R. Marres
Een moderne noodlotstragedie
Ivoren wachters behoort evenzeer als De koperen tuin en Het glinsterend pantser tot de kern van Vestdijk’s oeuvre en ik vind dat het Vestdijk’s meesterwerk is.1. Het is een roman die meteen kan aanspreken, het verloop van de gebeurtenissen is dramatisch en dwingend, en de hoofdpersoon Philip Corvage is een onvergetelijk karakter. Het boek wordt door velen ook wel gewaardeerd, maar het slot wordt algemeen zwak gevonden. Naar mijn idee hoort het erbij en ik zal het verdedigen.
Er zijn een paar verhelderende artikelen over het boek verschenen, maar ook een recentelijk herdrukte beschouwing van Paul Rodenko, ‘Het slechte gebit van Orestes’, waarin deze mijns inziens eerder een roman van hemzelf bij elkaar fantaseert dan dat hij zijn onderwerp raakt.2. Rodenko meent dat de voogd van de protagonist Philip Corvage, Selhorst, die zijn pupil het leven onmogelijk maakt, eigenlijk een moederfiguur is, en dat heeft consequenties voor de hele interpretatie van de roman. Het wordt daardoor een vreemde versie van de klassieke Orestestragedie, waarin de held zijn moeder doodt om zijn vader te wreken, terwijl het in werkelijkheid een heel ander en moderner soort tragedie is. Rodenko’s beschouwing is van psychoanalytische aard en nogal ingewikkeld. Om het zo overzichtelijk mogelijk te houden zal ik mijn visie uitwerken op dezelfde punten als bij hem ter sprake komen en in de loop daarvan zijn meningen op de korrel nemen.
Philip Corvage is een wees die door zijn oom Selhorst wordt opgevoed. Deze voogd was hem oorspronkelijk vrij goed gezind, maar op het moment dat de roman inzet is dat al een tijd afgelopen. Selhorst heeft een antipathie voor hem opgevat, omdat Philip hem door zijn manier van
doen sterk is gaan herinneren aan zijn vader, Corvage sr., voor wie hij, Selhorst, financieel heeft moeten bloeden. Van de weeromstuit gaat Philip zich solidair voelen met zijn vader, die door Selhorst een oplichter genoemd wordt (156). Oom en neef zijn antipoden: de oom is qua instelling een man van de praktijk en de neef iemand van de geest. Hun eerste echte ruzie gaat over een kwestie (of kolendamp reukloos is) waarin Philip theoretisch gelijk heeft en de oom in zekere zin praktisch (152). Selhorst is bijna letterlijk geestloos, want hij is een oude man die een paar beroertes gehad heeft en bezig is zijn geheugen kwijt te raken. Hij vindt Philips verbale virtuositeit alleen maar gebral (26). Opvliegend als hij is, behandelt hij zijn pupil nogal bruut. Philip is afhankelijk van iemand die zijn hele karakter verwerpt en voert met hem een ‘strijd om ‘t bestaan’, zoals hij zegt (151). Hij wordt niet alleen bedreigd door de agressiviteit van zijn oom, maar ook doordat deze zijn handen van hem aftrekt en bijvoorbeeld weigert nog langer zijn tandartsrekeningen te betalen.
Ondanks de vernederingen kan Philip hem niet haten omdat hij zich herinnert hoe aardig zijn oom vroeger was (32). Hij verdedigt zich nauwelijks en tracht hem met list en veinzerij te ontwijken, vangt diens uitvallen zo goed mogelijk op of accepteert ze gelaten. Hij is bang voor zijn oom (110, 150, 164), ook omdat deze tijdens een scène opnieuw een beroerte zou kunnen krijgen. Hij is vooral bang dat zijn oom zijn vader een oplichter zal noemen; dan zal hij iets terug moeten doen (32, 111, 156).
Bij zijn poging zich overeind te houden zoekt hij zijn toevlucht bij het dienstmeisje voor overdag, Nel, die van hem houdt (171). Ze is een substituutmoeder, die voor hem zorgt voorzover de oom dit niet onmogelijk maakt.
Rodenko’s ‘moederbeeld’
De rolverdeling laat dus naar het lijkt aan duidelijkheid niets te wensen over. In de uitgangssituatie ligt een conflict tussen een zoon en een vaderfiguur besloten – in dit geval iemand die wel niet de echte vader is, maar als vader optreedt -, dat in meer van Vestdijk’s werk te vinden is. Desondanks is volgens Rodenko niet alleen Nel een soort moederfiguur, maar representeert ook Philips oom, die zijn pupil onderdrukt en tiranniseert, de
moeder (ibid., 141). Op dit idee ga ik wat uitgebreider in, want het is de grondslag van wat Rodenko verder allemaal nog te berde brengt over Philips mishandeling van zijn gebit, z’n woordenrijkdom en z’n noodlottige aanval op zijn oom. Als hier ‘eigenlijk’ sprake is van een aanslag op de moederfiguur verandert dat de betekenis van de hele roman.
