[Tirade februari 1961]
Tijdgenoten
Robert Musil
Dagboeknotities en Aforismen
Midden in de oorlog, in 1942, stierf in Genève Robert Musil. Van zijn dood werd weinig gewag gemaakt. De laatste jaren had hij in vrijwel volslagen eenzaamheid geleefd. Hij was de schrijver van een paar toneelstukken en van een omvangrijke, onvoltooide roman, waarvan de eerste twee delen in 1930 en 1932 waren verschenen en waaraan na zijn dood uit nagelaten papieren nog een derde deel werd toegevoegd, een roman die de titel droeg: ‘Der Mann ohne Eigenschaften’.
De Times schreef ettelijke jaren later, dat Musil als de belangrijkste schrijver van het Duitse taalgebied in de eerste helft van de 20ste eeuw beschouwd moest worden en verwonderde er zich over, dat deze schrijver, ondanks zijn uitzonderlijke kwaliteiten, vrijwel onbekend was. Niemand die Musil kent zal bestrijden, dat hij een belangrijk moralist en stylist is, maar waaraan ligt het dan dat hij buiten een kleine kring van deskundige bewonderaars nauwelijks meer dan een schijnbestaan in de conversatie van literaire snobs leidt?
Het grote publiek wil Musil blijkbaar niet lezen. Wat is de reden van dat betreurenswaardige feit? Is de tijd van de filosofische roman voorbij? Sluit men zich af voor het thema van zijn roman, een scherpzinnige ironische analyse van Europese zelfoverschatting en zelfmisleiding, die leidde tot een pijnlijk politiek-moreel bankroet? Of bestaan de afweermechanismen tegen deze analyse van onze beschaving niet en moeten we de oorzaak op een veel trivialer niveau zoeken: de omvang van deze roman. Een roman van 1672 bladzijden is geen kleinigheid. De achterdocht van een publiek dat zich in zijn literaire voorkeur onbewust laat leiden door het gezegde van Wittgen–
stein, dat men maar liever moet zwijgen over datgene wat men niet helder kan uitdrukken, is begrijpelijk. Maar hier heeft dit adagium geen geldigheid. Desondanks is het misschien beter eerst met zijn dagboeken en aforismen kennis te maken. Want Musil verdient een beter lot, dan hein tot nu toe ten deel viel.
*
Schrijven is geen activiteit, maar een toestand. Daarom kan men niet, als men een baan en een halve dag vrij heeft, zijn werk weer opnemen.
Lezen is overdracht van deze toestand.
Om over een onderwerp goed te kunnen schrijven, moet men er zich niet meer voor interesseren. De gedachte, die men met bezonken helderheid wil uitdrukken moet al volledig tot het verleden behoren.
Ieder volk wil op het toneel alleen maar naar de gemiddelde doorsnee van zijn eigen oppervlakte kijken.
Iedere kunstenaar moet het gevoel hebben dat alles wat vóór hem gemaakt werd, rommel is. Als een stroming dat luidkeels te kennen geeft dan betekent dat: samenscholing, lafheid, vaag gevoel van ontoereikendheid.
Ik moet mensen beschrijven, die volledig bestaan uit herinneringen, die ze zich niet bewust zijn.
Ik vind het belangrijker een boek te schrijven dan een land te regeren. En ook moeilijker.
Besluiteloosheid: de eigenschap, die mij het meest gekweld heeft en die ik het meeste vrees.
Als ik me gevleid voelde, dat filosofen en geleerden mijn gezelschap zochten en mijn boeken meer prezen dan andere, wat een dwaling! Ze hebben niet mijn filosofische betekenis naar waarde geschat, maar ze dachten, dat ze met een schrijver te maken hadden, die hun betekenis begreep!
Ik heb een zeer geringe behoefte over mijzelf te spreken: een afwijking van het schrijverstype.
Een van de belangrijkste overtuigingen, of liever illusies in mijn leven was het geloof, dat de geest zijn eigen geschiedenis heeft en stap voor stap, los van alles wat feitelijk gebeurt, een steeds grotere volmaaktheid bereikt. Ik heb geloofd, dat de tijd van geestelijke rampen voorbij was. Aldus wordt mijn houding t.a.v. de politiek begrijpelijk.
Mijn moraal is waarschijnlijk de zgn. gentleman-moraal geweest, zoals ik die in het eerste deel van ‘De man zonder eigenschappen’ heb trachten te omschrijven. In het dagelijkse leven onberispelijk met daarnaast een soort hoger immoralisme. Maar nu moet ik een beslissing nemen. Dat is het resultaat van deze geschiedenisboekjes-decennia.
Ik ben even bekend als onbekend, waaruit niet halfbekend volgt, maar een merkwaardig mengsel van die twee.
