangrijpende studie van verval en boven de traditionele vulling van de kalender en de door conventie geheiligde – en door de massa’s nog altijd gehoorzaam bewonderde – herhaling van de cyclus van het levensrhythme der uitgaande bovenlaag, rijst als belangrijkste feit der laatste maanden nog steeds Duncan Sandys’ defensiewitboek, waarbij Engeland tot ontsteltenis van zijn Europese partners naar het schijnt definitief gekozen heeft voor kernbewapening als grondslag en uitgangspunt van zijn defensiebeleid.
Engeland heeft zijn H-bom, gaat zijn H-bom testen en weet zich sterk in zijn positie van voorsprong op het Europese continent in de ontwikkeling van vreedzame toepassing der atoomenergie. Het schrapt, mede als consequentie van het fiasco van het Suez-avontuur radicaal in zijn overzeese garnizoenen, het gaat de dienstplicht afschaffen en zich weer verlaten op een beroepsleger. Betekent dit een zich weer verwijderen van het vasteland, een zich weer enigszins afwenden van Europese aaneensluiting? Men is geneigd op deze makkelijker te stellen dan te beantwoorden vraag, ondanks het vage Engelse plan van het in Straatsburg aangeprezen ‘Grand Design’, toch met een voorlopig ‘ja’ te antwoorden en wel omdat het tenslotte in de rede ligt dat Engeland als de eerste tweede-rangs mogendheid zich op dàt concentreert waarin het boven zijn Europese partners een voorsprong heeft.
Besnoeiing op en vermindering van de defensie-inspanning was voor Engeland een levensvereiste. Het in de Koreaanse crisis te groot opgezette defensieprogramma ging, gelijk het witboek thans toegeeft, ‘het vermogen van het land te boven’. Als inderdaad de gang van de ontwikkeling die is van ‘conventionele’ naar kern-wapens, zal Engeland, voorzover men in de toekomst kan zien, op deze wijze ten opzichte van West-Europa een natuurlijk leiderschap kunnen uitoefenen. Als het voorts lukt door middel van het Engelse plan van de ‘Free Trade Area’ op Engelse voorwaarden toch deel te nemen aan de gemeenschappelijke markt, lijkt in het economisch vlak deze positie haar complement te kunnen vinden. Wie uit de hoek van de verontwaardigde vastelandse Europeaan over deze politiek als eng ‘nationaal-Engelse’ de staf wil breken, moet eerst aantonen hoe de in de historische tijd samengegroeide belangengemeenschappen die men naties of ‘landen’ noemt, anders kunnen handelen dan uit welbegrepen eigenbelang.
Deze nieuwe Engelse, door de conservatieve regering geformuleerde de-
fensiepolitiek lijkt, voorzover zij zulks in feite niet al is, de algemeen aanvaarde nationale defensiepolitiek te zullen worden. De kritiek der Labouroppositie richtte zich, behalve het door interne partijspanning veroorzaakte protest tegen het voortgaan met het testen van de H-bom, voordat met andere hierbij betrokken landen beproefd was om tot overeenstemming over afschaffing van proefontploffingen te geraken (een even vrome als voor de regering onaanvaardbare wens), hoofdzakelijk op de door Sandys ietwat roekeloos gelanceerde stelling dat het mogelijk zou zijn om in een ‘locaal’ conflict atoomwapens te gebruiken zonder daarmede een totale kernoorlog te ontketenen. Wat dit laatste betreft zal men zich, althans wat Europa betreft, vermoedelijk liever geen illusies maken: in het laatste defensiedebat in het Hogerhuis, heeft Maarschalk van de R.A.F. Lord Tedder, eens Eisenhower’s tweede man in het geallieerde opperbevel in Europa in de laatste wereldoorlog, met al het gezag van zijn grote ervaring aan zijn aandachtig luisterende mede-Peers verklaard dat het volkomen dwaasheid was om te denken dat in Europa tactische atoomwapens gebruikt zouden kunnen worden zonder dat zulks tot gebruik van het ‘finale’ strategische wapen (lees: de H-bom) zou leiden.
