[p. 145]
Rogi Wieg
Vier liefdesgedichten
Gedicht over jou aan zee
Aan deze zee sta je bijna naakt.
Al draag je winterjas en muts en schoenen
tegen kou, de toon van alle golven die je raakt
als metafysica doet je kledij verbloemen.
En inderdaad, er is ook meer dan kleine wangen
en een slagvaardig wezen binnen huid en haar.
Ik ken wel wat reusachtigheid die deze naaktheid in kan vangen,
of iets van doodgewone stof waarvanuit ik je verklaar.
Maar ik weet niet wat het is, je bent er altijd
zoals je bent, daar aan de zee. En er vallen
sneeuw en diepte in je haar. Ik wil je niet bezingen,
alleen maar met je leven, met alle dingen
die van ons zijn en in hun naaktheid niet ontvallen
aan de waarheid, die niet zweert bij kleding en bij tijd.
[p. 146]
Aan jou
Nu jij mijn haren wast wordt alles zoals dauw
in deze kamer, we wonen nog wat klein. Voor eeuwigheid.
Het komt mij zo verwarrend voor dat hier ik en daar een vrouw
haar daden kan verrichten. Maar mijn persoonlijkheid
is niet meer zo eenvoudig, niet meer zo geheel
dat ik zou willen zeggen hoe goed het is om hier te zijn.
En als je weg wilt gaan, hoef ik alleen wat zaken te verdelen,
wat tijd, mijn leven. Goedheid, je wilt niet dat ik uit mezelf verdwijn.
De traagheid van gedachten is te groot,
want ik verander niet voldoende in een richting
die van waarde lijkt. Ik ben zo Godvergeten oud.
Ik ben aan niets meer dan aan jou vertrouwd,
aan lichaamlijkheid, aan geest, aan jouw verplichting
er voor mij te zijn. Je wast mijn haar tot aan je dood.
[p. 147]
Thema’s
Ik varieer op thema’s rond een kleine dame, op jou,
of jij op mijn gebruik van mooie taal,
omdat ik maar een aantal woorden heb om grote vrouw
en nog in mijn bezit te kunnen zeggen. Je bent zo vaal
als licht in onze kamers, ondanks kleuren
mondrood en ook helderblauw over je huid. Je maaktje leven
om ergens ver weg alle toekomst van ons te verscheuren
tot de tijden dat je thuiskwam en er iemand was om te vergeven.
Ik zou het ook wel willen doen,
maar ik kan het niet, ik heb te weinig voortgebracht,
alleen een jongeman met vage wijsheid, heel verwarde lippen.
Je zou je mooie haar best kunnen knippen
en die hoge schoenen niet meer dragen als dat iets verzacht,
maar om werkelijk terug te kunnen moet je je van mij ontdoen.
[p. 148]
Gedicht
Je hebt mooie ogen, nee, zo mag je dat niet
zeggen, zoiets is al lang voorbij. Maar je ogen
bleven door de jaren heen, door eeuwen ziet
men mooie ogen, ik heb ze daarom maar verbogen
in duizend naamvallen. Ze blijven wat ze zijn,
de pupillen: het omgekeerde mannetje van stof
en bloed, dat er altijd is. Maar ik verdwijn
straks uit je ogen, worden ze dan anders, dof
misschien, of mooier dan ze zijn geweest.
En als je glimlacht is er nog die glimlach
waarvan ik best iets zeggen wil. Want zo vaak leest
men in je glimlach hoe men ooit je mooie ogen zag.