[Tirade april 1967]
Reisjournaal
Jaap Hillenius
Istanboel, 2 okt. 1965
Dag lieve vrouw. Ik ben hier pas en nu voelt het al als een gemis dat je niet bij me bent, om dit een beetje te verschuiven schrijf ik je vast. Het viel alles erg mee. Het vliegtuig waar ik tegenop heb gezien was geweldig – vanaf Wenen tot hier kon ik bij een raampje zitten en door het waas van de draaiende propeller heen naar beneden kijken. Het opstijgen was het fijnst – de plotseling startende motoren – het vliegtuig dat dan in alle voegen trilt en knarst. Dan vanaf de landingsbaan plotseling veel snelheid – je voelt het in je rug – het hobbelt en schokt en plotseling de hoogte in. Ik was erg gespannen om dit nieuwe in te drinken – een ervaring die je voor het eerst meemaakt. Het vliegen zelf was niet interessant – eigenlijk heb je zo vaak films en foto’s gezien met hoogte-effekten, dat het echt geen schok meer geeft. Alleen toen ik de eerste moskee van boven zag – heel klein met wit steeltje de minaret – dit was goed zichtbaar door de lange schaduw. Het vliegveld is ongeveer 20 km van Stamboel af – de zon ging net onder, prachtig gekleurde lucht en dan op een hoogte, vaag zichtbaar door de vochtige lucht de minaretten van de stad. Geweldig – een K.L.M.-bus bracht ons naar het centrum – spitsuur met enorme drukte. Drie rijen auto’s, de meesten zonder licht, klaxons, nu ja, een normaal stadsbeeld. Op de trottoirs die moeilijk begaanbaar zijn door de vele gaten in het beton, lopen mensen, honderden, allemaal met pakken, hard pratend. Dolmussen rijden langzaam langs – roepen namen – mensen springen uit en in. Oversteken is een gok, maar tussen alle auto’s door krioelt het van voetgangers. Ik loop ook met mijn rugzak op. Het is donker en na enige vragen weet ik de richting van hotel Mehtap. Plotseling herken ik iets, eigenlijk liep ik maar gehaast door, zonder rekenschap van mijn omgeving, een geur van baksel, van kruiden, zoals we dat alleen hier hebben ontmoet. Winkeltjes helemaal vol, nog steeds onveranderd. Eethuisjes – klein met twee tafeltjes. Een man ervoor die Burun, Burun roept – kastanjeverkopers – kleine handelaartjes met ronde broodjes – ja – Istanbul op zijn best. Het lijkt wel of deze straathandel is toegenomen – bovendien zijn de cafeetjes vol met mensen (mannen met petten) – kaartspel is zichtbaar.
Bij Mehtap de bovenste kamer genomen – eerst kreeg ik dat hele kleintje waar we met z’n tweeën sliepen – weet je nog – voor 10 lire, ik wilde echter genieten van het zachte weer – het uitzicht – maar ook iets zelfstandig beslissen. Ik heb nu drie bedden – heb het dakterras – mijn radiootje speelt turks en ik heb sinaasappels, pinda’s en amandelen. Gegeten Köfte bij het kleine eethuisje waar nog dat oude mannetje is – nu met één gouden hoektand en nog iets dikkere brilleglazen op zijn grote neus. Naar de Galatabrug gelopen waar inderdaad bootjes met vuurtje erin gebakken tonijn verkochten – nog wat verder een cafeetje echte thee gedronken – enkele woorden turks gesproken en nu vermoeid op mijn kamer.
Het vliegen ging heel snel – ongeveer anderhalf uur naar Wenen – daar drie kwartier gewacht, ruim twee uur naar Istanbul, waar ik tegen zes uur arriveerde. Om zeven uur in het hotel en nu is het negen uur – werkelijk een drukke dag. Nu ga ik slapen – het oude gammele huis tegenover dit hotel staat nog steeds – ook ritselen de bomen nog. Het is veel minder koud dan in Amsterdam. Welterusten, temperatuur nu achttien graden.
Goed geslapen, in de zon op het dek gekeken naar de Aya Sophia. Het is wel vroeg om te schrijven, maar de spanning verdwijnt en een gelukkig rustgevoel blijft over. Het radiootje hielp daarbij door prachtige geluiden voort te brengen. Het lijkt wel alsof de turkse muziek minder last heeft van vervorming dan onze.
Istanbul, 3 november 1965
Mijn eerste dag in Istanbul. Ik zit in de zon op het terras voor mijn kamer en teken de Aya Sophia. De straatgeluiden zijn niet veranderd. Ik hoor mensen roepen eski, eski, auto’s klaxonneren, maar alles vaag vervormd door de ruis van de grote stad. Vogels, meest kraaiachtigen, vliegen om de moskee heen. Even rechts ervan zie ik de Bosporus, moeilijk zichtbaar door de felle ochtendzon. De bomen zijn met herfstkleuren, kleine pijpjes strooien grijsblauwe rook langs de gebouwen, die in deze buurt allen anders zijn. Oud verrot hout met op vreemde plaatsen ramen. Allerlei soorten dakpannen, in allerlei richtingen gelegd geven een kinderlijk karakter aan de stad; vooral ook door de niveauverschillen.
Misschien door het mooie weer of doordat er meer arme mensen in Istanbul
komen, de handel op straat valt op. Alles lijkt wel toegenomen te zijn; ook de oude auto’s. Voor de voetgangers zijn weinig mogelijkheden.
Straathandel: schoenpoetsers, kleine jongens met priktollen aan een touwtje, mannen met jassen, overhemden, nylons, houten lepels, chocolade per blokje. De bootjes langs de brug waarin een vuurtje. Erop wordt vis gebakken met zout, groene pepers, azijn en brood. Waterdragers met vreemde ruimtevaartachtige kastjes op de rug, heel kleine oventjes waar een soort spit in hangt met vlees dat in smalle reepjes wordt gesneden. Dadels op handkarren, veel kacheltjes met gepofte kastanjes. Mensen met weegschaal, ik weeg 71 kg, de bezitters van een typemachine bij de moskee waar mensen brieven kunnen laten maken. Mannen met bedrukte vellen papier – waarschijnlijk turkse liederen. Hierbij nog de dragers met raadselachtige pakken op de rug – auto’s bovenop vol maar ook de laadkleppen van de kofferruimtes open met uitpuilende pakken. Overal de prikkelende geur van houtskoolvuurtjes. De vismarkt is een kleinhandel zoals bij de Albert Cuyp, maar geraffineerd van kleur. De kleine soort tonijn is staalblauw, de kieuwen zijn uitgelegd en geeft elke vis een krachtig rood gordijntje bij de kop. Ze liggen in de zon op grote ronde houten borden, die of rood of groen zijn geverfd. Om de vijf minuten sprenkelt de verkoper water uit de Bosporus over de vissen, zodat het schittert met zilveren knippertjes. Op de Kapali Çarsi rondgelopen in grote drukte.
