Rogi Wieg
De man met de blanco geest
Het kernwoord van Francesco’s leven is tegenwoordig ‘onthechting’. Dat betekent dat Francesco in zijn hoofd steeds probeert los te laten wat hij vastgrijpt aan onaangenaamheden en soms ook aan aangenaamheden. Onthechting is wat abstract, maar desalniettemin even leerbaar als bijvoorbeeld de abstracties in de natuurkunde of in de scheikunde. Je leert natuurkunde door de symbolen te gaan ‘bezitten’ en daarvoor moet je ze eerst vaak bekijken, begrijpen en herhalen. Door iets vaak te doen, door met iets te werken (symbolen, formules) worden de abstracties je eigen. Francesco denkt bijvoorbeeld aan de gekromde ruimte van Riemann, in deze ruimte bestaan geen rechte lijnen, de korste weg van punt a naar punt b is dus geen rechte, omdat er geen rechte bestaat. Dit is een ruimte die haaks lijkt te staan op wat Francesco gewend is: de gewone ruimte. Zo is het ook met onthechting. Zij lijkt haaks te staan op wat Francesco altijd heeft nagestreefd. Francesco is op zijn drieëndertigste jaar eindelijk aan het onthechten en daarmee aan het opgroeien. Deze onthechting is ook het gevolg van herhaling, de herhaling van het zich proberen los te koppelen van problemen. Door deze herhaling wordt Francesco’s zijnsdrang iets opgeheven.
Het woord ‘onthechting’ bestaat al heel lang, maar Francesco hoorde het voor het de eerste keer van dokter Stenvers, neuroloog, jarenlang directeur van het Prinsengracht Ziekenhuis in Amsterdam en kattenmoordenaar. (Dr. Johan Willem Stenvers promoveerde in 1975 op Een cerebellaire trofische invloed op extrafusale spiervezels, een experimenteel onderzoek bij de kat. Zijn experimenten hebben heel wat katten het leven gekost.) Francesco kwam bij dokter Stenvers een paar jaar geleden voor het eerst voor onderzoek, terwijl hij kerngezond was. Stenvers luisterde naar zijn klachten waarvan Francesco dacht dat ze een neurologische oorzaak hadden, onderzocht hem en zei toen dat hij gezond was en dat hij moest proberen te onthechten.
Dokter Stenvers is een uitzonderlijk mens. Hij behoort tot de aardigste en vakbekwaamste mensen die Francesco ooit heeft ontmoet. Stenvers houdt zich bezig met het bestuursorgaan van ons bestaan, de elektriciteitscentrale die maakt dat Francesco zichzelf ‘ik’ kan noemen, dat hij een ‘ik’ heeft. Maar er is meer. Dokter Stenvers is voor Francesco uitgegroeid tot een baken. En daarmee maakt hij zijn onthechting in zoverre niet waar dat hij aan Stenvers gehecht is geraakt. Om de zoveel tijd heeft Francesco Stenvers’ woorden nodig om op de been te blijven. Dokter Stenvers is iemand die in staat is om hem op rustgevende wijze te vertellen dat zelfs een mens die de natuurlijke processen van hemel en aarde volgt, niet altijd de hele wereld aan zal kunnen. Hij ontkracht daarmee op troostende wijze de woorden van de filosoof Huai Nan Tzu, uit de tweede eeuw voor Christus: ‘Hij die zich richt naar de loop van de Tao en de natuurlijke processen van hemel en aarde volgt, valt het makkelijk om de hele wereld aan te kunnen,’ zei Huai Nan Tzu. Hij bedoelde hiermee dat je in harmonie met de natuur moet leven. De natuur legt echter grote lasten op je schouders: ziekte, ouderdom, angst, dood. Zelfs het in harmonie kunnen zijn met deze zaken betekent niet dat je nooit uitgeput raakt. Dokter Stenvers vindt dat elk mens het recht heeft om de belasting die door de natuur op zijn schouders wordt gelegd te voelen en er verward door te raken. Harmonie vindt hij een zeer tijdelijk iets. Maar daarbij is hij ook arts en wetenschapper: hij kan dus zien of je gezond bent of niet en deze kunde (deze kunst) van hem is essentieel voor Francesco. Francesco’s obsessies richten zich niet op religie of politiek, maar op Neurologie. Hij is een hypochonder en doet de hele dag allerlei optische experimenten. Hij draait met zijn ogen, kijkt heel snel heen en weer en wil dan zien of er voorwerpen meebewegen. Hij bestudeert het perspectief, hij bekijkt lijnen en constateert dan dat iedere lijn scheef loopt in de ruimte, dat alle voorwerpen scheef staan, dat iedere kamer scheef staat. Stenvers heeft gezegd dat Francesco zijn experimenten moet staken. Hij moet onthechten van de experimenten, hij moet afstand van ze doen en ze vergeten, want de experimenten maken hem alleen maar angstig.
