Robert Anker
Nee, nee! ik wil niet in uw bloemlezing
Bericht aan de Tofelemonen
Sint Dominicus Vitus
rk Opleidingsinstituut voor Leraren
Waldeck Pyrmontsingel 26
6521 bc Nijmegen
Nijmegen, 15 mei 1986
Geachte Robert Anker,
De lichtpunten in ons bestaan zijn dikwijls schaars; wij mogen ons daarom gelukkig prijzen met ieder positief geluid. In oktober aanstaande zal het Dominicus Vitus haar feestelijke 25-jarig bestaan luister bijzetten door het in eigen beheer uitbrengen van een bloemlezing, getiteld Dichter bij de Mens, met werk van Nederlandstalige dichters van ’61-’86. Daarvoor doen wij een beroep op u, dichter.
Laten we ons eerst even aan u voorstellen: wij zijn als respectievelijk docentenederlands en Maatschappijleer verbonden aan het Dominicus Vitus. Ons lerarenopleidingsinstituut werkt in een liberale geest aan de opleiding van leerkrachten met een bewust overwogen rk-signatuur. In de praktijk staat ons instituut open naar kerk, maatschappij en mens, in oktober aanstaande alweer een kwarteeuw lang. En dat moet gevierd worden!
Waarschijnlijk heeft u het al geraden: de gelegenheidsbundel die op 25 oktober 1986 zal verschijnen bevat – uiteraard alleen indien u daarvoor toestemming geeft – een of meerdere gedichten van u! Want een positief geluid uit de samenleving mag zeker worden gehoord.
Tot op heden hebben wij de toezegging van Bisschop Ter Schure een ‘Woord vooraf’ te zullen schrijven. Verder zullen er enkele vertalingen van het werk van de Poolse priester Jerzy Popieluszko worden opgenomen.
Het boekje wordt geproduceerd mede met financiële steun van het Bisdom ‘s-Hertogenbosch en het Daecanaat Nijmegen en wordt gedrukt in een oplage van ±5000 exemplaren. Deze oplage kunnen wij bereiken doordat de bundel als leerboek kan worden gebruikt bij onder meer de vakken Nederlands, Maatschappijleer en Katechese aan een groot aantal rk onderwijsinstellingen in Nederland. Daarbij achten wij het belangrijk dat scholieren en studenten kennisnemen van de vaderlandse poëzie, een mening die u hopelijk met ons deelt.
Zouden wij u daarnaast langs deze weg tevens mogen uitnodigen bij de officiële presentatie van Dichter bij de Mens op zaterdag 25 oktober ‘s middags aanwezig te zijn en samen met ons het jubileumfeest mee te vieren? U kunt dan enkele van uw verzen voordragen. Wilt u ons even schriftelijk laten weten of u in principe bereid bent bij de presentatie enkele gedichten voor te dragen?
Wij hopen dat u geen bezwaar zult hebben tegen opneming van ondergenoemde gedichten van uw hand in onze bloemlezing. Mogen wij er wellicht bovendien – zonder tegenbericht uwerzijds binnen veertien dagen – ook op rekenen dat u, evenals andere medewerkers, eventuele royalties wilt afstaan ten behoeve van de verbouwing van de kapel in ons instituut?
Bij voorbaat onze hartelijke dank! Uiteraard krijgt u t.z.t. wel een presentexemplaar.