Gerust en daarna een uur door het archeologische museum gelopen. Gelukkig veranderen ze weinig aan het interieur en houdt het zijn karakter van dodelijke somberheid.
Nu vermoeid op bed, wachtend op de avond en de rust.
Vanavond in een ander deel van de stad gegeten en op een terras gezeten. Het theehuisje aan de overkant van de straat – de stoelen met de ruggen tegen de moskee en in groepjes voor de kraantjes aan de zijkant van de moskee. De bron, een romeinse sarcofaag waar vier kraantjes aan gemaakt zijn. Prachtig plekje. Een karretje met een soort terrarium waarin een kaars brandt. Erin gekookte schaapskoppen, angstig verlicht door de kaarsvlam. Bovenop de deksel een kistje vol met afgekloven schedels. Een karretje met vruchtensappen, een druivenkar, een kastanjeverkoper met kar. Dan nog in een hoek een uitgebreide fruitstal. De straat is glibberig door het water uit de moskee – overal lopen
mannen, met pet, met snor, gearmd, langzaam rond. Ook hier ‘s avonds veel kleine jongens die meehelpen met verdienen. Bij de kranen zit een klein meisje van een jaar of vier haar haar te wassen, in een harembroek, smerig, maar mooi wild. Een broertje, drie jaar, speelt in het gootje; de moeder in harembroek, met kindje op de rug dat zich vasthoudt aan de kleding van de moeder. Zij bukt zich, zodat de baby plat op haar rug ligt en begint het haar te spoelen van het kleine gehurkte meisje. Wonderlijke opstapeling van bobbels, plooien en lappen met erachter de tekens op de sarcofaag. Later zag ik ze bedelen – de kindertjes speelden in het donker, de moeder op de rand van de stoep, baby’tje op schoot, hand uitgestrekt.
Als ik stil zit met mijn rug tegen de muur van de moskee lijkt het alsof ik in de tijd van opa ben. Geen haastige mensen, vrijwel geen verkeer. Veel voetgangers en vooral de kleding suggereert verleden tijd. Ik wen alweer aan het kijken alleen – het geen deelhebben aan de situatie. Zo nu en dan zegt iemand iets, je zegt iets terug, maar het is alles vreemd mooi. Ik versta wel wat klanken, maar vooral mijn droomtoestand maakt immuun.
Zo Miesje, nog een bedelaar beschrijven en dan slapen.
De bedelaar, mismaakt, beide onderbenen veel te kort en daaraan voeten die lijken op stampers, zo liep hij ook.
Istanbul, 5 november
Morgenmiddag vijf uur ga ik naar Osmaneli – een beetje ongelukkige tijd want over negenen kom ik daar aan en het is koud en donker. Het is winterig, vanmorgen dichte mist, maar niet echt koud. Allerlei boodschappen gedaan, vulpen gekocht, naar de K.L.M. geweest en nu al zo ingeburgerd dat ik dit met een dolmus kon vinden. Vrijdag 23 november vertrek ik naar Iran, op zoek naar nieuwe dingen. Ook een bootkaartje gekocht. De baas van het bureau raadde me af op het dek te slapen – de nachten zijn inderdaad goed koud, en nu heb ik een hut met bad, ben vijf dagen onderweg met eten en drinken, uitstappen in Izmir enz. voor ongeveer vijftig gulden. Nu dit alles gedaan is valt de spanning een beetje weg. Ik blijf in leven, het eten lukt ook wel en krijg ik dat tijdloze gevoel dat elke goede reis me geeft. Een rust die ik miste in Spanje. De vliegtuigreis is heerlijk, maar de tijd die nodig is om te wennen, maakt de tijdwinst teniet. Op het dek in de zon kijk ik uit over de stad. De kleur is mooier
nu dan in de zomer. Het zonlicht geler en alle daken daardoor een rustiger kleur – zoiets als door een zonnebril kijken.
Er waren nog wat moeilijkheden met het biljet van 1000 T.L., waar ik ook probeerde, ik kon het niet wisselen of ik moest twee paspoorten kunnen tonen, gelukkig zijn er veel banken hier en na een beetje wanhopig met mijn waardeloos papiertje te hebben gezwaaid bleek dat ik gewoon naar een kassa kon gaan. Helemaal geen formaliteiten, het briefje was goed en heb ik nu veel los geld. In de stad komen regelmatig mannen naast me lopen, chance money, good price, changer, heel zachtjes mompelen ze deze woorden. Voor dollars hebben ze wel wat over. Iemand bood in het frans elf lire per dollar, heel gek deze zwarte handel.
In het park ontmoette ik een jongeman zoals ik met legerjack, rugzak en een kleine hond aan de riem. Hij vroeg of ik frans sprak en zo ja of ik hem een dienst wilde bewijzen. Het hondje, erg leuk hoor en erg jong, was het eigendom (volgens hem) van een engels meisje Janine en of ik zo vriendelijk wilde zijn het hondje even bij haar te brengen. Rondom ons kwamen veel turken naar het beestje kijken – even aaien en zo, maar een beetje lacherig. Ik had bovendien het gevoel dat de jongen mij met het hondje wilde opschepen – een zeer ongemakkelijk iets in Turkeye. Ik zei dus nee en met een gevoel van spijt zag ik ze weggaan. Het hondje had een zeer vage toekomst, maar nu nog een baas. En ik denk steeds aan je, zodra er een beetje moeilijk gepraat wordt, mis ik je geweldig. Het spreken gaat wel aardig, veel woorden weet ik alweer, maar ingewikkelde zinnen lukt niet. Mijn bed is ook te leeg, zo nu en dan je arm te voelen schuiven, of je geïrriteerde keel horen schrapen zou best aardig zijn. Vooral ‘s avonds ben ik alleen. Een gelukkig idee dat maar vier uur reizen van me vandaan de rust en gezelligheid is die we samen hebben gemaakt. Het geeft een veilig gevoel. Morgen is jouw laatste lesdag deze week en ik ben geweldig nieuwsgierig te horen hoe het gegaan is. De eerste keer zijn ze natuurlijk nieuwsgierig, maar de tweede keer hoop ik je door middel van mijn brief iets te kunnen helpen. Morgen in Osmaneli schrijf ik deze brief af – ik ga ‘s morgens nog naar de markt – misschien vind ik iets dat de moeite loont.