Stenvers en Francesco spraken elkaar op een wintermiddag in januari. Francesco nam zich voor dit keer niet over zichzelf te praten. Het was een voornemen waar hij zich niet aan zou kunnen houden, dat wist hij ook wel. Hij had een cadeautje voor dokter Stenvers meegenomen: het boekje De man met een kogel in zijn hoofd van de Russische neuroloog Luria. Luria beschrijft in zijn boek het verscheurde bestaan van een soldaat die vele
jaren met een kogel in zijn hoofd heeft moeten leven. Stenvers sloeg het boekje open en bekeek een afgedrukte röntgenfoto. ‘Kijk,’ zei hij, ‘deze foto is gemaakt na het inbrengen van lucht in de hersenkamers. Dat is een vreselijk onderzoek. Maar de kogel in het hoofd van de man is goed te zien.’
Francesco: ‘De beroemde neuroloog Klawans heeft ooit geschreven dat hij meestal zonder een patiënt te onderzoeken, dus door goed kijken en luisteren naar de patiënt al een diagnose kan stellen. Onderzoek werkt bij Klawans vooral als bevestiging van de diagnose. Voor Klawans is Neurologie vooral een vak van waarnemen.’
Stenvers: ‘Wie lang in de Neurologie werkzaam is, weet vaak na één oogopslag al met wat voor probleem hij te maken heeft. Een leermeester van mij van vroeger hanteerde de stelling: je moet in vijf minuten weten wat iemand mankeert. Lukt je dat niet dan zal het heel lang gaan duren voordat je een diagnose kunt stellen. Ik kijk bij een patiënt naar de bewegingen, de manier van lopen, de wijze van praten. Op het moment dat ik de patiënt uit de wachtkamer haal en hem of haar de hand schud, ben ik al aan het observeren.’
Francesco: ‘Klawans oefende altijd in de bus en in de tram in het kijken naar mensen. Als u iemand ziet in de tram die volgens u een neurologische afwijking heeft, zegt u dat dan tegen deze persoon?
Stenvers: ‘Nee. Ik stap niet zomaar op iemand af. Ik voel me, in die zin, niet verantwoordelijk voor mijn medemensen. Als iemand mij iets vraagt, geef ik antwoord. Maar ik geef nooit een antwoord zonder een vraag. Ik toon ook nooit medelijden voor mijn patiënten. Medelijden werkt remmend en beangstigend voor een patiënt. Het is wel mogelijk mee te leven met een patiënt. Ik luister, geef adviezen, als daarom wordt gevraagd, stel diagnoses en werk verder volgens de uitspraak toegeschreven aan A. Paré die leefde van 1510 tot 1590: Guérir quelque fois, soulager souvent, consoler toujours.’
Francesco: ‘Een arts is tegenwoordig eigenlijk een wetenschapper. Maar vroeger was een arts ook mysticus.’