(w.g.) drs. Leo Pennings op
drs. Bert Langeveld
Van uw hand zijn geselecteerd:
Victoria Avanti, uit: Van het balkon
Van het balkon, uit: Van het balkon
Kraai, uit: Waar ik nog ben
Duwboot ‘De Welvaart’ (pag. 41 + 42), uit: Waar ik nog ben
Amsterdam, 24 mei 1986
Geachte Sint Dominicus Vitus,
Bij nadere lezing is uw briefvan 15 mei jl. eigenlijk aandoenlijk door zijn hartverwarmend enthousiasme en grenzeloze naïveteit. U bent namelijk in het bezit van iets dat kunstenaars en intellectuelen hier, op de gure laagvlakte van de Randstad al zo lang missen: een identiteit, een thuis, zelfs een kapel lees ik en daar ben je nooit alleen. Toch? U werkt ‘in een liberale geest’, maar met behoud van een ‘bewust overwogen rk-signatuur’. Een soort geïnternaliseerd kabinet-Lubbers, begrijp ik. Ik proef ook iets van een, ja, hoe zal ik het zeggen, bijna een soort Bejahung van het leven. U zoekt naar ‘lichtpunten in ons bestaan’, u speurt naar ‘een positief geluid’ en ‘In de praktijk’ staat u open ‘naar kerk, maatschappij en mens’, een boeiende volgorde. U staat open, ‘in oktober aanstaande alweer een kwarteeuw lang’, een mens zou er verkouden van worden, en dat ‘feestelijke 25-jarig bestaan’ wilt u ‘luister bijzetten door het in eigen beheer uitbrengen van een bloemlezing, getiteld Dichter bij de Mens, met werk van Nederlandstalige dichters van ’61-’86.’ Bisschop Ter Schure zal een ‘Woord vooraf’ schrijven (ik vroeg me net af of Ter Schure nu een bisschop-als-Gijsen is, of een zgn. goeie bisschop; of een positieve? Je weet het niet, hè, je leest er zoveel over in de krant.). Een bekende Poolse priester doet ook mee. Internationaal en toch onder elkaar. Luwte en geborgenheid. Ik beken dat ik daar in mijn zwakke momenten wel jaloers op ben.
Nu vraagt u mij of ik ook meedoe aan uw feestje door gedichten af te staan voor de bloemlezing, ‘een of meerdere’ (dat is Duits hoor, mehrere), en misschien wil ik ze wel voordragen. ‘Want een positief geluid uit de samenleving mag zeker worden gehoord’, zoals u onnavolgbaar formuleert. Wat jammer nu dat uw verzoek van zuil tot zuil – u weet immers dat een beetje Nederlandse dichter gereformeerd is, behalve Huub Oosterhuis, maar die is weer niet een beetje – dat uw verzoek nu net terecht moest komen op het bureau van een dichter die het cynisme graag zou beschouwen als een gepasseerd station, om ook eens een cliché te gebruiken – maar hij weet wel beter. Hoewel Marx en de Boeddha in het westen grote
kansen hebben gehad, heeft geen enkele theorie de twintigste eeuw overleefd en het Christendom heeft bij wijze van spreken die eeuw niet eens gehaald.
Volgens mij zit het zaakje zo in elkaar.
a) Die Welt ist alles, was der Fall ist, dat wil zeggen b) het leven heeft geen doel of betekenis, maar c) anders dan dieren, kinderen en gekken, die dan ook steevast in het paradijs worden gesitueerd, hebben wij een bewustzijn dat weet heeft van onze toekomstige vernietiging en dat bovendien ‘was der Fall ist’ en zichzelf niet in overeenstemming kan brengen met elkaar, wat leidt tot d) vormen van lijden en de wil die ongedaan te maken. Het denken dat hieruit ontstaat kun je wel religieus noemen, maar laten we het concreet houden, want heilsleren hebben al genoeg doden op hun geweten, van Stalin tot Hitler, maar ook met Paulus of Mohammed in de hand.
De samenleving is nog altijd onrechtvaardig omdat de kansen op geld en wvc oneerlijk zijn verdeeld. Hier is een duidelijk doel aanwezig, dus weg met de ironie, aan het werk! Wat de rest van het lijden betreft: je zou kunnen vinden dat iedereen dat maar in zijn unieke bestaan moet uitzoeken, desnoods in een moskee of een eigen kapel. Maar alles zelf betalen, hè, en geen gillende muezzins bij avondval of hinderlijk klokgelui op zondagochtend; geen politieke consultatie van priesters, kortom: geen maatschappelijke relevantie en dus geen instituties als de uwe. Je zou dat kunnen vinden, schreef ik, maar ik vind dat helemaal niet. Ik vind het verlangen naar de nestwarmte van een ideologie even begrijpelijk als verwerpelijk, moreel en intellectueel.
