Robert Anker
De archeologische vorm
Vanuit de tekeningen van Marcel van Eeden vlaagt een groot heimwee aan naar het hart van de beschouwer. Ben je geneigd te zeggen. Maar bij nader inzien is er toch iets eigenaardigs aan de hand, wat de beschouwer doet aarzelen – niet zijn hart maar zijn hoofd. Want op veel van de tekeningen is nu juist niet iets afgebeeld dat geijkt is om heimwee te genereren. Nieuwbouwwijken uit de jaren vijftig bijvoorbeeld: sjablonen van lelijkheid. Tamelijk willekeurige straatbeelden uit de jaren veertig en vijftig, met een voorkeur voor drukke kruispunten, druk met mensen wel te verstaan, want auto’s waren er nog niet zoveel. We zien mannen met een hoed op, één hand in de zak van hun double-breasted kostuum met de brede broekspijpen, en opvallend veel vrouwen met blouse en rok, waartussen veel taille. Autobussen. Wezenloze winkelgalerijen met voor de etalages weer die mannen en vrouwen. Zwitserse chalets die sommige van onze ouders op een ansichtkaart naar het thuisfront stuurden. Landhuizen achter ruisende fonteinen, wezenloos als de foto die er model voor stond. Maar ook vreemde interieurs waar die mannen en vrouwen in Benoît-achtige houdingen converseren, of uitleggen hoe een opgezette vogel werkt, of gewoon stilzitten. Een café-ruimte van bovenaf gezien.
De taferelen lijken, ik zei het al, weinig geschikt om heimwee op te roepen naar de verloren tijd. Toch bijten de tekeningen van Marcel van Eeden in mijn hart en dat wil zeggen: daar wil ik zijn, alsjeblieft, mag ik daar weer zijn?
Weer? Waarom schrijf ik hier ‘weer’?
In het Teylers Museum waar ik een kleine tentoonstelling van Van Eedens tekeningen zag, wordt duidelijk waarom, als ik langs de schilderijen loop uit de vaste collectie, met veel lieftallige landschappen uit vervlogen eeuwen. Die bijten ook wel een beetje, daar zou ik ook wel willen zijn, maar die stammen uit een wereld die ik niet ken, terwijl de tekeningen van Van Eeden mijn nostalgie verplaatsen naar een wereld waar ik zelf geweest ben, of, als dat niet het geval is, een wereld die aansluit op de mijne, die als het
ware de archeologische vorm is van de wereld waarin ik nog steeds leef.
Bij een achttiende eeuws vennetje in de late zon, of, omdat de natuur het nostalgisch gesproken altijd wel goed doet, bij een foto waarop de Amsterdamse Rozengracht nog gracht is en achter het paleis uitmondt in de Nieuwezijds Voorburgwal, ook een en al water, verzucht ik: was het nog maar zo. Maar een splinternieuwe nieuwbouwwijk bij Van Eeden laat mij niet zuchten maar maakt me gelukkig, zoals een herinneringsbeeld uit je eigen jeugd je gelukkig kan maken: toen was het leven nog goed, nee, preciezer: het levert de sensatie op dat het leven in zijn kern goed ìs, en dat die kern vlakbij je ligt.
Deze sensatie vind ik altijd weer verbluffend. Ik denk dat ze te maken heeft met aanwezigheid. Mijn herinneringsbeeld brengt me letterlijk terug naar een plek – ik denk altijd in termen van plaats, niet van tijd – waarop ik heel hevig aanwezig was, en dat doen Van Eedens tekeningen ook: op een of andere manier ben ik in het jeugdstadium van mijn huidige tijd hevig aanwezig geweest en door de tekening ben ik daar met een schok opnieuw. Dat hoeft blijkbaar geen letterlijke aanwezigheid geweest te zijn. De tekening bijvoorbeeld waarop een man een opgezette vogel toont aan een klein en aandachtig gezelschap rond een tafel waarop nog een paar van die vogels staan, stamt misschien uit de jaren twintig of dertig, maar die mensen, dat waren onze ouders. Het gaat dus niet per se om onze eigen jeugd, maar om de jeugd van de moderne tijd, en is jeugd niet de periode waarin alles ontluikt en geurt naar het hevigste heden?
