[p. 54]
Robert Anker
Ballade van mijn zuster die mij opbelt om te vragen waarom ik haar nooit opbel
Mit moin besta je nag ik docht ik most es hore
Dat is m’n zus ze woont al veertig jaar in Hoorn
kan netjes net als moeder ABN nadoen
En het lukt ons ook niet meer om in de taal van toen
Ernstig te zijn stilzwijgend of ontroerend
Maar plompe ironie of gekkigheid gaat goed
Met je zuster uit Lelystad zegt ze soms
Zo heb ik haar een keer beschreven liefdevol
Maar niet zo aardig vond ze maar het was niet háár
Verstrooiing op het woonerf ‘onbereikbaar
in haar moedige blijmoedigheid’ maar het is waar
Ik ben haar broertje want tussen haar en mij gaapt
De oorlog haar hartelijke hoofd bleef in de warme
Buurt zij heeft niet de tocht naar de harkerige
Koude hoogvlakte van het weten gemaakt
Die ze mij benijdt als vrijheid goed het is waar
Dat ik vandaar automatisch op haar huis
‘Tot het dak bemeubeld en bekleed zo vol
Dat ze altijd praten moet en niet meer luistert’
Neerzie ik heb het dus wat hoog in de bol
Zo men zegt maar is dit waar omdat wij komen
Uit dezelfde verte waar alles hevig woonde
Maar het klopt dat in ons dorp wij alles deelden
Na elkaar het geurige hout de natte spreeuwen
Maar niet je kat je kinderstrik de ouwe werk
Plaas voor moin toid buur Germen hew ik niet meer kend
[p. 55]
Nee bovendien vindt zij van mij dat ik naar haar
Nooit luister en dat huis van mij dat vindt ze maar
Kaal en raar daar in de stad op drie-hoog boven
(Het is zo’n huis van na de breuk) en dat zij nooit
Zou willen ruilen zij heeft in haar nieuwe wijk
Tien kilometer verderop in nieuwe stijl
Het leven van haar moeder en bewonderd door
Die moeder die ook heus mijn moeder is voort
Gezet (zoals haar kinderen weer het hare hebben
Gecoverd) daar aan die kant van de breuk die door
De eeuw loopt en zij is gebleven waar ze echt
En iemand was en dat is ze gebleven recht
En rond en ik jaloers op wat ik net zo hard
Ontlopen moest omdat ik anders vast verstard
En zo maar eerder denk ik dat het lot het zo
En niet anders dus ik hou onmogelijk
Van haar zoals van alles wat met haar verdween
Zoals ik hou van alles en van iedereen
Onmogelijk en gevaarlijk en voor altijd trouw
Nôh heu jawel hoor ik besta nag en mit jou
[p. 56]
Balladine van de telefoonpaal die mijn haperend spreken ondersteunt
Want zolang hij deze kant op praat besta ik
Al staat de bijl tegen mijn onderkant al klaar
Nog zingt hier langs mijn dorre stam het dialect
Dat in zijn wilde generatie de laatste stem
Is kwijtgeraakt dit is de achterhoede van de
Tijd zing verloren zoon zuster moeder tante
Voordat alles voorgoed onder de grond verdwijnt
Ik zal de zwaluwen volgend jaar wel niet meer zien
Noch dit opgeheven staan hier ooit begrijpen
Doe hem maar de taal vergeten die ik diende
Dan is het eindelijk ook voor hem voorbij misschien