Rodenko wijst erop dat deze oom vroeger ook de functie van de vroeg-gestorven moeder heeft waargenomen, en dat is niet te loochenen, want de man voedde Philip vanaf z’n achtste jaar in zijn eentje op; maar in het heden is Selhorst een boeman, die voor de mannelijke willekeur staat, een autoriteit die geen recht heeft op gezag. Philip zelf drukt het goed uit: ‘Hij is meer dan ‘n vader voor me geweest; hij heeft m’n eigen vader met huid en haar opgeslokt, en toen werd hij opeens minder dan ‘n vader, – ‘n monster’ (151). Het enige concrete gegeven waar Rodenko zich op beroept is een ‘bezwerende liefkozing’ die Philip langs de jas van Selhorst laat glijden als wil hij zo proberen een scène te voorkomen (111). Dit zou een bede zijn tot het moederbeeld Selhorst. Je kunt hier beter in lezen dat Philip zich richt tot de zachtere krachten die hij zich nog van de vroegere Selhorst herinnert. Vroeger was deze man aardig voor hem, maar dat maakt hem nog niet tot een moeder. Een vader of voogd kan ook aardig zijn, dacht ik zo.
De reden waarom Rodenko zelfs in dit ‘monster’ een moederfiguur wil zien is dat Philip teleurgesteld zou zijn door de vroege dood van zijn moeder. Hierover staat niets in het boek, terwijl Philip betrekkelijk veel over zijn vader zegt en zich geestelijk met hem bezig houdt. Misschien beschouwt Rodenko het als een algemene wet dat een kind door zoiets gefrustreerd is. Hij doet wel eens een beroep op wetmatigheden, soms met enig voorbehoud, zoals wanneer hij zegt dat iets wat hij over Philip beweert bij de meeste schrijvers zo schijnt te zijn (ibid., 140). Maar de wetenschappelijke status van dergelijke psychoanalytische wetmatigheden is gering.3. En al gingen ze wel op voor de werkelijke wereld, dan zou het nog de vraag blijven of ze opgaan voor literaire personages. Het is immers mogelijk dat schrijvers die zo’n personage scheppen er niet van weten – wat Vestdijk, zoals bekend, wél deed – of zich er niet aan willen houden – wat bij Vestdijk heel goed zou kunnen. We moeten dus steeds kijken of de trekken van het bijzondere geval de interpretatie rechtvaardigen.
Op zichzelf ligt het wel voor de hand dat de dood van de moeder voor een jong kind over het algemeen frustrerend is, al zullen hier uitzonderingen op zijn – en veel schrijvers zullen dit ook wel aannemen, denk ik -, maar welke uitwerking zo’n frustratie zal hebben is een open kwestie. Het hoeft er zeker niet toe te leiden dat het kind in een voogd de moeder gaat zien. Dat een vrouw hiervoor in aanmerking komt, is waarschijnlijker. Waarom zou het niet een dienstmeisje als een soort tweede moeder gaan ervaren? In deze roman gebeurt dat in elk geval, in het begin, voordat Philip haar ook als mogelijke minnares gaat zien.
Rodenko beweert dat teleurstelling in de moeder tot gevolg heeft dat Philip zijn contacten hoofdzakelijk in de mannelijke wereld zoekt, wat hieruit blijkt dat hij geen reëel contact met meisjes heeft en zich een Romein tracht te voelen (ibid., 140). Deze kenmerken zijn echter gemakkelijk te verklaren uit andere motieven die wél gegeven zijn in de roman. Philip ziet af van een erotische benadering van meisjes wegens de afstotelijke aanblik van zijn vervallen gebit (117, 160), waarover direct meer. Hij doet zich voor als een Romein of Spartaan, omdat hij op een stoïcijnse houding aangewezen is bij al wat hij verdragen moet van zijn voogd. Deze pose dient voor het beheersen van zijn angst (143).
Leven in de geest
Terwijl Philip als man van de geest tegenover zijn oom staat, wordt hij als dichter gesteld tegenover een burger als de prozaïsche en pedante leraar Nederlands Schotel de Bie, zoals Bekkering belicht lieeft.4. Philip maakt niet alleen gedichten, zijn ‘dichterschap’ houdt een speciale levenshouding in. Hij heeft een opzettelijk overdreven retorische manier van praten, een spel vol Latijnse uitdrukkingen (hij is gymnasiast), fantastische uitweidingen en grappen. Er gaat de suggestie van uit dat niets serieus hoeft te worden genomen. Als hij erge kiespijn heeft, gelooft men hem eerst dan ook niet (12). Als het er op aankomt zal de vrouw aan wie hij zijn vertrouwen heeft geschonken, hem ook niet geloven. Zijn dichterschap houdt voor hem in dat hij gebeurtenissen en tegenslagen enkel maar als symbolen ziet (205), althans zo wil zien. Zijn verbale begaafdheid wordt in verband gebracht met zijn afstamming van een gedeeltelijk Ierse familie, waarvan
de grootvader aan het toneel was en de vader een frauderende verhalenverteller. Hij is een vernuftige luchtgeest (151). Daarmee weet hij anderen te amuseren, maar het isoleert hem ook. Zijn ‘publiek’ is min of meer welwillend, maar au fond onverschillig voor hem, zoals zijn vriendinnetje Elly. Hij is tussen de anderen ‘een door vaste zonnen in haar baan gehouden dwaalster’ (89).
