Over dit hoofdstuk/artikel

over Een nagelaten bekentenis


René Marres


1.
M. Emants: Een nagelaten bekentenis, Amsterdam 1951 (derde druk; met inleiding van V.E. van Vriesland).
2.
J.J. Oversteegen: ?Uit de donkere dagen van voor Freud?, Merlyn 2/2 (jan. 1964), herdrukt in: De Novembristen van Merlyn. Een literatuuropvatting in theorie en praktijk, Utrecht 1983 (de verwijzingen hier zijn naar deze bundel). De auteur zegt in het voorwoord van zijn bundel dat zijn opstellen geen ware of zelfs maar binnen een beperkt bestek ?geldige? uitspraken zijn, maar materiaal, want een wetenschapsman – zoals Oversteegen nu is geworden – kan eigenlijk geen interpretaties van literatuur leveren en is op zijn minst aan veel strakkere eisen gebonden dan de criticus die Oversteegen indertijd was (blz. 12). Als ik het goed begrijp bestaat er dus een gewichtige, door de ?wetenschap? gesanctioneerde manier om je aan de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van wat je laat (her)drukken te onttrekken. Maar als het alleen maar ging om het beschikbaar maken van materiaal was de herdruk in deze bundel niet nodig, want de artikelen waren al voor iedere literatuurhistoricus gemakkelijk te raadplegen in de jaargangen van Merlyn, die in elke wetenschappelijke bibliotheek aanwezig zijn. En ondertussen voegt hij wel een noot toe waarin hij reageert op een artikel, dat een van zijn beweringen aanvecht, en zijn standpunt handhaaft, wat in strijd is met de presentatie als materiaal. Maar goed, als zijn artikel dat is dient het mijne om de deugdelijkheid ervan te onderzoeken.
3.
Ook E.C. Britz zit op Oversteegens spoor, in het tweede deel van zijn artikel ?Naturalisme, eksistensialisme en ?Een nagelaten bekentenis? as ?eksistensiele? roman?, in: Standpunte 1972-73, nr. 4 en 5. Britz haalt aan dat Termeer zin heeft de spiegel kapot te slaan omdat zijn beeltenis hem ergert, en ziet hierin een zelfvernietigend schuldgevoel (nr. 5 blz. 32). Termeer ergert zich zo omdat zijn uiterlijk hem lelijk en minnetjes voorkomt! (47). Terwijl Oversteegen in een dergelijk geval nog Termeer’s ?minderheidsbesef? weet te onderscheiden komt Britz hier niet eens aan toe. Ik heb gemerkt dat ook andere lezers als vanzelf schuldgevoel bij Termeer aannemen. Het is heel wel mogelijk dat ze hierbij be?nvloed zijn door Oversteegens artikel, maar het toont in elk geval aan dat zijn misvatting geen persoonlijke eigenaardigheid is. Des te meer is ze bestrijdenswaard. In mijn dissertatie De vertelsituatie en de hoofdmotieven in de Anton Wachtercyclus van S. Vestdijk (Amsterdam 1983) heb ik in een andere context al opmerkingen over Oversteegens aanpak gemaakt, maar pas hier ben ik in de gelegenheid deze tot een lopend geheel uit te werken. Het was me daar ontgaan dat hij de term ?minderwaardigheidskomplex? een keer gebruikt.
4.
J.P.M. ten Seldam: ?Marcellus Emants en zijn ?Een nagelaten bekentenis??, in Tirade 124 (april 1967).
5.
M. Emants: Mensen, Amsterdam 1981 (tweede druk; met een nawoord van Ton Anbeek).
6.
P.H. Dubois: Marcellus Emants, een schrijversleven, Den Haag/Rotterdam 1964, blz. 210.
7.
T. Anbeek: Over de romanschrijver Emants, Amsterdam 1981, blz. 27 e.v. S?temann heeft in een verhelderend artikel aangetoond dat de roman een polemiek is tegen de schrijver Von Feuchtersleben, die in een populair boek de lezer voorhield dat een mens zichzelf door wilskracht w?l kan veranderen. Termeer zou in hoge mate voldoen aan het beeld van de ?ingebeelde hypochonder? dat Von Feuchtersleben schetst. ?Hypochondrisch? betekent voor ons ?geneigd tot somberheid?. Termeer is dat wel, maar om heel speciale redenen die hem pas interessant maken. Dat het ingebeeld is zou ik niet willen zeggen. Zie: A.L. S?temann, ?Marcellus Emants? ?Een nagelaten bekentenis?: afrekening met von Feuchtersleben, vernieuwing van de naturalistische roman?. Handelingen XXIX der Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis, 1975, blz. 218 e.v.
8.
H.A. Gomperts: De geheime tuin, Amsterdam 1963, blz. 65.