Ik was die dag niets dan twee benen die liepen.
Met lege ogen en met het gezicht van niemand
Volgde ik de hedding van de beek dooi het dal.
Ongehinderd door die trage onbezielde kluizenaar
Drong ik hoe langer hoe dieper door het het vormeloze.
Plotseling stond ik tegenover twee wilde rozen
Die om de muur van een verkoolde bouwval tevoorschijn sprongen
En in het grijze water doken,
Twee wilde rozen vol van een zachte onbuigzame wil.
Het was alsof doden, alvorens opnieuw tot leven te komen, afscheid van elkaar namen.
Het hese rood van een roos, vlak boven het water,
Herstelde, dronken van vragen, het oorspronkelijke gelaat van de hemel,
Deed met een vloed van liefdeswoorden de aarde ontwaken
En dreef mij voort in de toekomst als een uitgehongerd koortsachtig werktuig.
Verderop maakte het bos weer een bocht.
Maar ik hoefde mijn dierbare leverancier van levenwekkende zaden niet te verlaten!
Halverwege de kromming snoof ik de liefdesgeur
van de weide, waarin een dier stond te smelten,
En hoorde ik het geritsel van een bange slang;
Oordeelt niet te hard over mij, wanneer ik beweer dat ik aller wensen vervulde.
Het paard met zijn smalle hoofd
Heeft zijn vijand veroordeeld,
De dichter met zijn doelloze hielen
Kent een strengere wind
Dan die hoorbaar wordt in zijn stem.
De verwoeste aarde herstelt zich
Ondanks haar telkens geopende wonde.
Weest geduldig en keert terug naar het land;
Van ouderdom en jeugd ritselen
In het voorjaar de amandelbomen.
De dood glimlacht waar de tijd eindigt
En zijn glimlach adelt.
De dichter komt in opstand
Op de hoogten van de zomer
En ontsteekt aan het vuur van de oogst
Zijn toorts en zijn waanzin.
Mijn liefste in een jurk van blauw vuurtorenlicht,
Ik kus de koorts van je gezicht
Met zijn geheime speelplaats voor de dageraad.
Ik heb lief en snik. Ik leef
En jouw hart is deze Morgenster,
Waardoor zegevierend de nacht wordt ingehaald
En die de strijd der sterrebeelden met een blos beslist.
Laat, buiten jou, mijn vlees het zeil zijn
Dat de wind afstotend vindt.
[p. 90-91]
Lees de Tirade Blog
Meer dan vijftig
Ik ben geen spelletjesman, maar omdat we toch in Moncarapacho waren en die tafel er toch stond en vriendin K stralend vier stenenhoudertjes op tafel had gezet en ik graag wilde meedoen met alles wat mijn vrienden deden en het om Rummikub ging – waarvan ik me vaag de regels kon herinneren – schoof ik...
Lees verderDe wind
De wind komt over zee tegen de heuvel op, schudt de verdroogde vruchten uit de Alfarroba. Hard als kiezels tikken de peulen op het plaatstalen dak boven mijn hoofd. De wind is warm, Marokkaans, heeft maar een beetje water hoeven oversteken voordat hij hier mijn kleren van de waslijn blies. Na het eerste licht stap...
Lees verderEen andere waarheid - over wetenschap en bedrog
Larousse 11 In 1912 vond een amateur-paleontoloog Charles Dawson nabij Piltdown een onderkaak en een stukje schedeldak van wat de geschiedenis in zou gaan als de Piltdownmens, of Eoanthropus dawsoni. Een mooie nieuwe stap in het uiteenrafelen van de geschiedenis van de mens. Deze had een al wat menselijke schedel en een nog wat aapachtige...
Lees verder
Blog archief