[p. 144]
Rogi Wieg
Sonnet van twee goede vrienden
Ik had minder gehoorzaam willen
zijn aan wat met het begrip te maken
heeft en in de late avond haken
aan het dierlijke van je bedekte billen,
weggaan van de woorden als helderheid
in vorm. Want daarachter spande zich
mijn lichaam in, ik dreef een wig
tussen je heupen en zag wijd en zijd
jouw vlees mij omgeven. En als ik zeg
dat de sterren bestonden voor
de maan en je daarna langzaam uitleg
hoe onze stof is ontstaan, hoor
ik jouw zware zuchten in gedachten,
terwijl jij op mijn afscheid wachtte.
[p. 145]
Sonnet van dezelfde vrienden
Het is nooit gebeurd dat ik mij reeg
aan je mond zonder iets van schoonheid,
of dat ik naast je neerviel en leeg
de nacht inging, zodat jij later, bevrijd
van mij, onder lamplicht een boek las.
Ik blijf je strelen, je keel slikt
mij weg. Niet alsof ik drank ben en genas
wat in jou warm en verdikt
door anderen werd achtergelaten,
maar alsof het ging om klein genot
dat zich afspeelt in seconden. Een lot
dat ik deel met mezelf die het verlaten
land afzoekt naar jou, een oude minnaar,
wiens vlees en bloed ik in mijn strot bewaar.