Dag liefje, groeten aan Cham.
zaterdag
Ik ben nog niet in Osmaneli maar schrijf toch. Het regent hier enorm, vannacht goed koud en nu overal glibberige straten en mensen. Vooral voor de kleine handelaartjes is het een moeilijke dag. Hun houtskoolvuurtjes moeten aanblijven en met alle mogelijke middelen gebeurt dat. Ze kruipen in ieder portiek, schuilen onder elke overstekende gevel, bezetten de straten met plastik schermen; een andere wereld is er gekomen. De meeste mannen doen net of er niets is, ze lopen in colbert, maar haastig en waarschijnlijk van de ene cayeve naar het andere. Ik ben op de markt geweest, heb daar heel mooi glas gezien maar heel duur, ook wel beestjes en prachtige potten, maar tegen europese prijs. 550 lire is normaal voor een pot, een goed glas 1500 lire. Het is dan wel heel goed, maar bijna 500 gulden. Na de markt heerlijk turks gegeten, eigenlijk voor het eerst op eigen houtje. Op een kruispunt onder een mooi koepeltje bij een spreekstoel op de markt schapevlees gegeten met aubergines. Daarna nog dat vlees dat van zo’n spit gesneden wordt, met brood en water, heerlijk. Ik had tot nog toe gebakken vis en köfte gegeten. Op de markt de leerafdeling bezocht. Alle soorten zijn verkrijgbaar, maar misschien dat het makkelijker kopen is met de hulp van Ismail. Daar waren prachtige suede jassen, één in een verschoten rode kleur. Je moet me snel de maat in cm schrijven, vanaf de kraag tot beneden en over de rug langs. Zo’n jas is werkelijk een huidje om te dragen, zeker voor jou. Ook nog de maat van je schoenen in cm graag. Daarna naar het postkantoor waar jouw poste-restante brief was, heel snel aangekomen lijkt me. Om twaalf uur had ik hem al. Verheugende foto’s waar ik vol trots mee zal rondlopen en dan het bericht van de verkoop in het museum, ik kan nu een zojuist binnengekomen blinde bedelares met kind iets geven. Er zijn meer zielige mensen dan zomers, misschien ook doordat de winter veel meer moeilijkheden oplevert. In een hoekje van dit theehuis staat een grijpautomaat waarin cigaretten. Ernaast zit de eigenaar, iedereen die er langs loopt waagt een 25 kurus, als het bijna lukt, tot een lire toe. Zo te zien een grootse oplichterij. Ik stuur een paar kaarten over Istanbul mee, kun je laten zien in de klas. Iets nieuws is een spelletje met stenen als bij domino, maar er staat een cijfer op, in vier kleuren en enkelen hebben plaatjes. De spelers hebben een soort toonbankje waar de steentjes schuin opliggen. Vooral wanneer het spannend wordt slaan ze heel hard op de tafel, tablah geeft geluid, maar dit is
enorm. Voor mijn vertrek een bezoek gebracht aan de Aya Sophia. Ik herinner mij de eerste indruk, toen wij met z’n tweeën waren – erg groot maar niet te vergelijken met de Sultan Ahmed moskee. Nu ik alleen ben bekijk ik de dingen anders, meer alsof ik werk en nu was het anders. Een groot somber gebouw, buiten stromende regen, binnen alles grijs en grauw, maar droog. Ik kwam onder de indruk, vooral nu ik weet van al die materialen en zo, iets waar ik vroeger geen tijd voor had. Bovenop de gaanderij waren wat mozaïken blootgelegd, het zijn meer fragmenten, prachtig van kleur. Traditioneel omhoog kijkende ogen met vragende handen, omlaag kijkende ogen vol tederheid maar steriotiep. Het is geen kunst die mij grijpt, alleen de kleur is om te onthouden. Gouden achtergrond vol beweging van ritmisch geplaatste steentjes, grijs-witrozeachtige gezichten en dan blauwe en groene kleding. Het gebouw valt mee. Als je door de duistere gewelven loopt en je realiseert je iets van de geschiedenis, van de geluiden die er geweest zijn, dan krijgt het romantiek, een versletenheid, ook wel nutteloosheid. Wat mooi is, is niet zichtbaar door het vuil en alleen toeristen lopen rond. Bij een oefening voor het schuilen bij een luchtaanval holt iedereen dit gebouw binnen. Ikzelf was bij het Byzantijnse water-reservoir (ondergronds weet je wel) en moest daarin. Alle verkeer werd een half uur stil gelegd, boven cirkelden vliegtuigen en de politie reed rond in jeeps. Een half uur wachten is niet veel naar turkse begrippen en bovendien mochten ze gratis naar binnen. Je merkt wel aan mijn brieven die lang en verward zijn dat ik nog niet werk. Ik loop veel rond, zie veel dingen en kan ze je schrijven. Zodra ik ga schilderen, staat mijn leven stil en heb ik minder om te vertellen. Dag lieve Mies en Cham, alles gaat naar wens en ben vol goede moed. Groeten aan mijn buren en Barbara.
7 november
Dag. Ik ben gearriveerd en heb al weer een dag Ismail achter de rug. Een heel verhaal en bovendien een vermoeiende dag. Ik kwam laat in Osmaneli aan, na tienen en liep in donker richting Ismail’s huisje. Halverwege het weggetje zag ik echter een moskee met mooie blanke minaret. Zelfs in het donker bedacht ik dat die daar niet thuishoorde, het zag er bovendien niet nieuw uit. De enige oplossing was dus dat ik te vroeg uit de bus was gestapt. Ik weer terug naar de weg, rillerig van de reis, maar genietend van de rust en de prachtige
sterrenhemel. Bij de weg ontdekte ik het huis van de dokter en ook herkende ik het theehuisje op de hoek. Ik nogmaals met mijn rugzak het weggetje op, ontmoette een jongen op de fiets en vroeg hem voor alle zekerheid of ik wel in Osmaneli was. Hij bracht me bij Anne, die heel blij was, maar teleurgesteld dat jij er niet was. Een tijdje met Ismail in een theehuisje gezeten en toen cadeau’s uitgedeeld. Het radiootje is al stuk, iets van binnen afgebroken, dus dat was jammer, maar de driekleurige lamp en vooral de jurk gaf tevredenheid. Laat naar bed gegaan en de volgende dag naar Iznik, met nog iemand, aardig, Ali Turgut. Je begrijpt op zondag ergens heengaan met Ismail is een moeizaam iets. Het ging wel iets beter dan vorig jaar. Om tien uur waren we bij de weg, een auto afwachten. Ongeveer kwart voor elf een autootje (minibus) naar halverwege, waar wij bij een dorp moesten wachten (een andere weg) of er misschien een auto onze kant op ging. Ruim een uur theegedronken, toen een vrachtwagen waar we met z’n vieren op de plek van één moesten zitten. Afschuwelijk slapende voeten gekregen (Ismail probeert op de grond het radiootje te repareren met stinkende zweetvoeten), toch aangekomen. Een prachtige plaats met overal ruïnes, zelden zo’n indruk gekregen van verval. Rondom loopt een muur met poorten en torens, maar alles is stuk en stoffig – soms gerepareerd met zuilen, kapitelen, beschreven stenen. Niets werd gespaard – ergens in de muur een stuk reliëf. Mannen te paard, strijders, doden, eigenlijk wel een mooi stuk, maar van alles was wel twee centimeter afgebroken – gezichten woedend weggehakt, ruïne totaal. Het theater had iets aardigs. Schuine gewelven waarop de stoeltjes van de toeschouwers zijn geweest. Eén van de gewelven bleek gebouwd te zijn van mensenbotten, duizenden op en door elkaar. Met veel genoegen toonde Ismail dit bizarre plafond. Het museum was een treurige verzameling resten – werkelijk niets was heel, zelfs geen potje. Wat gegeten en toen terug. Daar hadden ze niet aan gedacht. Er is geen vervoer naar Iznik, alleen druivenexport. Om half zes is het donker hier en het was al vijf uur. We vonden nog een partikulier busje, voor mij veel te laag (ik moest staan) met gebogen knieën en geknikt hoofd. Wel gezellig zo, achterin brandt een lampje, je ziet de donkere gezichten praten, petten op, veel glimmende zilveren tanden. Een enkele vrouw, stil met kind bij het raam. Onderweg geweldige stofwolken (mijn neus zit vol), maar ook naar huis kerende druivenpluksters. Als kleurige vogels in het licht van de autolampen. Soms wel hon-
