[p. 374]
Rogi Wieg
Voor Gerard ‘t Hoofd,
auteur van ‘De bouwstenen van de schepping’
Ezelsoren
Elke avond voor het gaan slapen,
blader ik in mechanica van deeltjes
niets om vast te houden, of om op te rapen,
zoals een hand, een stuiver, of beeldjes
op de kast die schoonheid moeten laten zien.
Elke avond liggend op mijn linker zijde
lees ik van de meetbaarheid van tien
tot de min dertiende millimeter wijdte.
Onder ede verklaart elke roos dat
zij een tulp is om haar geheim te houden,
zo is ook elk deeltje dat men meet wat
anders dan de eigenschappen die het toegeeft.
Maar misschien denk ik dit alleen, met ezelsoren
bladzijden merkend over deeltjes en hun sporen.
[p. 375]
Op een winternacht een vraag
Nog altijd weet ik niet wat bijvoorbeeld isospin
betekent, het deeltje draait, weeft een web
van getallen, formules, velden. En net zo min
een hart tegen een minnaar zegt: ik heb
je niet lief, zeg ik: ik wil het niet weten.
Winternacht, aan de hemel hangt sneeuw,
ik lig nu op mijn rechterzijde, lees en geeuw
als een vermoeid roofdier dat niet kan meten
wat zijn buit is deze nacht. Altijd niet zeker
zijn of mijn uitleg aan mijzelf de juiste is,
niet weten of ik naar een waarheid gis,
dwarrelend tussen slaap en lettertekens. Na wegen
van woorden wil ik weten: is het juist dat massa
om heel klein te zijn niet rusten mag, maar moet bewegen.
[p. 376]
Wat dan nog
Hoe kom je nader tot het kleinste,
ik weet het niet, dimensies worden opgerold,
de lege ruimte is gevuld met het fijnste
van God. Het omschreven deeltje tolt
om zijn as. Verenig dit in lange, lange rollen
van papier, volgeschreven door machines, of met de hand,
en nog weet je weinig, want de mollen
in de aarde graven waar ze willen, het land
wordt overspoeld door de rivieren en de wind
rangschikt bloembladeren rondom het kind
dat wordt geboren onder een oude, rode zon;
en zwaartekracht blijft trekken aan mijn benen
en mijn armen. De liefde loopt nog altijd op tenen
langs de voordeur van de alleenstaande mens.
[p. 377]
Met terugwerkende kracht voor M. Nijhoff
33 jaar is een gevaarlijke
leeftijd, pas goed op als je
ruikt aan bloemen, dat hun kop
niet meegaat door de beide
gaten van je neus, ruk ook
geen vrouwen, als een dichter
het mooie hoofd af;
loop waardig met je aktentas,
rechtop, naar je eventuele lege huis
en lees of schrijf, maar vergeet
de rest en pas op met het gas
en licht.