De bedoeling van zijn verbale vuurwerk is een houding aan te nemen van boven de moeilijke omstandigheden staan. Wanneer zijn hachelijke situatie in een catastrofe is uitgemond, wordt gezegd dat hij zoekt naar een houding die hem boven alles verheffen kan (177), en dat gaat voor zijn houding daarvóór ook al op. Typerend hiervoor is zijn verklaring, nadat hij beledigd is, dat hij geen vijanden heeft, tenminste geen vijanden van vlees en bloed; hij worstelt alleen met gedachten en moeilijke rijmwoorden (130). Hij wil degenen die hem bedreigen, zijn oom, de leraar, en de echtgenoot van Nel, niet als vijanden erkennen. Hij speelt eerst dat het allemaal een schertsvertoning is, en als hij zich een keer laat meeslepen door zijn woede en zijn oom aangrijpt beschouwt hij dat daarna weer meteen als een rol die hij vervuld heeft in een tragedie en ziet er als toeschouwer op terug (174), maar dat is dan natuurlijk niet reëel meer; het is een reactie om zijn angst af te weren. Hij wil nog een ‘onaanrandbare toeschouwer’ zijn op het moment dat hij zonder dat te weten in het ernstigste gevaar verkeert (215).
Door Fens is hij tot het geniale veroveraarstype gerekend.5. Al eerder heb ik hier tegen in gebracht dat hij uiterst kwetsbaar is.6. Met zijn talent probeert hij zich staande te houden en een verdedigingswal op te werpen waarachter hij schuilen kan. Ik zou de nadruk willen leggen op zijn kwetsbare situatie, want hij is er goeddeels in geslaagd zich door zijn houding af te schermen. Hij mag dan wel een overgevoelige jongen genoemd worden door een leraar (76), maar hij heeft zich gedeeltelijk onaantastbaar gemaakt. De relatie met zijn oom blijft hem echter angst inboezemen. Dit is zijn achilleshiel. Het gebruik van Latijnse spreuken is een middel om deze angst te bezweren, want ‘dan voelde hij zich in de klas bij de rector, en bij zijn vriend en, en aan de boezem der eeuwen’ (119). Doordat Philip zich thuis in een nauwelijks houdbare toestand bevindt moet hij zich wel terug-
trekken op het vlak van de geest. De geest is voor hem de enige vluchtweg. Menno ter Braak leidt in Politicus zonder partij7. zijn eigen geschiktheid voor het geestesleven af uit zijn gebrek aan fysieke kracht als jongen. Philip is ook een voorbeeld van zo’n soort compensatie, niet van gebrek aan lichaamskracht overigens, maar van onmacht om de omstandigheden te veranderen.
Volgens Rodenko betekent zijn woordenrijkdom voor het onderbewuste een (agressieve) identificatie met de moeder: ‘door zelf de plaats van de schenkende moeder (woorden = melk) in te nemen, maakt hij de moeder overbodig’ (140). Dat woorden melk zijn, is enkel een beeld dat soms toepasselijk is; ze kunnen behalve sterkend ook leeg of giftig zijn. De generalisering ‘woorden zijn altijd (iets als) melk’ is onjuist. Daar het uiten van woorden zin voor hem heeft, doet Philip iets voor zichzelf, maar hij schenkt ze toch aan anderen, niet aan zichzelf. Als hij iets doet dat zin voor hemzelf heeft, moet dat blijkbaar volgens Rodenko op grond van z’n misleidende generalisering meteen van de moeder komen. Maar hij ziet volgens deze commentator zijn oom toch al als een moederbeeld. Hoe kan hij dan ook nog zichzelf ermee identificeren? Het aannemen van deze extra identificatie heeft als merkwaardige consequentie dat Philip zichzelf via de moederidentificatie met zijn antipode, zijn oom, zou gelijkstellen. Rodenko ziet de afwezige moeder werkelijk overal.
Zich verheffen boven het fysieke
Verder heeft Philip de opvallende gewoonte zijn toch al slechte gebit te ruïneren door er okkernoten mee te kraken. Ook dit ‘gebitcomplex’ plaatst Rodenko in zijn eigen constructie. Philip zou zijn gebit meer en meer vernielen om Selhorst zo in de rol van de moeder te dwingen: ‘hoe minder tanden hij heeft, hoe dichter hij de toestand van de van moeder afhankelijke tandeloze zuigeling benadert ()’ (ibid., 141). In de kiespijn die zo ontstaat zou hij zich dan weer bestraffen voor deze regressieve neiging. Anderzijds heeft zijn slechte gebit volgens deze lezing ook het voordeel hem in zijn mannelijke wereld te bevestigen, daar het hem tegen erotisch contact met vrouwen beschermt.