derd bij elkaar, die schreeuwend en lachend naar de kant van de weg hollen. Ze hebben bijna allemaal witte hoofddoek, schort en harembroeken van verschillende kleuren. Daaronder heel slecht schoeisel. Nooit zo’n mooie verzameling costuums gezien. Weer halverwege uitgestapt en gewacht op een auto. Een half uur in de kou, helemaal niets. Toen een cay gedronken, een trein komt voorbij, richting Osmaneli. Ze kijken elkaar lachend aan – hadden ze vergeten. Een paar auto’s rijden voorbij en nu weer naar de weg. Weer een half uur in de kou, dan komt er een trein en langzaam bedenken ze dan dat de trein zal stoppen bij het station. Ze lopen langs de rails, de trein komt langs, stopt en we proberen er op tijd te komen. We zijn er dichtbij en dan een fluitje, de trein vertrekt. Ali is op een goederenwagon gaan zitten, op de treeplank komt ie voorbij. 17 km in de kou. Ismail moppert dat Anne boos zal zijn en weer liften. Een vrachtwagen neemt ons mee – achterop, maar zo zijn we thuis gekomen. Ismail wilde direkt na het eten weer naar het dorp, cayevi bezoeken, maar Anne is boos en moet hij hier blijven. Ik schrijf dit briefje bij een piepend oud radiootje, ons oudje van vroeger, en een regelmatig storende gastheer. Hij luistert naar politiek gepraat en geeft mij commentaar.
Vooral de groeten aan familie en Cham.
Osmaneli, 10 november 1965.
Dag lieve Mies. Vandaag je derde brief ontvangen. Ben er erg blij mee, want door de voortdurende aandachtvragende Ismail heb ik weinig tijd voor mezelf. Ik was al blij met het bericht van het verkochte schilderij aan de gemeente, maar nu met de tweede Talensprijs begin ik een beetje nerveus te worden. Het werk wat hier gemaakt wordt is niet veel en wanneer dan al die goede berichten komen verwacht ik meer van mezelf. Ik hoop werkelijk dat het lesgeven èn vriendelijk zijn voor je moeder èn dan nog een goede opvoedster voor Cham niet te veel van je zal vergen. Als ik terug kom wil ik niet alleen blij naast je zitten, maar je goed vasthouden en je voor zes weken tegelijk achterelkaar bevrijen. Heerlijk lijkt me dat, vooral omdat er nogal wat tussentijds zal gebeuren.
Regelmatig komt Ismail met een vraag, een foto of iets zomaar. Kijkt over mijn schouder en is lastig als een kind dat aandacht wil, hij kan moeilijk verkroppen dat er iets is aan mij dat helemaal buiten hem staat. Met hem drie dagen op
stap geweest. ‘s Middags om vier uur vraagt ie of we samen naar Bilecik zullen gaan. Ibrahim is daar en natuurlijk doe ik dat. Ik heb echter niet begrepen dat we drie dagen weg zouden blijven; ‘s avonds weer terug. Heb dus ook niets meegenomen, geen tandenborstel, geen schrijfpapier, niets, alleen mijn schetsboekje. Na de eerste dag werd ik opstandig – er was echter geen mogelijkheid om terug te komen en gaf ik toe. De tocht was prachtig – langs een hoog gebergte met troepen schapen en koeien. Bomen die er staan zijn helemaal vol met bladeren, maar in late herfstkleuren. Er valt niets af want er is geen regen en geen wind. Mijn aquarellen daarvan zijn net plaatjes uit een reklamefolder – het is veel te mooi om te schilderen. Hebben in twee dorpen schooltjes bezocht. Iets geweldigs. Ik kwam binnen en direkt alle kinderen overeind, netjes met de handen op zij, meisjes de vlechten naar voren. Het leek op een plaatje van Daumier – jongens kaalgeknipt in uniform, meisjes met brede natuurlijke gezichten – hetzelfde uniform, maar sommigen met strikken van schuimplastik in het haar. Alles arm en klein op vreemdkleurige plastik schoenen. We bezoeken deze dorpen te voet en moeten wel twee uur klimmen door dit prachtige gekleurde landschap. ‘s Avonds in het enige theehuisje van dit dorp bij olielampen een beetje vertoond. Ik kwam binnen en alle mannen schoven verschrikt van de kachel vandaan; kwamen naar me toe, zeiden Hos Geldeniz en bleven verlegen wachten tot ik ging zitten. Hier vooral waren nog mannen met grijze baarden, een zwart gebedsmutsje op, grote handen in heel slordige kleding. Ook de jongsten hebben al verweerde gezichten. Allen luisterden naar de radio, opgeheven hoofden om er naar te kijken, het vage licht van één kant, zodat ik er uren als naar een Rembrandt naar kon kijken. Ik ken de taal al aardig. Ismail is klein en met zijn vriend Ali, even klein, praat hij honderd uit. Ertussen in loop ik met mijn hoofd wel dertig centimeter er boven. Ik hoor wel de stemmen, maar het is als een muziek die geen direkt kontakt met je heeft. Omdat ze na enige tijd toch weer dezelfde vormen gebruiken en ik zo nu en dan een nieuw woord probeer, gaat het leren heel snel; ik schrijf nederlands maar mijn hoofd is leeg van taal – er groeit een nieuwe in. Ibrahim werkt nu in Bilecik samen met iemand in een Terzihane. Hij ziet er goed uit, is wat dikker geworden en begroette me met een uitbundige omhelzing. Je moet vooral de groeten hebben, ook van Kulaksis en Rejep. Ben Hur gaat goed, maar ze leven niet samen en een enkele keer ziet hij zijn familie. Vanmiddag bij de Sakarya-
rivier een paar aquarellen gemaakt. Het gaat iets beter, maar ik moet erg wennen aan het papier. Er is hier in vier maanden geen regen gevallen en langs de rivier stap je door heel dunne stof. Met elke stap stuift het wel een meter hoog – als je er gaat zitten zak je een eindje erin weg en het is zo fijn dat het lang blijft hangen. Ook hier een prachtige herfst – nooit zoiets gezien. De rivier weerkaatst de kleur met grijs erbij – stroomt snel. Vanavond in de Hamam geweest, nu met elektrisch licht – ik was goed vuil. Vanaf mijn vertrek tot nu niet gebaad – iets van de geur zit aan deze brief. Lieve Mies, tot in de volgende brief. Ik werk hard. Jaap.