Stenvers: ‘Dat is waar. Maar ook een mysticus hoeft geen betrokkenheid in de zin van medelijden te tonen. Mijn relaties tot mijn patiënten hebben wel een magische kant: ik geloof namelijk dat niemand hoop ontnomen mag worden en die hoop probeer ik dan ook over te dragen. Sinds de laatste honderd jaar is het beroep Medicijnen echt een vak geworden. We weten steeds meer, maar we weten ook steeds beter dat we heel weinig weten. Voor het soort mystiek dat een arts vroeger bedreef is geen ruimte
meer. Maar nogmaals: magie, en in bredere zin mystiek is de hoop niet ontnemen en op de een of andere manier willen geloven in wonderen. Ik ben bovendien goed in stervensbegeleiding, zegt men. Ik denk dat je daar ook een mystieke, of noem het contemplatieve aanleg voor moet hebben. Je moet kunnen luisteren, zwijgen en praten met stilte.’
Francesco: ‘Waarom bent u Neurologie gaan studeren? Neurologen werken vooral diagnostisch, maar kunnen hun patiënten vaak niet verder helpen. Het lijkt me daarom de meest treurige specialisatie die een arts kan kiezen.’
Stenvers: ‘Bij mij heeft het met taal te maken. Mijn vader was neuroloog en mijn moeder is arts. Vroeger, toen ik nog een kleine jongen was, kwam mijn vader tussen de middag vaak thuis om te eten. Mijn ouders spraken aan tafel dan een soort geheimtaal. Ik vond de woorden die ze gebruikten zo imponerend dat ik besloot die taal ook te leren, ik wilde weten wat er met die taal werd bedoeld. Taal boeit mij mateloos en dan bedoel ik niet de talen zoals Engels en Frans. Ik bedoel talen die een bepaald vakgebied bestrijken. Ik heb de taal van de Neurologie geleerd, maar toen ik eenmaal neuroloog was, overleed mijn vader zodat ik die taal nooit met hem heb kunnen spreken. Dat vind ik erg jammer. Later heb ik me ook de taal van de managers eigen gemaakt toen ik directeur werd van Het Prinsengracht Ziekenhuis. Ik denk dat ik eigenlijk daarom directeur heb willen worden, ik wilde weten hoe de taal van de managers werkte. En als directeur heb ik uiteindelijk ook de juridische taal heel aardig leren spreken. Onlangs heeft iemand me gezegd dat ik maar eens op moest houden met nieuwe talen te leren, en dat ik moest gaan nadenken over de taal zelf, het wezen van taal.’
Stenvers en Francesco zaten aan een ronde tafel. Ze dronken thee. Francesco wilde iets over zichzelf vragen, want hij had, de laatste dagen, weer klachten. Hij wist dat het kon, dat dokter Stenvers antwoord zou geven, maar hij stelde zijn vraag niet. Francesco wilde nu liever zijn relatie met Stenvers onderzoeken. Want Francesco ervaart zijn afhankelijkheid van Stenvers als uitzonderlijk, omdat hij zich niet snel van iemand afhankelijk opstelt. Het gaat Francesco nu om het waarom van zijn gevoelens en dokter Stenvers is een moeilijk te omschrijven mens. Wat is het dat Francesco aantrekt? Waarom gelooft Francesco zo in deze man? De gedachte aan God komt in hem op. Francesco denkt: ‘Mensen zijn geen Goden, ook niet als ze veel weten van tremoren, epilepsie, Parkinson, dystonie, Alzheimer, de chorea van Huntington, migraine, de ziekte van Wilson, cluster
headaches, multiple sclerose. Maar als God niet bestaat, zullen sommige mensen toch Goden moeten zijn? Goden in een bepaald opzicht, in zekere zin. Farao’s werden als Goddelijk beschouwd, de koningen van Engeland in de tijd van Shakespeare hadden een Goddelijke status, in zoverre dat ze, zoals men zei, door God Zelf waren aangesteld. De moderne tijd mocht toch ook Goden hebben?’ En Francesco bedoelde Goden met een hoofdletter G. Er waren al genoeg goden met een kleine g, televisiehelden, filmhelden zoals Sylvester Stallone. In een brief aan Lotte Hepner schrijft Rainer Maria Rilke: ‘Misschien verwart het u dat ik, omwille van de volledigheid, God en goden zeg en dat ik met deze terminologie… omga en denk dat u zich daarbij ook onmiddellijk iets kunt voorstellen.’ Francesco kon zich nu iets voorstellen bij dit woord met een grote G en dat wilde hij ook op deze wintermiddag. Voor even.