En gevaarlijk. Ik bedoel niet alleen de feodale domheid van die 12-jarige Irakese en Iraanse arme donders, die hun leiders in staat stelt ze onder het mom van een heilige oorlog de dood in te jagen. Die achterlijkheid zal ooit verdwijnen als het westerse rationalisme ook daar zal hebben gezegevierd. Maar wat er dan ook overal zal zijn, is een modern bewustzijn dat, misselijk van zijn eigen verstand, hunkert naar de godenschemering van een ideologie, die het opneemt en vervoert, die het een Heimkehr voorhoudt, een bestemming op de grazige weiden van een bovenaardse idylle, door de Indianen al de Eeuwige Jachtvelden genoemd, want daar zal het altijd op
neerkomen: de grote, reinigende oorlog, die deze keer de laatste zal zijn. Hoewel Hitlers Derde Rijk in al zijn waanzin schreeuwend tegen de hemel van ons bewustzijn staat, zal iemand die in niets op hem lijkt, hetzelfde doen. De Idioot in Washington, deze of de volgende, gooit voorlopig hoge ogen met zijn levensgevaarlijke strategie van militaire en dus economische uitputting van de Russen, die op den duur arm genoeg zullen zijn om hem in de waan te brengen dat hij een oorlog kan winnen. Let wel: deze levensgevaarlijke gek heerst over ons met een gemak dat de Romeinen zich niet hadden durven dromen: met onze volledige instemming, even vanzelfsprekend als het vloeken van onze kinderen in zijn taal.
Ach ik dwaal af, mijn specialiteit. Waar het om gaat is de mogelijkheid dat onder iedere metafysische deken die over het gepijnigde bewustzijn wordt gelegd, een heilsleer kan worden uitgebroed, met alle gevolgen van dien. Die mogelijkheid heeft alles te maken met wat u nu gaat lezen. Om een heilsleer te kunnen aanhangen, is een beperking van het denken noodzakelijk. Hoe kritisch de begeleidende theologie ook is, het denken cirkelt rond een aantal Annahmen en houdt daar dus halt. Hoe heftig de debatten over het soortelijk gewicht van een engel ook geweest mogen zijn, dat er engelen bestonden was niet ter discussie.
Natuurlijk zijn we vervreemd van onze oorsprong. Dat is altijd zo geweest. Ouder worden betekent toename van reflectie, waardoor wij de vanzelfsprekendheid kwijtraken waarmee we in de wereld stonden; waardoor de wereld der dingen zijn magische glans verliest. Steeds vaker loopt ons leven anders dan we wilden en tenslotte blijkt dat wat zich in den beginne als een grote, onbestemde, aanlokkelijke maar ook beangstigende ruimte aan ons voordeed, niet meer dan een glazen corridor te zijn geworden, met uitzicht rondom op andere levens en de contouren van een eindpunt in het verschiet.
Ik weet niet of er een correlatie bestaat met de sociale klasse. Feodale heren, regenten en hun ambtenaren hadden het materieel gezien natuurlijk goed, maar waarschijnlijk gloorde nu juist daar al heel wat cynisme over de menselijke conditie. De massa die leed aan de realiteit, kende daartegenover een laag niveau van reflectie; berusting was de ideologie en Christus de zalf voor de ergste wonden. Het lijden aan de wereld als geverbaliseerd
levensgevoel, is in ieder geval uitgevonden binnen de klasse der vrijgestelden, maar dan is de moderne tijd al begonnen.
Nieuw daarin, sinds de Industriële Revolutie dus, is de vervreemding van het werk en de onoverzichtelijkheid, de onbetrouwbaarheid zelfs van de samenleving, doordat normen, waarden en relaties steeds meer vlottende begrippen werden. De gevolgen zijn bekend: vereenzaming, onbestemde vormen van heimwee en verlangen, depersonalisatie, depressiviteit en verveling. Deze ontheemding is nu, anderhalve eeuw nadat ze met het woord ‘Weltschmerz’ voor het eerst werd geformuleerd, een massaal verschijnsel geworden, zoals alle verschijnselen.