Ik ben a-politiek uit onverschilligheid jegens uiterlijke omstandigheden. Op een ander gebied komt dat tot uiting in het merkwaardige feit, dat ik een afschuw heb van de literaire film, maar tegelijkertijd ‘oprichter’ ben van een maatschappij, die de productie van dergelijke films propageert en eist. Karl Krans zou zoiets nooit gedaan hebben.
De manier, waarop ik het vanzelfsprekend vind, dat mijn wensen vervuld worden, is typerend voor een driftmatig levend mens. Ik ben ‘egoïstisch’, maar mijn egoïsme blijft tot een paar dingen beperkt. Toch merkwaardig, dat ik nu de hoofdstukken over het gevoel van ‘De man zonder eigenschappen’ schrijf en het instinctleven verwerp.
Mijn vader heeft me vaak verzocht, of ik hem eens wilde duidelijk maken, waar ik me mee bezig hield. Ik heb dat nooit gekund. En tegenwoordig kan ik dat nog niet. Als ik iemand de hoofdstukken over gevoel in ‘De man zonder eigenschappen’ zou willen verklaren, waaraan ik nu al zo lang en bijna met succes schrijf, dan zou ik meteen in verwarring raken en blijven steken. Gezien vanuit eigenliefde
zouden het de fundamentele eigenschappen van een man zonder eigenschappen kunnen zijn, een verschil vergeleken met de schrijvers die alles duidelijk voor zich zien, het ‘vormende’ denken i.p.v. het zuiver rationele. Maar het is ook de grote vaagheid van mijn leven. Ik ben niet bepaald een warhoofd, maar ook geen helder denkend mens. Heel welwillend beoordeeld: het vermogen om helder te denken is sterk aanwezig, de vertroebeling komt slechts op bepaalde punten tot doorbraak.
Mijn vader was zeer helder, mijn moeder was eigenaardig verward. Als een knap gezicht met slaperig haar.
Als men filosofie studeert, doet men een ervaring op, die een conclusie toelaat t.a.v. de merkwaardige positie van dit gebied van intellectuele activiteit tussen de wetenschap en de literatuur, zonder de voordelen van een van deze twee te delen.
Wat er op elk van deze gebieden geschreven is, is niet te overzien. Wat de literatuur betreft zou alleen de aanblik van de produktie van een enkel jaar iemand al tot wanhoop kunnen drijven. En toch vindt men in deze onafzienbare massa met instinctieve zekerheid een paar boeken, die van belang zijn. De boeken over de exacte wetenschappen hebben daarentegen het voordeel, dat elk boek zijn voorganger wijzigt, voortzet, overbodig maakt. Alleen in de filosofie weet men niet, van wie men moet leren.
Onderwerp van het gedicht is datgene, wat slechts door middel van het gedicht is uit te drukken.
De wetenschappelijke esthetica zoekt naar de universele steen, waaruit ze het gebouw van de esthetica kan optrekken. Maar voor ons is kunst datgene, wat wij onder deze aanduiding aantreffen. Iets, dat bestaat, en helemaal niet volgens wetmatigheden hoeft te bestaan, een gecompliceerd sociaal produkt.
Een slager huurt een kamer, die ik me niet kan veroorloven. Ik vind dat aanvankelijk niets bijzonders. Plotseling schiet me de gedachte te binnen: Wat is dat voor een uitzonderlijk geduld, waarmee we maar rustig accepteren, dat we
van geestelijke bovenlaag langzamerhand tot de status van paria’s vernederd worden.
Katholicisme: de huidige mens wordt door de kerk in gewetensnood gebracht. Hij kan niet geloven, wat de kerk van hem eist, omdat dat geloof strijdig is met de geestelijke natuur en haar evolutie.
De psychoanalyse heeft bereikt, dat over sexualiteit gesproken kan worden. Dat is haar enorme bijdrage tot de beschaving. Daarbij vergeleken wordt het probleem, welke waarde ze als psychologie heeft, secundair.
Tussen de regels door, d.w.z. met geen woord, maar wel met elke zin iets te hebben gezegd.
Gods besluiten zijn ondoorgrondelijk: d.w.z. we zouden graag vinden dat hij goed is, maar meestal blijkt het tegendeel. Hij staat aan de kant van de sterke, niet van de vrome gelederen. Zou men daaruit, tenminste als men hem wil handhaven, niet de conclusie moeten trekken, dat het kwaad het goede is, dat men nog niet als zodanig kent?
De wereld weet niet, hoe gevaarlijk de schrijver wel is.
Om kort te gaan, hij is een rottingsproduct. Misschien vallen velen de schellen van de ogen als ik zeg, dat Mussolini, Clemenceau…
Paradox: Nietzsche tegen het gepeupel en door liet gepeupel gerealiseerd.