Francesco was niet gek. Alles behalve dat.
Stenvers: ‘De laatste tijd ben ik gaan nadenken over mannen- en vrouwen-taal. Ik houd me bezig met de “écriture feminine”, een stroming vooral in Frankrijk. Daarin komt het spreken in stilte aan de orde, wat typisch is voor vrouwen. Vrouwen kunnen iets doen met het ongezegde, ze kunnen het dus ongezegd laten en toch zeggen, terwijl de meeste mannen dat niet kunnen, tenzij een man een vrouwelijke component heeft. Ik spreek zelf een beetje vrouwentaal. Ik heb een sensitiviteit voor kleine zaken, terwijl ik toch in grote lijnen denk. De Neurologie is een beetje een vrouwenvak. Het vak is niet heroïsch, niet macho, zoals bijvoorbeeld Chirurgie. Je gebruikt nauwelijks apparatuur. De neuroloog Ter Braak, de broer van de schrijver, zei vaak dat “Neurologie heel voorzichtig nietsdoen is”.’
Francesco: ‘Kan een diagnose een ziekte van een patiënt verergeren?’
Stenvers: ‘Een onderdeel van de Neurologie is de zogenaamde Neuro-psycho-immunologie. Daaronder verstaat men de invloed van de psychische gesteldheid van de patiënt op het afweersysteem van het zenuwstelsel. Afweersystemen zijn gevoelig voor een psychische gesteldheid. Mijn oudoom, die ook neuroloog was, moest toen hij al oud was, verhuizen. Maar hij wilde niet weg uit zijn mooie huis naar een verzorgingstehuis. De dag voordat hij zou verhuizen, raakte hij halfzijdig verlamd en afatisch. Men heeft hem dus verlamd zijn huis uit moeten dragen. De symboolfunctie van iets dergelijks is groot. Het is bekend dat multiple sclerose onder invloed van psychische stress kan verslechteren. Zo kan iemand door het horen van de diagnose M.S. in een shock raken en zieker worden.’
Francesco: ‘Welke neurologische ziekten zie je voornamelijk in bepaalde periodes in een mensenleven?’
Stenvers: Hernia’s zitten meestal tussen de dertig en vijftig jaar, multiple sclerose ‘debuteert’ ook tussen de dertig en de vijftig, cluster-headaches zie je ook in die periode, migraine begint eerder, zo ongeveer op de lagere en middelbare school-leeftijd, Parkinson begint meestal boven de vijftig, dementie boven de zestig. En gewone hoofdpijn zie je op elke leeftijd. En al die merkwaardige zaken die worden beschreven door bijvoorbeeld Oliver Sacks of Harold Klawans, de chorea van Huntington, de ziekte van Wilson, de meest vreselijke vormen van dystonie zoals de risus sardonicus en heel heftige aandoeningen van het geheugen door alcoholmisbruik zie ik bijna nooit. Dat is meer iets voor de literatuur. Sterven doen mensen aan veel gewonere en minder spectaculaire dingen.’
Francesco: ‘Waarom sterven hersencellen af?’