Wat kunstenaars en intellectuelen in die 150 jaar gedaan hebben, is de patiënt diagnosticeren en, soms, het uitschrijven van recepten, die sinds Nietzsche verstoken zijn van christelijke ingrediënten. Nu het rationalisme alle uithoeken van de menselijke geest heeft belicht en alle illusies en ideologieën ontmaskerd, komt er langzamerhand een generatie aan het woord, zonder illusies en in grote welvaart opgegroeid, voor wie het begint te wennen: dat relaties zijn verzakelijkt, vriendschap verraden wordt, de liefde tijdelijk is, de eenzaamheid dus een gegeven; dat je identiteit wisselt per seizoen, hoewel er natuurlijk wel enkele karakterologische onwrikbaarheden zijn; dat de som van alle door het eigenbelang gestuurde toeleg, voornamelijk toeval oplevert en dat er ook geen dieperliggende biologische en sociaal-economische structuren zijn die enig doel in de toekomst hebben, laat staan dat een goddelijke instantie zoiets zou beogen. Natuurlijk is er met zijn allen wel een doel te formuleren – een rechtvaardiger samenleving – maar daar gaat het hier niet over. Ik vermoed dat de grote levensvragen met de komst van zo’n samenleving niet verdwenen zullen zijn – ook dan zullen we ons steeds weer slachtoffer voelen – maar in ieder geval worden ze nu door het denkend individu gesteld, en dat is waar het leven begint en ophoudt.
Zoals gezegd, het begint erop te lijken dat de menselijke conditie een beetje gaat wennen. In veel hedendaagse schilderkunst bijvoorbeeld, trefje nog genoeg wanhoopstekens aan, maar het is een gesimuleerde wanhoop in een uitbundige stijl. Oorlog, macht, geweld, onderdrukking. een vrolijke chaos in modieuze kleuren die net zo persoonlijk zijn als Radio
Veronica. Wie zou er ook somber doen bij zulk massaal getoond lijden waar je, dus, niets meer aan kunt doen, bij een zo grote welvaart. Intussen is er een bewustzijn ontstaan dat zich nauwelijks meer identificeert met de eigen arbeidersbeweging of een bevrijdingsoorlog in de Derde Wereld; dat even weinig zorgen kent als illusies over het werkelijk functioneren van de samenleving, waarin het echter wel handelend optreedt, zodat het donders goed weet dat de eigen handen vuil zijn. Peter Sloterdijk omschreef het als ‘verlicht verkeerd bewustzijn’.
Hoe je daarmee omgaat, is maar ten dele een kwestie van leeftijd. De generatie die na de Tweede Wereldoorlog werd geboren, kon de Amerikaanse president Johnson met iets meer recht uitschelden voor ‘moordenaar’ (en gedwongen worden daar ‘molenaar’ van te maken, wat hoe dan ook iets zegt over de publieke moraal), dan de jongeren geboren na 1960 (begin van de welvaart) nu burgemeester Van Thijn doen en daaruit spreekt al een zekere machteloosheid. Ik bedoel: demonstreren tegen een echte oorlog is van een andere orde dan weloverwogen in een kraakpand gaan wonen omdat je het gezeur van je ouders beu was, om vervolgens te roepen dat leegstand een schandaal is (wat het is). Maar geen van beide generaties weet hoe ze met haar inzichten moet omgaan. De praktische politiek is niet voor ieder karakter weggelegd, als je dat al zou willen, en verder is er nergens een thuis te vinden dat anders dan met het grootste wantrouwen kan worden bekeken.
Natuurlijk, we doen iets aan liefdadigheid. We proberen het wel eens gezellig te maken, we mijmeren wat bij oude foto’s, storten ons in een verliefdheid of een leuke hobby, flirten eens met Baghwan, of luisteren naar een cabaretier die ons toeroept dat we klootzakken zijn en gelachen dat we hebben, want die man zegt het zo leuk, waarna we stevig zijn doorgezakt in een trendy café waar iedereen komt. Gezellig. Maar drie katers verder weten we dat er niets anders voor ons door inzicht verziekte, moderne bewustzijn opzit dan te zoeken naar een modus vivendi waarin een volstrekte helderheid van denken gepaard gaat met een vorm van verzoening, zonder dat het a-politiek wordt. Als kunstenaars en intellectuelen al een maatschappelijke functie hebben, is dat het aangeven van inzichten, van mogelijke reacties op de werkelijkheid en manieren van leven,
waar de massa van de toekomst ook wat aan heeft en daar hoort de ontmaskering bij van iedere vorm van ideologisch denken, dat altijd een ‘Wille zur Macht’ camoufleert. Daarom noemde ik de omarming van een heilsleer, of het nu de Pax Americana of de Pax Christi betreft, moreel en intellectueel verwerpelijk.