Volgens de huidige in Duitsland geldende kultuurtheorieën is het onmogelijk, een ander volk het beste van de eigen prestatie duidelijk te maken. Dat schijnt een van de punten te zijn, waarop de Duitse revolutie het gelijk aan haar kant heeft. Desondanks probeer ik…
Definitie: de moderne mens is laf, maar hij laat zich graag tot heldhaftigheid dwingen.
De beweging van een vrouw op een paard, dat stapvoets loopt, maakt van onderen af, van een bank uit gezien, een uitermate wellustige indruk. Alsof bij elke stap een golf haar van onderen grijpt en opheft.
Een mens te schetsen alleen door middel van citaten!
Het Goethe-eiland. Een eiland, waarop alleen maar Goethe-vereerders wonen, voor wie bij alles wat ze doen Goethe de enige leidraad is.
Men moet zijn tijd zover vooruit zijn, dat men door zijn eigen tijd niet opgemerkt wordt.
Utopia. Heel kuise karakters planten zich voort door deling en niet geslachtelijk.
Een geestelijk gestoorde priester predikt een leven in dienst van de duivel. In beeldrijke bewoordingen. De massa, gewend aan kranten, vindt dat zeer stichtelijk. En hij leidt ze tot God.
Een verschil: het genie is zijn tijd niet 100 jaren vooruit, maar de doorsneemens leeft 100 jaar bij zijn eigen tijd tenachter.
Een fraai sieraad is een openlijk gedragen herinnering aan de coïtus, òf a) uit dankbare ontroering (zij) òf b) om een niet opgebiechte of slechts veronderstelde echtbreuk goed te maken.
Publiceer dat en de juweliers zullen bij de krant protesteren of zich zelfs tot het parlement wenden. Kun je hen helemaal ongelijk geven?
Ontrouw: zich bij een andere vrouw verfrissen.
Drie dagen geleden brandde de Rijksdag. Gisteren zijn de noodwetten tot uitroeiïng van de communistische en socialistische partij verschenen. De nieuwe mannen nemen geen halve maatregelen. In de kringen, waarmee ik in contact kwam, aanvankelijk een algemeen gevoel van verontwaardiging, spontaan, over deze slag in gezicht van de waarheid,
vrijheid etc. Dat is de reactie van de liberale opvoeding, waarmee de mensen opgegroeid zijn. Gisteren, nadat Göring over de radio de redenen van deze maatregelen met een rustige, vriendelijke, mannelijke stem uiteengezet had, twijfelde men al duidelijk. ‘Als het waar is, wat de communistische partij aan het voorbereiden was, dan loopt het toch werkelijk de spuigaten uit.’ Het hypothetische van deze zin wordt al zekerheid. Het gevoel, dat het met de nieuwe maatregelen wel los zal lopen en dat alles bij elkaar een bevrijding is van veel, wat onbewust een last betekende, groeit. Een duidelijk afwijzende indruk maken, hoewel ze zwijgen, alleen nog maar de dienstmeisjes.
De grote geesten hadden twee, drie dagen geleden nog het gevoel, dat men zich ‘ter beschikking’ moest stellen, dat men Göring moest doden. Nu zijn ze al van mening, dat er met communisten geen samenwerking mogelijk is, dat men hen, waar iets gepresteerd moet worden, moet verwijderen, dat de nieuwe mensen dus wel weten, wat ze willen en als ze het ook in hogere zin begrepen, zou er misschien van een historische schakel sprake kunnen zijn, die zin heeft. Bijv. in die zin, dat aan het einde van hun historische taak een hoger niveau van socialisme tot ontwikkeling zou kunnen komen dan de dictatuur van het proletariaat, dat zeer plotseling vele dingen vernietigt. De grote geesten zijn nu eenmaal burgers, die bij de omwenteling niet gedrukt worden door bestaanszorgen.
Persvrijheid, vrijheid van meningsuiting, gewetensvrijheid, etc. alle liberale fundamentele rechten zijn nu teniet gedaan, zonder dat er ook maar iemand radikaal in opstand kwam; eigenlijk zelfs zonder dat de mensen er veel aandacht aan schonken. Men accepteert het als slecht weer. De doorsneeenkeling voelt zich nog niet erbij betrokken. Men zou daarover tenzeerste teleurgesteld kunnen zijn maar juister is de conclusie, dat al die dingen, die hier afgeschaft werden, voor de mensen niet veel meer betekenden. En dat was ook het geval. Heeft de mens bijv. van zijn gewetensvrijheid gebruik gemaakt? Hij had er helemaal geen gelegenheid voor. Hij hield er zich ook niet mee bezig. De krant deed het voor hem, en alles wat de krant deed, verdroeg hij met een zeker gevoel van onbehaaglijkheid, hoewel hij de krant schijnbaar niet
kon missen. Zo gezien is het fascisme zeker een schepping die feilloos de massa-instincten vertolkt. Vandaar die neiging groepen te vormen tegenwoordig: de enkeling begint zichzelf te begrijpen, hij wil geleid, gesteund, samengevat, erbij betrokken worden.