Stenvers: ‘Dat weten we niet. Maar het gaat niet zozeer om het aantal hersencellen dat een mens heeft, maar meer om het aantal schakelingen, de verbindingen tussen de cellen. Bij topmanagers zijn hersenscans gemaakt en men heeft ontdekt dat veel van deze mensen alleen maar een heel dun randje hersenschors hadden. Je hebt dus maar weinig hersenvolume nodig om heel intelligent te zijn. Iets leren staat gelijk aan het leggen van nieuwe verbindingen. De beste zenuwstelsels hebben een grote flexibiliteit doordat hun cellen nieuwe schakelingen kunnen aangaan. Mensen zouden zich moeten trainen in het leggen van nieuwe verbindingen. Dat doe je door zo veel mogelijk te proberen te onthouden. Ons onderwijssysteem is tegenwoordig informatiever dan ooit, maar het geheugen wordt nauwelijks meer getraind. Kinderen hoeven niet veel meer uit hun hoofd te leren, maar worden vooral overspoeld door informatie. In mijn tijd was dat anders. Ik kan bijvoorbeeld nu nog meer dan twintig gedichten van J.C. Bloem uit het hoofd citeren.
Ik denk overigens dat de menselijke hersenen zich in de komende miljoenen jaren niet veel zullen ontwikkelen. Er is geen enkele reden tot het moeten hebben van een bewustzijn, het is geen biologische noodzaak die gericht is op overleven. Ons bewustzijn is per toeval ontstaan, zonder dat het “moest”. De mens is opgezadeld met het bewustzijn en kan het niet uitzetten. Het menselijke bewustzijn verstoort de ecologie, het maakt alles en iedereen kapot en is dus niet gericht op werkelijk behoud van de soort. De aard van de mens is niet erg goed en deze aard is het gevolg van zijn bewustzijn.’
Francesco bedacht dat het gesprek tussen dokter Stenvers en hem en de gevoelens die daarbij in hem opkwamen van alle tijden was. Stenvers had ook een priester kunnen zijn, of een geleerde uit de tijd van Newton. Francesco leefde aan het einde van de twintigste eeuw, maar vanmiddag had het net zo goed het jaar zestienhonderd kunnen zijn geweest. Het gesprek met dokter Stenvers had ook drieduizend jaar eerder hebben kunnen plaatsvinden in een badhuis in Griekenland. Er hadden altijd Francesco’s bestaan. En ook mensen als dokter Stenvers waren er altijd wel geweest. De relatie tussen dokter Stenvers en Francesco was uniek in haar eeuwigheid. Dat was merkwaardig: het gaf tegelijkertijd de uitzonderlijkheid en de alledaagsheid weer van de verhouding tussen dokter Stenvers en Francesco. Het was een verhouding tussen mentor en pupil, maar de mentor speelde, net als de pupil toch ook een rol. Deze rollen zouden worden beëindigd als Francesco weg zou gaan: dan zou hij weer alles zelf moeten doen, zelf denken, zelf handelen, zelf beslissingen nemen. En dat hoefde nu niet, in deze kamer van dokter Stenvers. Een kamer die uitkeek op een mooie tuin. Een kamer met twee grote tafels, een theepot en een schaal met koekjes. Het was eigenlijk gezellig. Het Prinsengracht Ziekenhuis was een gezellig ziekenhuis. Wie zou dokter Stenvers zijn als Francesco de kamer zou verlaten? En toen kon Francesco even niet meer onthechten van zichzelf. Hij speelde in het hoofd van dokter Stenvers toch ook een rol? Francesco wilde het niet vragen, maar hij deed het toch.
Francesco: ‘Ik wil weten waarom u onmisbaar bent voor mij.’
Stenvers: ‘Dat kan ik u niet precies vertellen. Ik wil in ieder geval begrijpen hoe dingen in elkaar zitten. Ik wil leren, maar ik ben geen; typische arts. Ik ben in niets typisch. Ik denk dat ik een goede arts ben omdat ik het niet meer zo belangrijk vind dat ik arts ben. In zekere zin maak ik mensen een beetje beter door over heel andere dingen na te denken dan alleen over medische zaken. Ik ben vooral altijd nieuwsgierig naar van alles.’
Francesco: ‘Ik ben een hypochonder en vraag dus geruststelling van u. En die geeft u mij ook. U vertelt mij elke keer dat ik geen neurologische afwijkingen heb. Maar er is natuurlijk veel meer dat u doet.’