Maar met dit laatste is het omgekeerd: Philip heeft afgezien van erotisch
contact met vrouwen, omdat zijn gebit er te afschuwelijk uitziet, zoals hij herhaaldelijk zegt (117, 160). Dit is begrijpelijk genoeg. Hij houdt de eer aan zichzelf. De veronderstelling dat hij door zijn gebit de genadeslag te geven zijn oom wil afdwingen er opnieuw voor te gaan zorgen is moeilijk definitief te weerleggen. De vraag moet zijn of het op zichzelf waarschijnlijk is, en of er in de roman andere redenen worden gegeven die acceptabel zijn. De motieven die in de roman staan worden door Rodenko achteloos genegeerd. En zijn bewering is op zichzelf ook niet plausibel. Philips gebit is al erg slecht. Hij hoeft het niet nog verder kapot te maken om er aandacht voor te vragen. Hij zou ermee kunnen volstaan zijn mond open te houden in aanwezigheid van zijn oom. Verder weet hij dat Selhorst juist omdat hij op deze noten bijt de tandarts niet meer wil betalen. Nu zou men hierop kunnen antwoorden dat dit rationele motieven zijn, en dat Philip door irrationele gedreven wordt. Maar waarom zouden we dan niet de irrationele aanvaarden die in de roman worden aangegeven?
In het gesprek met Lida legt Philip uit hoe het zijns inziens zit (153). Zijn gebit was van nature al slecht. Nadat hij er op een keer door zijn oom op betrapt was dat hij een noot stukbeet, werd hem dat vervolgens steeds voor de voeten gegooid, wat maakte dat hij het inderdaad niet meer kon laten. Hier is sprake van een soort geïnduceerde dwangneurose: als u me steeds verwijt dat ik zoiets doe, of ik me er nu aan schuldig maak of niet, dan zal ik het ook doen.
Je kunt er nog meer in zien.8. Het is ook een in het geheim bedreven uitdaging van de oom. Philip zelf noemt de noten voor de grap ‘hersenvoedsel’ (8/9), waarmee de tegenstelling tussen geest en stof is aangeduid. In de lijn daarvan ligt het idee dat hij de werkelijkheid opoffert aan het geestesleven.9. Dit doet hij in zoverre als hij de werkelijkheid slechts als stof voor het spel van zijn verbeeldingskracht gebruikt, maar dit houdt nog niet in dat hij de werkelijkheid wil vernietigen, en daar zijn gebit toch al grotendeels naar de maan is offert hij er niet zoveel mee op. Ik heb eerder gezegd dat eruit spreekt dat hij enigszins verslaafd is aan de ondergang.10. Dit gaat echter te ver. Dat hij zijn einde vindt is een gevolg van zijn mislukkende poging alleen geestelijk te leven. Leven wil hij wel, maar de manier waarop hij het wil, louter in de geest, blijkt in de loop van de roman
niet mogelijk. Wel blijf ik erbij dat zijn neurotische gewoonte vooral uitdrukt dat hij zich verheft boven het fysieke. Hij heeft er zich bij neergelegd dat zijn gebit reddeloos is, en door de vernieling te voltooien bezegelt hij dat het hem koud laat en dat hij zijn heil in andere dingen zoekt.
De innerlijke logica van het drama
Wat is nu de kern van het drama dat zich ontwikkelt? Je zou kunnen zeggen dat Philip het leven laat doordat hij zijn houding van boven de omstandigheden staan niet weet vol te houden. De aanleiding is dat de beginnende leraar Schotel de Bie zijn gebit in de klas als een afgebrand kerkhof bestempelt. Zelf kan hij dit niet als een belediging zien. Hij heeft immers geaccepteerd dat zijn gebit er afschuwelijk uitziet, en zijn gedrag daarop afgestemd. En hij vindt de uitdrukking van deze man te banaal om er acht op te slaan. Maar aangespoord door zijn klasgenoten bij monde van zijn vriendinnetje Elly gaat hij tenslotte excuses eisen, omdat dit hem een goede grap lijkt, toneelspeler als hij is. Hiermee laat hij zijn afzijdigheid al half varen. Zo komt hij in aanraking met de verloofde van de leraar, Lida, die sympathie voor hem opvat en partij voor hem kiest tegen haar verloofde. Tegenover haar komt hij voor zijn situatie uit en ziet af van zijn gewone speelse houding. Ze laat hem beloven dat hij zich de belediging van zijn vader door zijn oom niet zal laten welgevallen, en geeft hem een zoen om hem de door haar vermoede schaamte voor zijn gebit af te leren. Dit geeft hem zelfvertrouwen en brengt hem zelfs in een overmoedige stemming (162, 188). Door haar laat hij zich verleiden om bij een nieuwe woedeuitbarsting van zijn oom in opstand te komen. Hij vliegt hem aan – waarbij of waardoor de oude man een beroerte krijgt – in plaats van met woorden te reageren, waardoor hij ontrouw wordt aan zijn eigen aanleg (195).