11 november.
Dag lieve Mies. Schrijven is voor mij net zoiets als ademhalen. Alle leven dat in mijn hoofd is kan op papier gevormd worden. Vandaag drie aquarellen gemaakt die een begin lijken van goed werk. Zojuist een tekening van Ismail met drie vrienden gemaakt, allen op één blaadje. Ze waren heel druk aan het praten over de toprak-reform en zagen niet dat ik ze tekende. Nu praten ze nog drukker en lachen nog harder dan voorheen. Het is moeilijk mijn gedachten bij deze brief te houden, maar ik houd van je en doe mijn best. Het is nog steeds vreemd om alleen te reizen. Vanmiddag een kilometer of wat langs een stoffige bergweg gewandeld, wel twee uur daarna rustig op een steen gezeten en naar het landschap gekeken. Het lijkt alsof ik met jou veel meer te doen heb – ik sta op, ga naar het dorp, begroet wat mensen en vertrek om een uur of negen het landschap in. Daar blijf ik rustig dromend zitten. Vreemd is ook het gevoel van blijdschap dat ik voel bij het zien van vrij levende beestjes. Vogels die in groepjes overvliegen maken me stil, vandaag was er een eekhoorntje. Wel een half uur gezeten en ernaar gekeken. Het lijkt alsof alle uitsteeksels bij mij thuis zijn gebleven en alleen mijn ontvangstapparaat hier is. Ik zie alles, hoor alles, ruik alles – emotioneel ben ik er niet bij – als ik werk wel, maar dan in een soort wanhoop. De theehuisjes zijn op het spitsuur – vlak voor het eten – helemaal vol met druk pratende mannen. Je weet dat die kroegjes vrij ruim zijn, maar als je ze zo ziet zitten, allemaal bij elkaar dan heeft het iets van een school. Ze zitten netjes aan tafeltjes – spelen tablah – kleding slordig gesloten en vol stoppen. Als ze horen dat ik een zoontje heb roepen ze direkt om thee. Het hoort een beetje bij elkaar. Heel jammer dat ik niet samen met jou kan genieten
van mijn sukses. Het gaat helemaal langs mij heen, maar wel realiseer ik me dat we binnenkort lekker wat geld hebben om wat moois te kopen. Hier is tot nog toe weinig gevonden. Gaat het lesgeven naar zin? Zijn de kinderen bruikbaar? Ik zal op de boot naar Izmir mijn derde brief aan ze schrijven. Ik weet niet of ze het leuk vinden, maar schrijven is naast schilderen het plezierigste werk. Nu tien dagen onderweg, ongeveer 20% van mijn reis en ik geniet volop, zie er goed uit en eet redelijk. Morgenochtend zal ik mijn eerste etsplaatjes betekenen. Hier is dan markt en ik heb een plaatsje besproken op een balkon in een marktstraatje. Bovendien heb ik de sleutel van een leeg winkeltje dat ook aan de straat ligt en kan ik ongezien plaatjes maken.
Istanbul.
Zelfs in dit land is het mogelijk ergens op tijd te komen. Ik kwam hier om half vijf ‘s middags – zoals ik me dat had gewenst. Even naar de poste-restante gelopen en vandaar naar hotel Mehtap. Wanneer ik echter volgens de regels van Ismail zou hebben geleefd dan was er geen kans op ooit nog hier te komen. Na het tekenen op de markt – negen etsplaatjes vol – en nog een portretje van Ismail ging ik naar Anne om mijn bagage in te pakken. De bus komt om 12 uur langs Osmaneli. Ismail bleef werken, maar zou om twaalf uur bij het theehuisje op de hoek zijn. Ik was er wel maar hij niet. Toen de bus om half één kwam was Ismail er nog niet. Toch opgestapt, hij zal wel razend zijn. Ze zijn arm, hebben niets geen luxe, alleen onze radio van twee jaar geleden en een andere voor Anne, geleend. Zelfs de kachels worden niet zoals bij de andere mensen met hout gestookt, maar met afval. Zaagsel en krullen. Ik wilde wat helpen en gaf Ismail stiekum wat geld, hij nam wat aan omdat het voor hem prettiger is als hij de thee, postzegels en bussen betaalt, maar het restant kreeg ik netjes terug. In het dorp is nu een andere dokter die heel goed frans spreekt. Erg prettig om weer eens voluit van gedachten te kunnen wisselen. Het is een vreemde man, mengsel van oosterse weekheid met franse vitaliteit (zijn moeder is française). Hij geniet van de momenten dat hij voor de rondomzittende turken opeens echt anders is – daarna vertaalt hij het nog even en geniet dan nog meer. Ik merk dat hij erbij fantaseert – zogoed gaat het turks soms. Lieve Mies, voor jou mijn kleverige lichaam na het rugzak sjouwen, ik heb wel trek in je na tien dagen een leeg bed te hebben gehad.
Jaap.
14 november.