Hitler: een affect, dat mensengedaante heeft aangenomen, een sprekend affect. Zet de wil aan zonder doel.
Onheilspellende indruk: ‘s avonds laat een politieauto met hakenkruis, vlaggen en zingende agenten, snel over de Kurfürstendamm rijdend.
De tegenwoordige Duitser heeft schrikbarend weinig realiteitsbesef. Op de dag ter herdenking van de slachtoffers van de oorlog veel auto’s met deputaties, vlaggen, studenten in gepoetste hoge laarzen. Jubelstemming als bij een overwinning, terwijl het werk nog gedaan moet worden. De gezinsblaadjes hebben ook geen realiteitsbesef. Een man heeft een volk veroverd! Christus met radio, auto en verenigingsleven.
De Nazis beklagen zich in de ‘Völkischer Beobachter’ erover, dat Stehr en Kolbenheyer niet genoeg gewaardeerd worden, dat men nog steeds Thomas Mann leest. Commentaar van ‘Der Tag’: ‘De lezers hebben gelijk.’
Aan mij denkt niemand.
Democratie: dat door middel van een kiezende massa de wil van het volk vastgesteld kan worden is natuurlijk een dwaling. Maar als men de pogingen ziet om de problematiek van uiteenlopende belangen niet met mes en pistool, maar door een stemming te beslechten, dan is dat natuurlijk toch een humaner en zedelijker procédé.
Zijn de idealen van 19de (eventueel van de 18de) eeuw bezweken? Het is toch eerder aldus: de mens is onder deze idealen bezweken!
Ik vecht niet tegen het fascisme, maar in de demokratie voor haar toekomst, dus tegen de demokratie.
Wat een ervaring, die Tsjechische, na de ietwat kinderlijke droom tussen de grote mogendheden. Door allen verlaten,
prijsgegeven, verraden. De vernietiger wegens zijn gematigdheid bejubeld, omdat hij wat van hen overlaat. Afgezien van het Tsjechische onrecht, wat een les in recht, wat een les in mensenkennis!
Ik weet niet meer, waar ik gelezen heb, dat Chamberlain de vredesmoraal gered heeft, en dat dat zijn grote prestatie was. Maar die mening is karakteristiek voor onze tijd.
Een staatsman moet niet de vredesmoraal redden, maar, als hij dat tenminste wil, de vrede zelf. Bij de moraal en dergelijke dingen leentjebuur spelen en in naam van de moraal door er een eenzijdig gebruik van te maken de moraal zelf vulgariseren, dat is de demokratische politiek al zo gewend om te doen, dat ze bij belangrijke beslissingen de taak van de staatsman verwisselt met de taak van de moralist. Een belangrijk symptoom van verval.
De Duitser: ‘Niet mis, wat die rooie kerels presteren!’
Deze zin werd misschien in het brandende Witebsk gesproken, juli 1941. De soldaten vermagerd, bezweet, uitgeput, werden in een zijstraat verfrist. Door Rode Kruissoldaten met veldfles, wat eetbaars, stimulerende middelen enz., mensen die hun werk grondig deden. Het belangrijkste was de mensen de helm af te nemen en het hoofd af te koelen. Toen was er misschien een soldaat, achter in de dertig, die bovengenoemde zin sprak. Hij had weinig haar en was mager.
Die zin drukt waardering uit, bijna vertederd en deskundig. Er ligt het besef in uitgedrukt, dat men zelf heel wat presteert. Typisch Duits. Ze zouden zich morgen met hun vijand kunnen verbroederen die hen overwonnen heeft. Ze moorden zonder haat. Ze brengen hun leven in gevaar omdat het een schande zou zijn, minder te presteren. De Duitser is een ‘Man zonder eigenschappen’. Zijn enige doel: Zijn mannetje staan. Moet men de Duitser een doel geven? De doorsnee Duitser leeft voor niets anders.
Omdat kritiek verboden is, moet ik het nu in de zelfkritiek zoeken. Daar zal men wel geen aanstoot aan nemen, omdat die in Duitsland toch onbekend is.
Duitsland is niet door zijn immorele, maar door zijn
morele burgers vernietigd. De moraal werd niet ondermijnd, maar ze bleek hol te zijn.
In Duitsland worden boeken populair door een grote naam, of door persoonlijkheden, of door goede relaties, of door vlijt of door een gematigde onredelijkheid of door volmaakte onbegrijpelijkheid of door harmonische platvloersheid of door veelzijdige langdradigheid of door een voortdurend streven naar het absolute.