Dit zet het proces van de afloop onstuitbaar in gang, want nu zit hij in het nauw, omdat hij denkt zijn oom omgebracht of op zijn minst een beroerte bezorgd te hebben. Hij heeft nu steun nodig en zoekt die bij vrouwen. Zijn onverschillige schoolvriendinnetje Elly komt niet in aanmerking, daar deze een soort gezelschapsdame of kameraad voor hem is. Zo moet hij zijn toevlucht zoeken bij vrouwen die al een binding met een
man hebben, en gaat hij eerst naar Lida, later naar het dienstmeisje Nel.
Maar de steun van Lida verspeelt hij doordat hij zijn oude toneelspelers-rol niet zomaar kan afschudden. Daardoor maakt hij op haar de indruk van een onoprechte afperser en ze vindt dat hij geraffineerd en doortrapt de rol speelt van iemand die een vrouw aan haar medeplichtigheid komt herinneren (187). Hij speelt echter helemaal niet geraffineerd, maar erg slecht, want terwijl hij ervoor uitkomt dat hij ten einde raad is, gedraagt hij zich toch ook half als een parodistische komediant, zoals hij altijd gewoon was. Lida lacht hem daarom uit als hij voorstelt samen te vluchten. Ze kent hem tenslotte nog maar erg kort. En hij kan alleen maar zeggen: ‘Komedie en geen komedie; zo is ‘t altijd met mij. Er is geen woord dat ik gelogen heb () en toch was misschien alles gelogen, maar dan op ‘n andere manier.’ (189).
Met Nel gaat het mis doordat hij in de benarde situatie van zijn oude ‘doen-alsof’ flirt overgaat op echte liefkozingen. Zijn onverwachte bezoek bij haar thuis laat op de avond wakkert de al langer bestaande jaloersheid van haar man aan. Uit angst voor diens agressiviteit verraadt Nel hem wat er aan de hand is, wat hem de gelegenheid geeft Philip te manipuleren. Niet beseffend dat haar man nu in tegenstelling tot vroeger een echte rivaal in hem kan zien, komt Philip er ook nog voor uit dat hij Nel gezoend heeft, wat een verhouding met de bepaald niet trouwe Nel suggereert. En zo komt de man op het idee om hem geruisloos uit de weg te ruimen.
De manier waarop Vestdijk Philip de dood laat vinden, is als ongeloofwaardig bestempeld.11. Over de precieze uitvoering van de moord zijn wel vragen te stellen, maar dat Philip in zo’n hachelijke situatie terecht moest komen zat er van het begin af aan in. Dat de jaloerse echtgenoot Philip wil elimineren als hij een kans krijgt, is door diens primitiviteit ook goed gemotiveerd.
Er zit dus een grote innerlijke logica in het verloop. Het alleen in de geest leven blijkt te moeilijk om vol te houden. En zodra Philip ingrijpt in het leven, daartoe aangespoord door een vriendinnetje en een meelevende vrouw, is het met hem gedaan. Zijn begaafdheid is niet geschikt om zich uit de moeilijkheden van het reële leven te redden. Bovendien is hij niet in staat zo plots geheel om te schakelen van z’n oude habitus naar een nieuwe die nu vereist is. De mannelijke hoofdpersonen zijn tegen hem. Niet alleen
zijn oom, maar ook de echtgenoot van Nel vindt hem een windbuil (209), terwijl de leraar die hem beledigde smalend te kennen geeft niets in dichtende leerlingen te zien (75). De twee vrouwelijke hoofdpersonen die sympathie voor hem voelen laten hem in de steek of verraden hem, wat voortvloeit uit hun situatie. Maar door zijn oorspronkelijke houding heeft hij niemand anders om steun bij te zoeken.
Orestes en het noodlot
Voor Rodenko is de kern van het drama natuurlijk een andere. Wanneer Philip Selhorst tracht te wurgen is dit volgens hem niet in de eerste plaats een aanslag op de tirannieke vaderfiguur maar op de frustrerende moeder. Dat Philip aan het Orestes-drama denkt, het drama van de man die zijn moeder doodt om zijn vader te wreken, een stuk dat ‘hem vertrouwd (was) als betrof het gebeurtenissen uit zijn eigen leven’, vat hij op als een expliciete aanduiding in die richting. Het wreken van het onrecht, de vader aangedaan, zou men in het geval van Philip, die zich min of meer kunstmatig met zijn vader identificeert, moeten zien als het wreken van het onrecht dat zijn moeder hem aandeed door vroeg dood te gaan.