Verzoening in de zin die ik bedoel, kan pas mogelijk zijn als het bewustzijn zijn situatie blijvend onder ogen ziet en accepteert: ontheemd en alleen, verstoken van een andere samenhang dan het sociaal-economische netwerk dat het heeft gestrikt of er zojuist uitgegooid. Misschien is het mogelijk te komen tot een professionalisering van het levensgevoel. Ik weet nog niet precies wat ik daaronder versta, maar zeg er alvast het volgende over.
Lange tijd hebben we gedacht dat je bij moraal, het ja-maar dat de samenleving steeds weer oproept – gefronste wenkbrauwen dus, verontwaardiging of juist enthousiasme – dat je bij moraal ook werkelijk iets moest voelen. Intussen weten we wel beter, als we zuchtend, want we konden weer geen pen vinden, een girootje invullen voor Afrika, Amnesty of het Milieu. Als we tegen elkaar zeggen: help me herinneren dat ik tante opbel om haar te feliciteren met haar verjaardag dat mens krijgt nooit bezoek. Als we stiekem in onze agenda schrijven: ‘vanavond lief zijn voor A.’, de eigen geliefde, omdat we onze neiging kennen die onterechte uitval van vanmorgen te vergeten. We simuleren voortaan hartelijkheid en sociaal gevoel, wat misschien vanzelf de bijpassende emotie oplevert volgens de wet dat de vorm de inhoud oproept. Prettig, maar niet noodzakelijk en wellicht ook niet wenselijk. Het gaat er immers om het verontrustende levensgevoel te neutraliseren en als je vrolijkheid en een goed gevoel over jezelf toelaat, staan angst en eenzaamheid al te grijnzen in de deur. Aan de andere kant moeten we natuurlijk ook niet nalaten van ons leven een plezier te maken, want dat is tenslotte ons diepste belang.
Enerzijds erkennen we dus egoïsme en eigenbelang als de drijfveren van ons bestaan – ja, ook de nonnen bij de lepra’s; niks dienen in de tuin des Heren en medemenselijkheid krachtens het tweede gebod, maar bevrediging van een persoonlijke behoefte, zoals in de hoogtijdagen van het ‘marxistisch-leninistisch rabbinaat te Nijmegen’ (Karel van het Reve) heel wat
studenten onder het vaandel van de klassenstrijd een zielsconflict met hun vader uitvochten.
Bijvoorbeeld.
Anderzijds biedt ons heldere verstand, ontdaan van de vertroebelende bijmenging van het eigen belang ons richtlijnen aan voor een misschien illusieloze, maar daadwerkelijke solidariteit, omdat we nu eenmaal bij contract met onszelf hebben afgesproken dat we solidair zullen zijn, ieder naar zijn maat. Mokkend zetten we ons een avond per week aan typewerk voor een goed doel, desnoods vrolijk helpen we twee keer per week weduwen en wezen oversteken en op zondag rijden we de incontinente buurman naar zijn verlamde zuster in Het Gooi. Wie persoonlijke ambities heeft, storte zich langduriger in het wijkopbouwwerk, late zich betalen voor een politieke carrière of stelle zich tevreden met voeding en bewassing bij de lepra’s. Moraal wordt zo een kwestie van goede manieren en als ik me niet vergis, zal een zekere verzoening met de wereld ons ten deel vallen. Voor het leed dat er toch nog tussen door splintert, hebben we altijd nog de kunst om ons de tranen af te wissen, of een goede buur die even wil luisteren, misschien zelfs een verre vriend die we argwanend in vertrouwen nemen, want verraad zal ons telkens weer ten deel vallen en buiten zullen staan de honden.
