Portefolio
onder redaktie van 3 Nicolaas Wijnberg
Ro Mogendorff
Is het waar, wat gezegd is ten aanzien van Soutine: dat Rembrandt voor de joodse kunstenaar een uitzonderlijke aantrekkingskracht bezit? Ten dele zou deze verklaard worden door de kennelijke waardering waarmee Rembrandt Joden heeft geschilderd. Voor een ander deel door zijn legende: die van de man wiens menselijke rechtschapenheid hem buiten de samenleving stelde.
Maar er zijn andere redenen, die meer met zijn kunst te maken hebben. Joodse schilders zouden een duidelijke voorkeur aan de dag leggen voor een pâteuze verfopdracht. Ook zouden zij zich houden aan het gangbare ruimtebesef. Noch het cubisme, noch de tot het vlak herleide ruimte der Fauvisten werd door hen gevolgd. Joodse schilders zouden zonder uitzondering en met klem bevestigen dat de kunst zin noch bestaansrecht heeft wanneer zij niet tot de beschouwer spreekt van de misère en – bij tijd en weile – van de grandeur van het menselijk bestaan. Rembrandt is – meer en openlijker dan een ander – zo’n schilder met menselijke begaanheid, met een ‘ziel’.
Niets maakt – in de ogen der huidigen – een kunstenaar verdachter dan wanneer men diens ‘ziel’ of diens ‘gevoel’ ter sprake brengt. De sentimentaliteit van een deel der negentiende eeuwse kunst zal daar wel mede schuld aan zijn. Maar ook de dorheid en de zielloosheid dergenen die bij gebrek aan innerlijk wel aangewezen zijn op formalismen en manierismen spreekt hier mee.
Het is echter even onjuist, vandaag voorbij te zien aan het feit dat elke grote kunst haar wortels heeft in de menselijkheid van de maker. Wie de mens wegneemt die zijn innerlijkervaren van de wereld uitspreken wil en moet, – houdt geen
kunstenaar meer over, maar alleen nog de ‘artiest’, die met vormen en kleuren zijn verbluffende spel speelt.
Rodin was zich dat bewust, toen hij in een gesprek zijn mening gaf over de schoonheid van een tekening. Nooit is een tekening op zichzelf mooi. Zij is het alleen door de waarheid, door de innerlijke belevenis die zij tot uitdrukking brengt. Sommige bewonderen de aan invallen rijke, geroutineerde artiest die fraaie, maar volkomen lege contouren trekt en zijn bevallige arabesken poneert als fraaie tekening.
Er is in de tekening een stijl – een handschrift – zoals in de literatuur. Een stijl die gezocht is en gekunsteld – die stijl wil zijn – met de bedoeling om indruk te maken, is slecht. Alleen die stijl is goed, die terugtreedt achter het onderwerp, die de aandacht van de beschouwer vestigt op de werkelijkheid die in de tekening is vastgehouden.
De schoonheid van een tekening ligt in haar gehalte aan waarheid. Het métier dient alleen tot iets, wanneer het verbergt wat de kunstenaar kan en weet. Wanneer het hem in staat stelt tot die laatste eenvoud en nauurlijkheid die tegelijk het laatste woord zijn in de kunst. Ro Mogendorff’s tekening heeft die morele grandeur, hier aangeduid. Heeft die waarachtigheid èn het kunnen dat terugtreedt achter de eenvoud van het ongezochte. Hiermee treedt zij de erfenis aan van wat altijd de grootheid van het tekenen in Holland heeft uitgemaakt. Niet de bekoorlijke lijn van Raphaël, niet diens klassieke schoonheid. Maar de schijnbare lelijkheid en – nogmaals – de morele grandeur van Rembrandt. Een schoonheid die gehecht is aan lompen, aan de rimpels van een oud gelaat, aan de kromme wortels van een boom, aan een onaanzienlijk landschap, een scheve hut of een onooglijk naakt.
Hard en kantig kan haar lijn zijn, maar hij is levend, die lijn. Hij is niet de schone dood gestorven der welgevalligheid. Noch die van een gave rust of van een zelfingenomen sierlijkheid. Hij leeft – fel en weerstand oproepend – vol onrust: soms gebroken, soms omzichtig, soms verliefd, soms met een humor die geen pointe zoekt. Soms toornig. Maar levend – met alle dissonanten, daarbij inbegrepen.
Ro Mogendorff… Zij is naar Israël gegaan, het enige land dat zij wilde zien. Zij kon er vrijer en directer werken dan in Holland. Zij is terug, in Amsterdam. Als iets mij hechtte, aan
die stad, is het deze vrouw. Soms was het, bij Ro, alsof ik naast mijn kleinste zusje liep. Soms, alsof ik praatte met mijn oudste vriendin. Het kleinste zusje met haar engelse kinderhoedje en met de krasse eerlijkheid van kinderen die niet goed zijn opgevoed. Veel jonger dus, en tegelijk: veel ouder dan ik ooit zal worden. Haar ogen zagen de wereld een paar duizend jaar eerder dan de mijne. Ze waren erbij toen een engel Gods voor het heir van Israël ging; ze keken rond onder het volk waarvan het boek Exodus verhaalt dat hoe meer het verdrukt werd, hoe meer het vermeerderde en wies.
Belaagd door alle kwalen die een klein lijf maar kunnen teisteren heeft Ro Mogendorff gewerkt. Hoe meer zij verdrukt werd, hoe meer haar talent vermeerderde en wies. Zo, tegen de verdrukking in, ontstonden haar tekeningen. Zonder ophef. Zonder de vette nadruk die des kunstenaars heet. Maar met een paar ogen dat nooit aan de wereld gewend is geraakt. Met een hoofd en een hart die elkaar niets wijs hoeven te maken…
Ch. Wentinck.