Hoewel Rodenko zwaar leunt op het feit dat naar het Orestes-drama verwezen wordt, wijkt dus volgens zijn opvatting deze roman er tegelijk toch aanzienlijk vanaf. Terwijl Orestes zijn moeder doodt om zijn vader te wreken, zou Philip een moederfiguur aanvallen om zich op zijn moeder te wreken. De vaderfiguren in de roman worden omgetoverd tot moederfiguren of hun belang wordt gebagatelliseerd. Maar wie zich beroept op zo’n verwijzing zal zich er ook aan moeten houden en het geheel als een nieuwe versie van de Orestestragedies interpreteren. Zodra je stelt dat deze roman toch anders is op een belangrijk punt, kan hij evengoed op nog meer punten verschillen, en dat is dan ook het geval.
Ik liet al zien dat de oom een onderdrukkende vaderfiguur is. Als Philips aanval op zijn oom wraak zou zijn voor het vroege sterven van zijn moeder zou het de daad van een gek zijn, en volkomen onbegrijpelijk voor een doorsnee lezer. In werkelijkheid is het een voor de hand liggende reactie op een onredelijke en brute behandeling. Dat Philip zich zo lang beheerst wordt begrijpelijk gemaakt, maar is eerder iets bijzonders. Als zijn oom
zijn vader voor een oplichter uitmaakt, wat de aanval uitlokt, is dat niet alleen tegen zijn vader gericht maar ook tegen Philip zelf. Vlak ervoor heeft zijn oom hemzelf ook voor oplichter uitgescholden (166). Deze vindt dat onder andere omdat zijn neef een keer een kleinigheid heeft weggenomen en de tandarts ‘betaald’ heeft met een gedicht; Philip had er overigens bij gezegd dat zijn oom de rekening niet zou willen voldoen. En ook beschouwt de oom als man van de praktijk Philips hele verbale uitingsdrift en zijn leven in de geest als charlatanerie (29, 157, 166). Philip verdedigt dus zeker niet alleen de goede naam van zijn vader – hij erkent dat deze een ‘mauvais sujet’ was (153) -, maar evenzeer zichzelf. Het scheldwoord tegen zijn vader heeft hij tot breekpunt gemaakt, maar hij wreekt zich voor de onrechtvaardige behandeling die hij moet verduren en voor de totale verwerping van zijn hele levenshouding door zijn oom.
Een levenshouding die juist door toedoen van die oom een noodzakelijke toevlucht is geworden, net zoals Philip door hém tot de vernieling van zijn gebit is gebracht en door zijn gesar tot solidariteit met zijn vader. Als Selhorst de houding van zijn neef niet veroorzaakt, dan bevordert hij die toch in elk geval en veroordeelt haar vervolgens.
Orestes doodt zijn moeder om zijn vader te wreken, maar daaruit volgt nog niet dat in deze roman ook een moeder gedood zou moeten worden. Het is onzinnig om aan te nemen dat Vestdijk een gemoderniseerde versie van de klassieke tragedie wilde schrijven, alleen omdat Orestes genoemd wordt, maar het is waar dat Philip zich bijzonder interesseert voor deze tragedie. Waarom? De handeling ervan wordt kort vermeld en zijn overpeinzingen gaan geheel over de Erinyen, de wraakgodinnen, die Orestes na zijn moord achtervolgen. Dat houdt Philip bezig. Maar ook deze Erinyen worden door hem anders opgevat dan in de tragedie de bedoeling is (179/180). Hij weet dat ze de verpersoonlijking van het geweten zijn, maar zelf denkt hij daarbij aan een onpersoonlijke macht als het Noodlot. Ze worden naar zijn idee niet door misdaden aangelokt, maar door menselijke zwakheden en inzinkingen. Ze worden dan de uitvoerders van moedwillige kwellingen, die opgelegd worden door een hogere macht die met de mensen speelt uit zinloze bloeddorst.
Deze opvatting die bepaald niet die van de klassieke tragedie is, is op
hemzelf van toepassing. Hij kent wel schuldgevoel over de aanval op zijn oom, maar het is vluchtig en achtervolgt hem niet; wat hij vooral voelt is medelijden met de man (173, 192-194). Zijn situatie en karakter zijn z’n noodlot en hij wordt door de Erinyen in de vorm waarin hij ze ziet op de hielen gezeten, omdat hij zwak staat en niet tegen de situatie opgewassen is. Zijn idee doet denken aan een uitspraak in een Shakespeare tragedie: we zijn als vliegen voor de goden, ze doden ons voor de sport. Philip wordt omgebracht op de manier waarop je een hinderlijke vlieg doodslaat.
Hartkamp heeft in een interessant betoog het verschil uitgewerkt tussen Philip en een tragische held als Hamlet. Philip gaat in zijn conflictueuze situatie confrontaties uit de weg. Het conflict is bij hem innerlijk en leidt tot gespletenheid. Zoiets leent zich niet goed voor drama op het toneel.12.