Geachte Sint Dominicus Vitus, u bent ongetwijfeld allang verzoend met de wereld door Christus; als heilige heeft u in zekere zin de hele strijd al achter de rug en, zoals mijn oude dominee al zei: de heidenen zullen branden want ze kennen Golgotha niet; hun probleem dus (hij riep ook een keer ter hoogte van zijn kansel ‘arme, arme Nietzsche!’). U zult inmiddels hebben begrepen dat uw richting niet mijn kopje thee is. Van enig politiek benul verdenk ik u allerminst en van helderheid is er in uw hoofd, getuige uw brief, hoogstens sprake bij het kaarslicht van de eigen mythologie. Ik las hem echter bij het neon van mijn onbarmhartige ratio en bevond dat het denken in uw kring al lang geleden moet zijn stopgezet. U bent het samen eens, u weet op afroep weliswaar niet meer precies waarover, maar gelukkig zegt iemand ‘openstaan naar de mens’, of ‘positief geluid’, of ‘schaarse lichtpunten’ en u weet het weer: u bent Rooms-Katholiek, net als Jezus. ‘En dat moet gevierd worden!’ Dat is dus de taal van het clubblad, beste
Sint en aangezien ik geen lid ben, moet u mij toch eens uitleggen wat nu precies een ‘positief geluid’ is. Minister Brinkman had het er wel eens over – kunstenaars moesten eens wat positiever werk maken – maar wat hij daar nu onder verstond… Waarschijnlijk bedoelde hij ‘anders dan zekere columnist’. De Telegraaf gebruikt het woord ook wel eens en bedoelt dan ‘anders dan krakers en stakers’. De toen nog roomse Volkskrant bedoelde er in de jaren Vijftig mee ‘anders dan W.F. Hermans schrijft’. Ik begin dus wel iets te vermoeden. ‘Positief’ betekent ‘anders dan kritiek hebben op mensen en maatschappelijke verschijnselen’. Kritiek die blijkbaar moeilijk te weerleggen is, want anders was het zaakje gauw gepiept. ‘Positief’ betekent: ideologische oogkleppen opzetten en zeggen dat er toch zoveel moois is in het leven, waarbij ik hoogstens kan raden wat u zich daarbij voorstelt. Dat het gezin de hoeksteen is van de samenleving? (‘ochot, krijgen we die weer’. Nou goed, dan niet.) Dat we Nederlander mogen zijn? (u gebruikt tenslotte zonder enige ironie het woord ‘vaderlandse poëzie’) Dat de cpn en niet de ppr uit de Kamer is verdreven? Of nu juist dat het cda
gewonnen heeft? (sorry hoor, maar je hebt zoveel soorten katholieken en allemaal katholiek! Ik bedoel: bij de protestanten hangt er tenminste een labeltje aan: Ned. Herv., Ger., Chr. Ger., Ned. Herv.-Ger. Bond, Ger. Gem., Ger. art. 31. Bij mij op het dorp had je ze allemaal, plus één katholiek die het café dreef, maar dat brandde al snel af; de Heere is rechtvaardig, vonden ze. Zelf vond ik toen al: de mens beschikt, de Heere fikt). Kortom, ik weet het niet en ik ben bang dat u het zelf ook niet weet. ‘Positief’ is dan gewoon een sjibbolet, een geurbaken waarmee het clubterrein wordt afgegrendeld, waar u doctorandus bent en toch Leo en Bert: ook een sjibbolet maar van een andere club: de zachte sector. Ja, ik weet u te vinden.
En u mij, waarmee ik bij het slot kom van mijn brief. Ik noemde u in het begin naïef, maar bij laatste lezing kan ik niet meer heen om het besef dat het een naïveteit is van een schaamteloze arrogantie. Schaamte begint met je af te vragen hoe een ander op je zou kunnen reageren. Arrogantie is het etaleren van de vanzelfsprekendheid van het eigen gelijk. Daarin gaat u zelfs zover dat u onfatsoenlijk wordt, door aan te kondigen dat u ‘zonder tegenbericht uwerzijds binnen veertien dagen’ aanneemt dat ik ‘eventuele
royalties wil(t) afstaan ten behoeve van de verbouwing van de kapel in ons instituut’. En als ik nu eens op vakantie was? Bovendien gaat u auteursrechtelijk in de fout door uw verzoek niet te richten tot mijn uitgever, die mij vervolgens om toestemming vraagt – niks zonder tegenbericht – en u daarna geld in rekening brengt voor iets dat ik weliswaar geschreven heb maar dat hij geproduceerd heeft. Zo gaat dat en dat wist u niet?
Natuurlijk heeft u er geen benul van dat u maar een clubje bent en daarom kunt u zich niet afvragen of anderen zich zouden kunnen bezeren aan de vanzelfsprekendheid waarmee u hen confronteert met uw ‘bewust overwogen rk-signatuur’, aanneemt dat zij verspreiding van de bloemlezing op ‘rk onderwijsinstellingen in Nederland’ zouden toejuichen, dat ze hun royalties natuurlijk wel zullen afstaan ‘ten behoeve van de verbouwing van de kapel’ – maar verbijsterend is het allemaal wel.