Dag lieve Mies. Vandaag een brief uit Izmir waar de boot ongeveer tien uur heeft gestopt. De bootreis is iets nieuws voor me, de kleine groep mensen die regelmatig kontakt met elkaar zoeken – dan na enkele uren merken dat ze niet het juiste vonden en wat anders zoeken. Het bevalt me best, een prachtige gelegenheid mensen te bekijken. Ik heb het goed, de turken vinden het leuk dat ze met me kunnen praten, engels sprekende turken doen dat met me en zelfs fungeer ik als kontaktman. Een engels sprekende man met mij, dan een engels sprekende vrouw – ik vertrek en samen gaan ze nog even in het engels door. Het is erg leuk om eens mee te maken. Vandaag dus een rust van tien uur en besloot ik op aanraden naar Ephesus te gaan. Nu is Izmir leuk als je de weg weet, maar om aan te komen, wildvreemd, is het een nare stad. Vanaf de eerste stap op de kade voel je iets van oplichterij. De mensen waar ik mee te maken had waren volkomen verpest door het toerisme, ze vroegen veel geld voor niets, en na twee keer te veel betaald te hebben zonder dat ik dichter bij Ephesus kwam, ben ik de derde keer kwaad geworden. Deze keer was het dolmus die naar Ephesus zou gaan. Vol met mensen een kwartier door de stad gereden, ze betaalden 50 kurus, ik moest nog even blijven zitten want we waren er nog niet. Twee straatjes verder zeiden ze me dat ik er was. Toen werd ik kwaad, wilde uitstappen, weer iets verder gereden, nogmaals werd me Ephesus gezegd en vijf lire gevraagd. Ik gaf 50 kurus en stapte uit. De twee mannen uit de auto namen dit niet en liepen mee, heftig pratend, armen rukkend. Nadat ik ze goed had uitgescholden, mensen eromheen vragen, uitroepen, bleek toch dat mijn turks voldoende was om ze te laten verdwijnen. Maar ondertussen was ik nog steeds in Izmir en Ephesus is ongeveer 80 km naar het zuiden. Bovendien had ik twee uur verloren, toch geprobeerd en via veel te dure taxi’s en bussen er gekomen. Heel groot – prachtig landschap – mooi weer met afwisselende wolken – overal ruïnes en zuilen. Daarna zag ik bij toeval nog het museum van Ephesus in plaatsje Celsuk. Hier zag ik ademloos het eerste echte mooie beeld in Turkeye. Ze hebben daar drie beelden van de godin Artemis met tientallen borsten als eieren om het bovenlichaam. Vol met kleine tekentjes, de dierenriem, twee schapen aan elke kant en dan al die borsten. Dit was nu ook eens mooi – niet gerestaureerd, alleen schoongemaakt, goed opgesteld. Een zeld-
zame belevenis waar ik ook nu, uren later met bevreemding aan denk, vooral ook het onverwachte.
De terugweg vol met zenuwen begonnen. Mijn boot zou om acht uur vertrekken, het was half vijf toen ik begon en geen auto tachtig kilometer. Hoe meer je je overgeeft aan het turkse gevoel van tijd komt toch wel hoe meer rust je hebt en hoe beter het gaat. Om zeven uur was ik op de boot, om half acht mededeling dat deze pas om elf uur zou vertrekken. Daar wachten we nu op. Aan boord gegeten, ook dat is een gebeuren. De kelners willen gewoon wel met je praten, soms een grapje maken, maar zodra ze in dienst zijn, tafels bedienen, dan schuift er een slavenhuidje omheen. Ze zijn geruisloos, zorgen dat alles er is zonder te vragen eigenlijk zijn ze onzichtbaar.
Aan de buitenkant van Izmir een van de arme wijken gezien. Er is daar een vuilnisbelt, de rand ervan schroeit en verspreidt die nare lucht die in elk land hetzelfde is. Erop en rondom zijn huisjes gebouwd van zijkanten van blikken. Witgekalkt. Met echte straatjes ertussen. Vol kinderen ervoor, mensen met rommeltjes, veel loslopende vrouwen. Het gaf, vreemd genoeg, een netjes idee. Alle blikken hebben dezelfde maat en de hutjes hadden allen dezelfde vorm en onderverdeling. Zoiets moet je zien. Daarna op de velden achter Izmir uitgestrekte heuvels met pamuk. Deze is nu rijp om geplukt te worden. Het zijn een een soort struikjes, helemaal roodbruin verdroogd met witte plukjes kapok. Daartussendoor scharrelen tientallen pluksters. Heel verkleurde kleren, verschoten rood en blauw, de vreemde kleur van oud zwart. ‘s Avonds zie je ze op wagens geladen, soms achter een traktor, soms met paarden met grote balen, erbovenop de pluksters. Het zijn trekkende mensen en we kwamen langs een tijdelijke woonplaats. Hutten van takken, allen naar het midden tot een punt, soms zoals in Nigeria met een sprietig puntdakje zelfs een vastgebonden beer. Het achterland is woest en achterlijk. Het lijkt alsof modern Izmir alle energie gebruikt.
Dag lieve Mies, ik mis je meer dan ik kan schrijven, mijn reis gaat goed, eet goed en ben morgen in Marmaris, daarna in Antalya. Daar hoop ik wat te kopen.
Antalya, 16 november.
Dag lieve Mies. Mijn boot ligt bij Antalya voor anker, kleine bootjes brengen
de passagiers voor 1 lire naar de kust. We hadden ongeveer acht uur de tijd om te passagieren. Rondgelopen – bekende plekjes bezocht, naar het museum geweest en enkele mooie antieke glazen gekocht. Het is wel veel duurder dan enige jaren terug, maar ze zijn wel mooi. Ook nog een aardewerken beestje gevonden – een haan, rood beschilderd, nogal verweerd. Al met al een plezierig weerzien. Het is nog even vol mannetjes met zweepjes als wij het kennen. Overal karretjes met paarden, het marktje wat groter, vol lappen en schoenen. In het stadje veel boerinnen in klederdracht met kinderen op de rug gebonden. Snel lopen ze door de straten, langzaam beslissen ze iets te kopen. Gisteravond waren we in Marmaris, een prachtig vissersdorp op een heuvel met een Selcukkasteel. Twee uur rondgelopen, weer met een klein bootje gehaald en gebracht. Misschien heb ik daar iets gegeten dat niet goed was, tegen de nacht kreeg ik last van mijn maag. Het stormde wel een beetje en het schip schommelde behoorlijk, maar ik kon me niet voorstellen dat zeeziekte bij mij paste. Toch werd ik goed gammel, ben op bed gaan liggen en dacht dat het verbeelding was. In Antalya op de wal ook last van mijn maag, dus geen zeeziekte, maar iets slechts gegeten. Ook is het vreemd dat ik zo gewend ben geraakt aan de beweging van het schip. Op de wal voelde ik me onzeker, soms duizelig. Zat ik rustig op een stoel dan was er geen moeilijkheid. Veel geslikt, niets gegeten en nu op mijn bed, na mijn visite in Antalya een stuk beter. Op het bovendek een paar aquarellen gemaakt van een naderende onweersbui, die over de berg de zee inzakte. Een beetje troebel geworden, maar wel goed geslaagd. Hier is het lekker warm, zo nu en dan een fikse regenbui, maar ook dan kun je zonder trui lopen. Omdat ik wil leren praten, spreek ik iedereen die maar iets tegen me zeggen wil aan. Bij de kapper wel een uur lang gezeten en gepraat. In theehuisjes gescholen voor de regen. De mannen met de zweepjes verbaasd dat ik ze kon verstaan, spraken geestdriftig over Antalya, het weer, de mensen en boden me thee na thee aan. Het was een plezierige visite, vooral ook omdat het niet lang is. Over een half uur vertrekken we naar Mersin, daar zal ook wel wat te koop zijn. Alleen heeft de boot veel vertraging en komen we misschien ‘s nachts aan. Om eens mee te maken is het geweldig. De trillende geluiden, het vreemde opgesloten klinken van deze geluiden. Stemmen die zo duidelijk maar een klein stukje hoorbaar zijn. ‘s Nachts de sterren waar ik op mijn rug liggend, plat op het bovendek, uren naar kijk. Hoe is het thuis? Heeft Cham alweer een nieuw
leefritme gevonden? Valt het je mee, lesgeven naast je huishouden en blijven de kinderen vriendelijk tegen je? Ik zal na deze bladzijde mijn derde brief aan ze schrijven. Misschien is er niet zo veel te vertellen, maar ik heb het ze beloofd. Naar Oornick is een brief onderweg en naar Van der Eerden schrijf ik vanuit Iskenderun. Doe mijn lieve groeten aan de mensen. De boodschap leer te kopen zal niet meevallen. Ik heb hier aan de kust geïnformeerd bij de douane, wanneer ik het zelf op een boot bracht zou het wel gaan, maar omdat het via de post en de douane moet is er veel kans dat het niet zal lukken.