Mogelijk, maar dat wil nog niet zeggen dat deze roman geen tragedie zou zijn. Dat het dat wordt is in het begin al aangekondigd door iemand uit ‘het koor’ van omstanders: ‘“Ik lach me altijd ‘t rotje met ‘m,” zei een ander (). “Maar ‘t loopt nooit goed met ‘m af; m’n moeder zegt, dat ‘t nooit goed met ‘m kan aflopen.”’ (15). Gestimuleerd door anderen gaat Philip tenslotte de confrontatie aan. Het is een tragedie die in overeenstemming is met Vestdijk’s levensvisie, een originele versie van de kunstenaarstragiek, waarin talent samengaat met een afstotelijk gebrek.13. Verwerft Philip werkelijk geen nieuwe inzichten over zichzelf, zoals Hartkamp zegt?14. Toegegeven, Philip heeft geen idee van wat zijn laatste mannelijke tegenstander met hem voorheeft en laat zich argeloos uit de weg ruimen. Maar hij heeft in elk geval inzicht in zijn situatie, zoals uit de gesprekken met Lida blijkt.15. Zijn opvatting over het noodlot gaat, zoals gezegd, voor hemzelf op. Hij voorziet dat Nel hem zal verraden en beseft aan het slot dat de vrouwen, op wie hij vertrouwd heeft, zijn noodlot zijn geworden (185, 215). En het voornaamste: hij ziet in dat de fysieke aanval op zijn oom fout was, óók omdat hij daarmee zijn eigen aanleg en karakter verried. ‘Ja, die kans had hij voorbij laten gaan; hij, de dichter, de taalkunstenaar, had op het beslissende moment niet begrepen, wat het enige waardige antwoord was ()’ (195).
Als Philip zijn oom te lijf gaat, wreekt hij zich voor het botte onbegrip dat iemand zonder geest voor hem toont, voor de verachting van zijn aard
en aanleg door zijn oom. Hij wreekt ook zijn vader, maar dat vooral, omdat zijn oom hem ertoe geprest heeft zich met deze vader te identificeren. De vader was iemand die de wereld wilde veroveren, maar dat niet kon, en in bedriegerijen verviel (37-38, 154-155). Philip wil in aanleg niet de wereld meester worden, maar de taal.
Volgens Rodenko kiest Vestdijk als steeds de partij van de ‘aarde’ – dat is Selhorst – tegenover de ‘hemel’ of ‘de geest’ – daar staat Philip voor -, die zich als niet veel meer dan charlatanerie, oplichterij en woorden, woorden en nog eens woorden voordoet (143). Groter onbegrip lijkt me niet mogelijk. Wie kan na met de redeloze Selhorst kennis gemaakt te hebben menen dat de auteur de kant van deze man kiest? Maar wat Vestdijk wel doet is een zeker begrip voor dit personage mogelijk maken en dat aan Philip mee geven. Dat de oude man bezig is zijn geheugen te verliezen is tenslotte zijn schuld niet, en dat hij een karakter heeft dat tegengesteld is aan dat van zijn pupil evenmin. Ook suggereert de auteur verwantschap tussen de dichter/toneelspeler en de oplichter. Daarmee is de dichter echter nog niet veroordeeld. Het verschil dat er even goed is, blijft ook bestaan, al is Selhorst niet bij machte het onderscheid te maken. Dichter en toneelspeler beoefenen de kunst om de kunst, de oplichter buit zijn talent in die richting uit voor zijn praktische doeleinden. Als een goed dramaticus brengt Vestdijk zo veel mogelijk begrip op voor de verschillende partijen. Wel wordt de arrogante leraar met impliciete ironie te kijk gezet, omdat hij een ‘idealist’ is, d.w.z. in Vestdijk’s visie loze pretenties heeft.
De afronding
Bij alle waardering voor de roman wordt het slot, het stuk na de dood van Philip, meestal onbevredigend gevonden. Zo zou het napraten in de leraarskamer over de dood van Philip overbodig zijn.16.
Naar mijn idee is het slot dramatisch wel een anti-climax, maar hoort het erbij. Het effect van Philips dood wordt gedempt, maar ik kan dat geen tekort vinden. Philip is gepresenteerd binnen een milieu en de vraag die beantwoord moest worden, is hoe dit reageert op zijn verdwijnen. Ik vind ook de afronding goed, omdat de structuur van de roman iets dergelijks vereist en omdat het min of meer realistisch is. Dit zijn argumenten
van verschillende soort, maar ze liggen in dit geval in elkaars verlengde, want Vestdijk heeft zijn roman zo opgezet dat hij aan het slot zo realistisch kan en ook moet zijn. Ik heb me in dit artikel op Philip geconcentreerd, maar het schoolmilieu en de leraar en Lida krijgen in de roman evenveel aandacht. In de leraar wordt iemand geschilderd die officieel tot het niveau van de geest behoort, maar op de keper beschouwd daarbuiten staat en meer de natuur van een zelfvoldane notaris van de letteren heeft. De enige hoofdpersoon die echt begrip voor Philip toonde, Lida, verandert van levensrichting onder zijn invloed. Ze doet wat hij haar aangeraden heeft, weer gaan studeren (148), en verbreekt haar verloving. Hierdoor stort de leraar in. Postuum schakelt Philip zijn tegenstander uit, wat al was aangekondigd doordat hij Lida in hun eerste gesprek voor zich wist in te nemen en in conflict te brengen met haar verloofde. Daarom is Philip naar mijn idee niet slechts verliezer, zoals Hartkamp zegt,17. maar tegelijk ook, net als Hamlet, winnaar.