Tenslotte constateer ik dat u, die leraren Nederlands opleidt, niet alleen niet kunt schrijven, maar evenmin kunt lezen. Hoe kan ik anders verklaren dat u ‘van mijn hand’ (eerst mijn vingers terug!) vier gedichten hebt geselecteerd waarin het een en al vervreemding, materialisme en ontsporing is wat de klok slaat. Ik geef toe dat een zekere levenswil niet ontbreekt, maar ik verbied u die met het woord ‘positief’ te annexeren en te transformeren tot halfzachte blijheid ‘van mens tot mens’. Nee, nee! Ik wil niet in uw bloemlezing van vaderlandse poëzie, ook al staan daar naar ik vrees enkele door mij hoog geschatte, neo-existentialistische, vrolijk-cynische, post-nihilistische, maar toch het hogere niet schuwende (afblijven! hun hogere is het uwe niet) collega’s in, die even de stad uit waren of niet goed hebben opgelet. Nee, nee! Ik wil niets te maken hebben met bisschoppen en priester-dichters, vooral niet als ze uit Polen komen. Arggh! Hoe durft u te collecteren onder de heidenen voor een kapel! Naïef? U bent gewoon brutaal. En nog gesubsidieerd ook!
Nu heb ik een verzoek aan u. Ik zou graag willen dat u elkaar nu met opgetrokken wenkbrauwen aankijkt, zo ja, en vervolgens de schouders ophaalt, waarbij u dit epistel doorgeeft aan een collega met de woorden: (intonatie ‘niet boos maar verdrietig’) ‘Moet je eens lezen, een rare brief, jôh, van die Robert Anker, ik snap niet wat hem bezielt’. Heel goed zo, bedankt. Nu is mijn wereldbeeld (if any) weer rond. U begrijpt wel dat ik
niet echt een poging heb gedaan u te bereiken, maar dat ik een klankbord nodig had om mijzelf een aantal dingen, u betreffende, dat wel, duidelijker te maken en dat is gelukt. O ja, kijkt u niet al te vreemd op als u deze brief nog eens ergens afgedrukt vindt. Neemt u hem desnoods op in uw bloemlezing – enige zendingsdrang is mij blijkbaar toch niet helemaal vreemd. Als u het honorarium maar overmaakt naar Amnesty International.
Hoogachtend (dat was u even vergeten hè, onder uw eigen brief. Moet wel hoor),
(w.g.) Robert Anker
Nawoord
De muis heeft een berg gebaard, maar had nog een staartje. Dr. Leo o.p. en drs. Bert bleken gewoon Jeroen Koolbergen te heten, van uitgeverij Tabula. Het gaat slecht met de literaire uitgeverij. Het gaat slechter met Tabula. Men werpe een blik in de Najaarsaanbieding. ‘Darts voor gevorderden’ en een ‘Schaakagenda’ zoeken een plaats in de literaire canon en het tijdschrift ‘Wolfsmond’ (van beroepstijdschriftenredacteur Peter Nijmeijer) legt het loodje met een afscheids-dubbelnummer.
‘Leuk en toch goedkoop’, moet Jeroen Koolbergen gedacht hebben en hij mat zich een pen aan met ingebouwde zachte-g, stak een kaars op, brandde wat wierook en schreef een brief. Een verdomd goeie brief, dat moet gezegd. Enfin, u hebt hem net gelezen. Die brief stuurde hij naar alle Nederlandse dichters, die, naar ik mag hopen, prompt weigerden op zijn infame verzoek in te gaan. Per brief natuurlijk en zo kreeg Sint Jeroen heel wat kopij binnen zonder te betalen.
‘Welnee, een grapje.’
Humor dus.
Mijn reactie groeide uit tot een verdomd goeie brief, enfin, u hebt hem net gelezen. Tot een essay zelfs over mijn bezwaren tegen religieus denken, die ik uiteraard heel serieus neem. Zal ik dat nu even laten verdampen in de oerkomische santekraam van Koolbergens boekje? Nee dus, ik ben al lollig genoeg. Vandaar dat mijn brief hier staat en niet in dat boekje. Of toch in dat boekje. Moet ik ook nog naar de rechter? Ach.
Robert Anker