Mersin, 18 november.
Dag lieve Mies. Vandaag een drukke en moeilijke dag gehad die mij een beetje mismoedig maakt. Ik denk aan jou en Cham, bedenk hoe je vandaag hebt lesgegeven en morgen een zware dag zult hebben. Hoe gaat het, komt er weer wat routine in het opstaan en te moeten werken? Je weet niet half hoe benieuwd ik ben naar de gang van zaken. De posterijen hier werken niet erg goed, je laatste brief is van 12 dagen terug en mijn hoop in Iskenderun bericht te vinden, verkeken. Vanmorgen daar aangekomen – het schip lag op de reede en kleine bootjes brachten de passagiers aan wal. Van verre een mooie stad, klein maar prachtig van kleur, met een aantal schepen voor anker. Zodra ik voet aan wal zette voelde ik dat het mis was. Van alle kanten holden ze op me af – gaven me engelse namen als chief, boy en dergelijken, probeerden me te strikken. Doorgelopen, maar dat viel niet mee. Veel toeristische winkels, lastige mensen, veel bedelaars, die ik uit principe allemaal wat geef, en daarbij nog het drukke getoeter van het autoverkeer dat door de aardige paardenwagens heenworstelt. Na het postkantoor en een kwartiertje lopen in een dolmus gevlucht die naar Adana zou gaan. Deze bleef nog een kwartiertje staan en kon ik ongezien naar de mensen kijken. De vrouwen nu helemaal vol kleuren en op het hoofd helder witte doeken – ingewikkeld geknoopt – ook om de mond. De mannen in zwabberige harembroeken vol gaten, lappen en scheuren, de vesten en overhemden zijn totaal in flarden. Om naar te kijken een geweldig gezicht. Onderweg naar Adana, het busje heel vol, aangehouden door soldaten en een man in burger. Alle bagage werd doorzocht, een man moest achterblijven, had syrische tabak bij zich en geen paspoort. Hij werd geslagen en geschopt, vol met gescheurde kleren, de ambtenaar netjes met puntschoenen. Een naar incident, waar je
machteloos naar moet kijken. In Adana gekomen bleek het belovende begin van een rivier met mooie brug een doodlopende gang te zijn. Hier pas was het werkelijk druk, alles toetert, ook de fietsers, ik zag een kinderwagen met een elektrische klaxon. Het autoverkeer duidelijk de baas, zonder enig gevoel voor de zwakke geldt het recht van de sterke. Weer bedelaars, uitroepen nu ook in het duits, bovendien een groot garnizoen. Een nieuwe dolmus weer naar Mersin, waar ik de avond tevoren met de boot was vertrokken. Hier is het ook druk, ook veel lawaai, maar het strand is prachtig. Zo’n geweldige rotzooi vanaf de zee tot de huizen heb ik nooit eerder gezien. Eerst een stukje strand, dan begint stenen, afval, rioolopeningen waar buizen openliggen, honden, mannen stoken vuurtjes en bakken iets. Pas na zo’n drie, vier honderd meter de huizen. Verscholen achter houten pallisaden, een tuin met een tropisch huis. Vierkant met balkons en een plat dak met terras. In die tuinen heel hoge palmen, daarachter eucalyptusbomen en nog hoger de minaretten. Een wonderlijk mooi gezicht, vooral ‘s avonds bij de kleine haven. De avond valt snel – links boven de stad heel diep oranje lucht waar de huizen en palmen zwart en geheimzinnig tegen afsteken, rechts boven de stad een nachtelijk blauwe lucht met sterren. Weerkaatsing in het water, daarin hoogopspringende vissen, soms wel meer dan een meter. Een paar uur gezeten en goed koud geworden. Overdag goed warm, ‘s avonds heb ik alles aan, dan nog koud. In Karaman zal dat niet meevallen. Mijn maag is nog steeds van streek, heb wat last van mijn keel door de grote temperatuurswisseling.
Ik voel me een beetje mismoedig ondanks het feit dat ik geniet van de reis. Er is hier veel armoede, honderden mannen lopen in groepen rond op zoek naar werk. Wanneer ze me zien zijn ze onaardig, ik kan ze redelijk verstaan en hoor ze met elkaar over die rijkaard praten. Er ontstaat bij mij een schuldgevoel dat toeneemt naarmate er meer bedelaars en armoede zichtbaar is. Ik had niet gedacht dat het effekt zou hebben, ik kijk naar de dingen en registreer zo’n beetje de vormen en de kleur, maar emotioneel sta ik ver van de mensen af. Dat is deze reis anders, misschien ook omdat ik alleen ben. Ik ruik het en proef het en het is alsof ik hetzelfde ben. In ieder geval vertrekt mijn bus heel vroeg – om zeven uur en dan is dit ook weer een ervaring erbij. Wel ben ik een beetje bang dat in Iran mijn gevoeligheid behoorlijk op de proef zal worden gesteld. Daar is pas armoede, bovendien erg koud op het ogenblik.
Lieve, liefste vrouw, ik hoop over vijf dagen in Osmaneli nog een brief van je te vinden, twaalf dagen zonder bericht is lang, maar nu worden het er zeventien. Mijn reis gaat voort en schrijf ik je mijn belevenissen, het is anders dan wanneer ik die dingen vertel, maar ook probeer ik de kleine dingen te schrijven. Bewaar mijn brieven, het is een bewijs dat ik zonder jou niet erg goed in leven blijf.
Karaman, zondag.
Dag lieve Mies. De ochtenden zijn fijn. Ik zit op een terras voor een theehuisje in de zon. Boven mijn hoofd een luidspreker die met veel ruis muziek maakt. Het is een stille dag, de markt is open, er zijn vrouwen met manden, een enkele paard en wagen, maar de dag is rustig. Bij mijn thee eet ik van die staafjes met sesampitjes, dezelfde als in Ermenek.