Philips dood wordt door zijn omgeving als zelfmoord door verdrinking beschouwd, zoals het geënsceneerd is. Een van de leraren vermoedt echter dat er meer achter zit en dat het wel eens een moord zou kunnen zijn, maar laat het erbij. Dat is een realistische afsluiting, waarin de lakonieke houding van de toeschouwers na Philips verdwijnen goed uitkomt. De reactie van zijn vriendinnetje Elly, die nakaarten over het gebeurde maar gezeur vindt, voegt daar nog een navrant trekje aan toe (232).18.
Als je deze roman met De koperen tuin en Het glinsterend pantser vergelijkt valt op dat de tragische hoofdpersoon niet door de ogen van een ander personage wordt getoond. In die twee romans is het een ik-verteller die op de voorgrond staat en ons in de ene roman deelgenoot maakt van de ondergang van de kunstenaar Cuperus en zijn dochter Trix, die verstrikt zijn in een provinciaal milieu, en in de andere rondcirkelt om de als dirigent geslaagde maar als mens verminkte Victor Slingeland. Philip Corvage staat voor de lezer zonder zo’n bemiddelaar; we worden rechtstreeks in contact met hem gebracht. Slingeland heeft zich gepantserd tegen de wereld, daartoe gebracht door zijn fysieke gebrek en een vader die even afschuwelijk is als Philips voogd, maar Philip krijgt de tijd niet zich voorgoed in zijn kunstenaarschap te verschansen.
- 1.
- Vestdijk, S. Ivoren wachters. Verzamelde romans 14. Amsterdam 1984. Paginacijfers zonder nadere aanduiding verwijzen hiernaar.
- 2.
- Rodenko, P. ?Het slechte gebit van Orestes?. In: R. van der Paardt, red. Je kunt er toch bij blijven zitten. Kritieken op de romans van S. Vestdijk. Amsterdam 1983.
- 3.
- Farrell, B.A. The standing of psychoanalysis, hfdst. 8. Oxford 1981.
- 4.
- Bekkering, H. ?De kwetsbaarheid van Philip Corvage?, p. 37-38. In: Bzzlletin, nr. 93 (1982). Bekkering, die overigens veel inzicht in het werk toont, aanvaardt ten onrechte het centrale punt van Rodenko (ibid., p. 40).
- 5.
- Fens, K. ?Puriteinen en piraten, filosofen en sluipmoordenaars?, p. 54. In: De eigenzinnigheid van de literatuur. Amsterdam 1964.
- 6.
- Marres, R. Over Terug naar Ina Damman en de andere Anton Wachter romans van Simon Vestdijk, p. 177. Amsterdam 1981. Even later ook Bekkering (ibid., p. 39).
- 7.
- Braak, M. ter Politicus zonder partij, p. 120. Verzameld werk, deel 3. Amsterdam 1980.
- 8.
- Ook masochisme (Bekkering, p. 38), maar dit blijft m.i. bijzaak.
- 9.
- Bekkering, ibid., p. 38.
- 10.
- Marres, ibid., p. 177.
- 11.
- Breukelen, K. van ?Ivoren wachters, Kijk ‘s naar Philip Corvage?, p. 15. In: Vestdijk kroniek, nr. 10 (1975).
- 12.
- Hartkamp, M. ?Waarom schreef Vestdijk geen toneel??, p. 6-7, 14. In: Vestdijk kroniek, nr. 24 (1979).
- 13.
- Gomperts, H.A. Intenties 2. Terug naar Simon Vestdijk en andere essays, p. 35. Amsterdamn 1981.
- 14.
- Hartkamp, ibid., p. 5.
- 15.
- Van Breukelen, ibid., p. 21.
- 16.
- Van Breukelen, ibid., p. 15, 23.
- 17.
- Hartkamp, ibid., p. 5.
- 18.
- Nadat ik dit artikel geschreven had verscheen nog van Rudi van der Paardt Simon Vestdijk IVOREN WACHTERS Apeldoorn, 1986, (Memoreeks). Hij verdedigt ook het slot, en er staat heel wat interessants in, maar zijn waardering voor Rodenko’s stuk kan ik dus niet delen.