Stenvers: ‘Zou dat kunnen komen doordat ik niet precies weet wat u moet doen? Ik ben bereid om toe te geven dat u zelf meer over uw ziekte weet dan ik. Ik geloof zelfs dat patiënten altijd het meeste over zichzelf weten. Ik hoor ze graag over zichzelf praten, ze vertellen me wat ze hebben
en dat vind ik fantastisch. Ik maak mijn geest dan gewoon leeg en luister naar hen. Ik denk dat u, als u met mij in gesprek bent, een blanco geest tegenover u ervaart. Ik ben nooit geschokt en nooit overmatig blij. En daarbij heb ik die, eerder genoemde, vrouwelijke kant. Mijn blanco geest kan heen en weer bewegen tussen vrouwen- en mannentaal. Adviezen geven is mannelijk, terwijl het geen adviezen geven juist vrouwelijk is. En op een gegeven moment kan ik toch exacte vragen van u beantwoorden.’
Francesco: ‘Hoe komt een mens van uw leeftijd aan een blanco geest?’
Stenvers: ‘Ik weet het niet. Ik ben een observator van mensen, maar ik hoef niet echt onder de mensen te zijn. Ik kan me altijd terugtrekken in mijzelf, in een soort blanco niets. Maar u moet niet denken dat ik geen angsten heb, of dat ik niet soms zeer neerslachtig kan zijn. Maar ik kan altijd weer met een blanco scherm beginnen. En dat is geen truukje. Dat is een werkelijkheid.’
Francesco dacht na en zei toen: ‘U bent, net zoals ik, alleen. Maar uit dat alleenzijn haalt u een vorm van bevrediging, geloof ik. Die bevrediging komt voort uit een rust in uzelf die weer te maken heeft met een afwezigheid aan fixatie op uzelf. Misschien neem ik de bevrediging langzaam van u over, door onze gesprekken. Ik onhecht dankzij u van de frustratie over het alleenzijn en de fixatie op het “ik”. Zou dat kunnen?’
Stenvers: ‘Misschien. Mijn ouders vonden mij een “grijs kind”. Ik was misschien al heel vroeg volwassen. Toen ik zestien jaar was heb ik eens een mevrouw geholpen in haar rouwproces toen haar man was overleden. Zij was ook alleen. Ik zat tegenover haar op de bank en deed eigenhjk helemaal niets. Ze bleef rustig doorpraten en als ze huilde, liet ik haar huilen. Ik sloeg geen arm om haar heen. Later vertelde ze dat ik haar goed had geholpen. Er is niets in mij dat alles overheerst, zelfs de nieuwsgierigheid niet. Ik denk soms dat ik een mens ben zonder eigenschappen.’
Maar dokter Stenvers beschikte wel over eigenschappen. Misschien was hij een beetje een man zonder eigenschappen, maar dan slechts gedeeltelijk zoals de schrijver Musil dat bedoelt: flexibel en capabel. Want Musil toonde toch ook aan dat een man zonder eigenschappen, ondanks zijn flexibiliteit en mogelijkheden geen werkelijke diepte kon bereiken. En zo was dokter Stenvers niet. Stenvers was niet de moderne mens van Musil, maar een mens van alle tijden. Hij was een man die kon en wilde leren, die zich bleef ontwikkelen in de richting die ‘diepte’ heet. Die toch nieuwsgierig
bleef. Maar net zoals Francesco had dokter Stenvers een hart en twee longen, twee nieren en een lever. Twee armen en een neus. Francesco besefte dat deze gedachte ook een vorm van onthechting was. Onthechting van het Goddelijke met de hoofdletter G. Dit maakte hem rustig en opgewekt. Stenvers had twee ogen en een sterfelijk ‘ik’ dat werkte door middel van elektrische stroompjes en hersencellen. Dat wist Francesco maar al te goed toen ze elkaar, na het gesprek, de hand schudden en Francesco het ziekenhuis uitwandelde en de stad inliep.