Karaman is een zeldzaam stadje. Eigenlijk overal waar ik vroeger was en nu terugkwam was de vooruitgang een voorbode van verval. In Antalya was het nog plezierig, maar je merkt dat het autoverkeer toeneemt, daarmee de verkeersgeluiden en bovendien lijkt het alsof de mensen wat harder worden, minder toeschietelijk. In Karaman neemt het verkeer toe maar het heeft een soort centrale plaats waar de auto’s blijven. De rest koetsjes en paardenwagens. Ik loop er veel rond met langzame passen en merk dat we bijna overal geweest zijn. Er is hier veel te zien, veel dorpsmensen in traditioneel kostuum en erg belangrijk is het voorzichtig restaureren. Misschien omdat ze de tijd hebben; ik stond een tijdje te kijken bij het uitgraven van fundamenten en muren van een moskee. Heel langzaam, wanneer een losse steen bovenkwam werd deze netjes genummerd en opzij gelegd. Er is een buurtje met woonhuizen. Heel smalle straatjes, een gootje in het midden met modderige afval, de muren van leem met de hand gevormd. Ronde hoeken, bochtige straatjes, soms een vrouw met een waterkan en erbovenuitstekende minaretten met aluminium beslag. Deze schitteren als raketten in de zon. De mannen in de kroegjes zijn heel nieuwsgierig. ‘s Avonds zijn alle stoeltjes bezet, alles is dicht tegen de kou, de kachel in het midden goed heet en dan het geroezemoes en de rook. Ik probeerde daar brieven te schrijven maar na vijf minuten kwamen ze aarzelend praten, de rook maakte mijn ogen tranend en heb ik deze brief bewaard voor de zondagochtend.
Gisteren een uur of wat gelopen in de richting van de Karadag in de hoop een landschap te vinden dat interessant was om te schilderen. Wel vijf aquarellen gemaakt, maar het indringende van het landschap, de enorme ruimte, is nauwelijks tot vorm gekomen. Ik heb een paar mooie gemaakt in Mersin, waar het landschap vijandig leek, onbewoonbaar. Misschien dat straks nog wat gemaakt wordt. Tegen een uur of vier wordt het koud, heel koud. Om vijf uur is het helemaal donker en stromen de theehuisjes vol. Ik kan je niet genoeg schrijven hoe vreemd dat is, als haringen in een ton, zoiets als Hoppe, maar dan allemaal slordig met petten en donker uiterlijk, op stoelen. Van buiten zijn ze blauw geverfd en binnen een grijsblauwe waas van de rook. Als een beeld uit de hel, ook om er middenin te zitten, geen plezierig verblijf.
De antiekverkoper hier heeft goede zaken gedaan, hij is wat dikker en naar turkse maatstaven een rijk man. De zomer veel handel aan toeristen en nu heeft hij een jeep waarmee hij tochtjes maakt naar de binbir kilise in de Karadag. Hij probeerde mij daar ook voor te strikken, maar een beetje te duur. Zijn winkeltje is nu alleen antiekzaakje, annex goud. Je weet wel die gouden armbanden op stapeltjes. Binnen in nu, tegen de kou langs de wand stoelen en een bank. Mensen komen langs, gaan even zitten, drinken thee en gaan dan verder. Het is een handige zakenman, maar bovendien aardig tegen de mensen. In het dorp lopen enkele halfdebielen rond. Zo’n beetje van kachel tot kachel. Als ze bij hem komen, mogen ze even zitten, krijgen een glaasje thee en dan gaan ze weer weg. Trouwens toch hier, in het stadje is een grote verdraagzaamheid jegens arme, zieke en gekke mensen. Ik kocht bij hem enkele glaasjes, goed duur hoor en voor Anneke twee oorbellen. Hier word ik gestoord door een jonge turk. Hij is met vakantie, woont en werkt in Amsterdam. Dat is toch wel toevallig, ik heb enige tijd met hem gesproken. Eerst werkte hij bij Bruynzeel en nu heeft hij een baas waar herenkleding gemaakt wordt. Zijn vrouw en baby van zeven maanden leven in Karaman. Op mijn vraag of hij deze niet naar Amsterdam wilde halen bleek hij overtuigd muselman. Een vrouw in Amsterdam kan zomaar mee een café in, samen naar de film en zo. Dat hoort niet, dus moet ze thuis blijven. Een aardig mens zo te zien. Als ik terug ben moeten we hem maar eens uitnodigen.
Nu twee aquarellen gemaakt. Er is een koude wind, maar de zon schijnt. Morgen reis ik naar Konya en dan verder tot ik vrijdag in Istanbul ben, vandaar
naar Teheran. Wil je kijken of het mogelijk is een foto van het verkochte schilderij te laten maken? Het zou jammer zijn het helemaal te verliezen.
Lieve Mies, lieve Cham. Zover weg mis ik je dagelijks, maar ondanks dat geniet ik van de reis. Het is een zeldzame belevenis die ik niet graag gemist zou hebben. Als het zo blijft met mijn ingewanden kom ik wat eerder thuis. Zo ongeveer over drie weken. Droom een beetje van me, dat helpt wel.
Konya.
Onderweg naar Eskisehir. In Konya ruim twee uur oponthoud en heb daar gebruik van gemaakt door het Mevlane museum te bezoeken. Ook nog in enkele moskeeën geweest. Er is er een in barokstijl, de minaretten, twee, hebben een soort topzwaar verdiepinkje met zuilen en knobbels. Van binnen bijna een barokke katholieke kerk, maar de beelden ontbreken en op de grond liggen tapijten. Ook de beschildering is overdadig. Daarna een andere met veel biddende mannen. Het is een vreemd gezicht, ze komen binnen, zoeken een plaatsje en beginnen. Sommigen staan vlak voor de muur, anderen helemaal achterin, allen met een bidpetje op. Het Mevlana museum is een belevenis. Al leuk dat ik met mijn kaart overal in mag, maar dat is bijzaak. Het is in een moskee, iedereen moet zijn schoenen uitdoen en krijgt pantoffels. Binnen eerst even een voorhal met koranschrifturen in lijsten en dan de eigenlijke belevenis. Hier liggen tientallen grote Muselmannen begraven. Het graf is boven de grond als een soort sarcofaag, schuin omhoog naar het hoofdeinde. Ze liggen allen naar het Oosten en waar het hoofd was staat nu een tulband. Over de sarcofaag liggen kleden vol borduursel. Ze hebben iets menselijks, bovendien in rijen. Bij Mevlana, de belangrijkste, een enorme kist bedekt met een groengoudbestikte deken. De ruimte helemaal vol met lampen, doeken, kommen en de muren in reliëf gehakt. Dit reliëf is beschilderd, laag over laag en lijkt nu op een olifantenhuid – heel oud. Herkenbare plantenmotieven. De mensen lopen biddend rond, raken zo nu en dan een trede of balustrade aan, zuchten Allah, Allah. Prachtige boeken, korans, goud ingelegde bladzijden en een aantal perzische miniatuurboeken. Een fijn museum, vooral de sfeer is goed, veel moois, behalve de korans niet.
(wordt vervolgd)