Wat zijn de overwegingen die achtereenvolgens Engelse regeringen er toe hebben gebracht deel te nemen aan de kernbewapeningswedloop? (Attlee’s Labourregering maakte, zonder het naar buiten te willen weten, de A-bom, Churchill’s conservatieve regering de H-bom, en Macmillan trekt deze lijn logisch door als hij het voor Engeland nieuwe wapen nu ook beproeven wil.) Het befaamde witboek beantwoordt deze vraag niet direct en constateert slechts dat hoewel de vrije wereld heden ten dage hoofdzakelijk voor haar bescherming afhankelijk is van de ‘kern-capaciteit’ der Verenigde Staten, er een ‘ruime mate van overeenstemming’ bestaat dat Engeland een ‘appreciabel’ element van afschrikkende kern-macht zelf moet bezitten. Als men de rationele fundering van deze besluitenreeks tracht te vinden, lijkt men al construerend niet anders dan tot de conclusie te kunnen komen dat het eigenlijke argument is dat Engeland kernwapens moet bezitten voor het geval dat een situatie zou kunnen ontstaan, waarin het wèl een Engels en niet een Amerikaans belang zou zijn om met het essentiële vergeldingswapen te kunnen dreigen. Wat voor eigenlijke garantie heeft Engeland dat in Amerika zich weer niet eens een nieuw isolationisme zou kunnen gaan ontwikkelen? Duncan Sandys zei in het defensie-debat van vorige maand – toen het witboek in het Lagerhuis besproken werd – dat, zolang aanzienlijke Amerikaanse strijdkrachten op het vasteland van Europa en Amerikaanse bommenwerpers in Engeland gestationeerd waren, het begrijpelijkerwijs veilig kon worden geacht – hijzelf zei niet dat zulks persé zo zou zijn – om aan de Verenigde Staten de uitsluitende verantwoordelijkheid voor het verschaffen van het afschrikkings-middel over te laten. ‘Maar als zij de inter-continentale ballistische raket met een draagwijdte van 5000 mijl hebben ontwikkeld, kan Engeland er dan werkelijk zeker van zijn dat iedere Amerikaanse regering voort zal gaan deze dingen op helemaal dezelfde manier te beschouwen?’ vroeg Sandys.
Met dergelijke schaarse onthullingen van het denkproces van de regeerders die deze ontzagwekkende besluiten hebben te nemen, moet de gewone staatsburger het doen, maar als men tracht zelf hierop door te borduren en zich afvraagt hoe Engeland met zijn relatief veel grotere kwetsbaarheid voor kernwapens dan Rusland werkelijk ooit het pokerspel van een zelfstandig dreigen met het kern-wapen zou kunnen spelen, lijkt men al heel gauw aan de grens van het voorstelbare te komen. Heeft het mislukte Suez-avontuur niet bewezen dat Engeland alleen geen autonome machtspolitiek meer kan bedrijven? Zou, stel het vrijwel onvoorstelbare geval dat Amerika de verdediging van West-Europa zou prijs geven, Engeland werkelijk in staat zijn die taak over te nemen? Het zijn vragen die zich onmiddellijk opdringen en waarop men geen bevredigend antwoord kan vinden. Het enige wat Engeland met de H-bom zou kunnen doen, lijkt men te moeten concluderen, is om in geval van een tot haar fatale ontlading komende Oost-West spanning, die ontlading voor de prijs van eigen zelfvernietiging te verhaasten. Dat Engeland met zijn H-bom de uitbarsting van een kernoorlog tegen zou kunnen houden, is iets wat zich niet wel denken laat.
Als men zover met zijn gepeins gekomen is, is het moeilijk de vraag te onderdrukken of het in de grond soms prestige-redenen zijn die Engeland tot vrijwel vanzelfsprekende deelname aan de kernbewapening hebben gedreven? Kan men deze besluitenreeks eenvoudigweg verklaren uit de zucht toch nog, koste wat het wil, althans ergens een werkelijk grote mogendheid te zijn? Een dergelijke verklaring schijnt onmiddellijk als een te gemakkelijke simplifi-[vervolg op p. 192]