[p. 308]
Rob Schouten
Vier gedichten
Profetie aangaande de laatste zaken
Als regenwurm zich voor de buien as een abri zoekt
en in zijn schedeldak de openbaring van Sint Koos aanboort,
Ophélia het laatste zegel van zijn broekriem komt verbreken
en op zijn afgebladderd hoofd geen witte raaf is neergestreken,
die er devoot het Tuba Mirum voor orkest en koor aanhoort;
wat hem aan zicht ontbreekt zich langzaam aan zijn bast ontbroekt,
twaalf elfenbankjes welig tieren op zijn tors van bakeliet;
hoe kikvors toch, schoon aan de waterleiding iets mankeert,
op broeder leeuw, naast hem, een blinde spruwzucht sublimeert,
als dat de hovenier zonder zijn stil verwond’ren ziet,
dan wordt het tijd voor een apocalyptisch wiegelied,
vermoedelijk is dan de bruidegom juist weergekeerd.
Doch de oprechte tuinkabouter tolereert
de test van deze hypothese niet.
[p. 309]
Een Olifant van Leconte de Lisle
Stapvoets door de vertrouwde mening over oerwouden
wordt zo’n beest zeer oud, zegt iedereen. Geeft hem alleen de eer
wanneer hij een kort staartje heeft, elke keer weer, dierbaar dier,
lieve olifant, Mastodont van weleer, sterk en toch onbehaard.
Wie zal niet onvoorwaardelijk van zijn enorme slagtanden gaan houden,
genieten van zijn brede kont en van zijn plompe tred als wijsgeer,
die bedachtzaam eerst de miereneter doodt, vervolgens pas de mier
en die zijn lotusgeur tot diep in Dublin’s centrum penetrant bewaart.
Aldaar is dan terzake interessant zijn oude slurf als zevende trompet,
een adellijke omega is hij, wanneer hij komt, een ongerepte emigrant
die op het kouwelijke eiland tropen wil bezoeken
en wordt ontvangen in een huis dat propvol heimwee staat
naar zijn allang verdwenen rode oortjes in het wereldvreemde bed.
Daar verzucht hij bang zijn laatste dagen: ‘Toverstokje aan de wand!’
maar om op dat moment passage naar het vasteland te kunnen boeken
moet men Merlijn zijn en een fabeldier dat zich door de zee heenslaat.
[p. 310]
Recital
Ameling zingt mandoline tot de spiekers,
Slechts uit het hoofd kan bij haar door de beugel
Maar de souffleurs onder haar vleugel
Verdringen zich; bestaat er iets mystiekers?
Van verre hoort men de bevlogen kriekers;
De strikte semantiek viert teugel
Als bij ‘De Spreekwoorden’ van Breughel:
Ameling zingt ‘Mandoline’ tot de speakers.
Adem in en adem uit! Stemmige thermieken
Vervoeren haar tot in de laatste fase.
Nu maar hopen dat ze niet moet niezen.
Rose et grise. Even spieken:
Et la mandoline jase
Parmi les frissons de brise.
[p. 311]
De perken van het akkerland
De perken, aan het akkerland gesteld,
Lichten plotsklaps op in hemels vuur.
Wat donders, naar de lattenschuur!
Werk dat nog wacht maar even uitgesteld,
Eerst als de weerlicht naar de horizon gesneld;
Sabel silhouet ontvangt van diep lazuur
Telegram: Landbouwer verschroeid op middaguur.
Een werker in het veld geveld.
De sterke erfgenaam, door onbesuisde inteelt
Eeuwig kind, danst in opperste vervoering
Om de romp, de schedel smeulend in zijn hand.
Het is Gods wijsheid, welke neemt en deelt,
Meent, schovenbindend, de boerin.
Wee, wee de perken van het akkerland!
Amsterdam 7/11/77