Van Eeden tekent zich daarnaar terug en wij volgen. Naar de brede lege lanen tussen de splinternieuwe huizenblokken waar de toekomst op ons wacht met vlag en wimpel (niet toevallig is het op de tekeningen van Van Eeden altijd mooi weer). Tegelijkertijd dient zich nog een ander sentiment aan: vertedering. Het gaat tenslotte om een vorm van jeugd en jeugd vertedert. Het heden van toen is nu alweer verleden, op een of andere manier ‘weten wij wel beter’, en dat accentueert het idee van een onschuldige wereld, toen. Vertedering maar ook diepe melancholie: al die toekomst die daar nog braak ligt, is inmiddels alweer voorbij.
Nu rijst de vraag of wij niet hadden kunnen volstaan met Van Eedens voorbeelden: foto’s uit tijdschriften, ansichtkaarten, etc. Het antwoord is gemengd. De uitsnede van de tekening en de naar impressionisme neigende tekentechniek zullen het effect van de foto intensiveren, misschien zelfs pas zichtbaar maken, maar in een aantal gevallen zal ook de foto al grote emotionerende waarde kunnen hebben. Het toeval wil dat ik hier een foto en de te-
kening van de foto kan introduceren. Er is een aardige anekdote aan verbonden.
Ik kende de tekeningen van Marcel van Eeden al een aantal jaren en had vaker de wens uitgesproken zo’n tekening te willen bezitten. Die wens had mijn vriendin ook wel eens bereikt en op een gegeven moment dacht ze dat de gelegenheid zich aandiende hem in te willigen. Ze vervoegde zich bij Van Eedens galerie, waar de galeriehouder haar liet zien wat hij nog had staan en ze vroeg of, aangezien haar vriend afkomstig was van het platteland, Van Eeden ook wel eens een echt landelijk tafereeltje had getekend. De galeriehouder meende zich iets met een bruggetje over een sloot te herinneren en beloofde navraag te doen bij de kunstenaar. Een weekje later stond zijn stem op ons antwoordapparaat, alsdat hij inderdaad iets gevonden had en dat daar een aardig verhaal aan vast zat – we moesten maar gauw komen kijken. Wij snelden naar de galerie, de tekening werd tegen de muur gezet en my heart stood still: dat was een tekening van Oostwoud, mijn geboortedorp!
Klopt, zei de galeriehouder. Toen hij bij Van Eeden thuis was en de tekening zag, liet hij vallen dat ik ernaar gevraagd had. Anker, zou Van Eeden uitgeroepen hebben? Maar deze tekening heb ik gemaakt naar een foto bij een artikel van hem, in de NRC! Hoe toevallig. Het is nog toevalliger als ik vertel dat jaren eerder die foto mij op z’n Van Eedens zodanig naar zich toe zoog, dat ik er letterlijk in verdween, telkens weer, om daar weer even heel erg gelukkig te zijn. Ik had hem ontdekt in een boekje getiteld Midwoud en Oostwoud in oude ansichten. De ervaring dat het ‘was of ik snel maar in slow motion door telkens nieuwe lagen lucht naar beneden viel tot ik landde waar jij staat’, heb ik beschreven in ‘Wederzijds opgericht’, een brief aan mijn jongere ik – dat is die ‘jij’ – die staat afgedrukt in De thuiskomst van kapitein Rob.
Even terzijde: in die brief beweer ik dat ik zelf op de foto sta en inmiddels is dat bevestigd door het meisje links, mijn buurmeisje Toos Bakker, die de foto zelf bezit en zich het moment nog herinnert, namelijk dat een fotograaf op de brug naar de Boerenleenbank bezig was met zijn spullen en dat mijn vriendje Jan Veerman en ik op een andere brug daarnaar staan te kijken. Ze herinnert zich dat ze heeft geroepen dat we op moesten schieten omdat de school zo weer begon.
Ik heb Van Eedens tekening inmiddels verworven en die bijt minstens zo hevig in mijn hart als de foto, al heeft hij mij eruit weg gesneden, waarmee bewezen is dat het niet mijn aanwezigheid op de foto is die mij zo emotio-
neert als wel dat de foto mij weer net zo aanwezig maakt als toen. Daar had ik destijds nog geen Marcel van Eeden voor nodig, maar het betreft hier dan ook niet allereerst een algemene archeologische vorm van onze wereld maar een persoonlijke. De foto heeft een beperkt bereik, de tekening niet. Daarom is de tekening kunst en de foto niet.