[Tirade maart 2011]
Ronald Havenaar
Te licht bevonden
Over PVV-ideoloog Martin Bosma1
Nederland is weer een beetje gidsland, zei Geert Wilders tijdens het Tweede Kamerdebat in oktober vorig jaar bij het aantreden van het kabinet-Rutte. Gidsland? Inderdaad, die term is afkomstig uit het vocabulaire van de generatie van ’68. In navolging van deze babyboomers introduceerde PvdA-leider Joop den Uyl vijf jaar later, nadat hij premier was geworden van het meest linkse kabinet dat Nederland ooit heeft gehad, het begrip gidsland als leidraad voor de buitenlandse politiek. Toen ging het om een kruistocht tegen de uitbuiting van de Derde Wereld en, in een latere fase, tegen de kernwapenwedloop. Nu moet Nederland gids zijn in de strijd tegen de islam en tegen de immigratie uit islamitische landen.
De politiek-culturele revolutie die ruim veertig jaar geleden van links kwam, komt nu van rechts. Maar naast dit verschil zijn er interessante gelijkenissen, niet alleen in het gebruik van de term gidsland, maar bijvoorbeeld ook in de overtuiging dat het Westen tekort schiet. Toen, in de jaren ’60 en ’70, als gevolg van zijn politiek-economische structuren (te kapitalistisch), nu als gevolg van een cultuurrelativisme dat de wil tot verzet tegen islamitische zendingsdrang afbreekt.
Beuken
Er zijn nog meer overeenkomsten, zo blijkt uit De schijn-élite van de valse munters van Martin Bosma, het omvangrijke boek waarmee hij zijn naam vestigt als ideologische woordvoerder van de pvv. Op het eerste gezicht lijkt die verwantschap vreemd, want de schijn-élite waar hij zich tegen richt is nu juist de voorhoede van babyboomradicalen die volgens hem in de jaren ’70 een opiniecoup (‘extreem linkse machtsovername’) pleegde. Belangrijke sectoren van de Nederlandse samenleving, in de eerste plaats de journalistiek maar ook de politieke partijen van links tot en met cda en vvd, werden toen geïnfecteerd met het multiculturele ideaal: de overtuiging dat de toestroom van immigranten uit andere
culturen per definitie een goede zaak is. Volgens Bosma zadelde de schijn-élite Nederland op met de opvatting, die na enige tijd als gevestigd gold, dat afwijkend gedrag van immigranten moet worden toegejuicht als bijdrage aan een veelkleurigheid die alle culturen als even waardevol beschouwt.
Niettemin zijn de overeenkomsten tussen de ’68-ers en de pvv-ideoloog opvallend. Bosma’s aanval op deze generatie is het product van een opstandigheid tegen heersende opinies die ook de drijfveer van de babyboomers was. Net als die generatie keert de pvv zich tegen de regentenmentaliteit van de zittende elite in Den Haag. Ook de ’68-ers waren populisten, met hun eis van een ‘directe democratie’ die de macht van het establishment moest ontmantelen. Het volk, toen nog aangeduid als ‘de basis’, moest het allemaal zelf en rechtstreeks voor het zeggen krijgen door de introductie van inspraak en zelfbestuur.
Martin Bosma geeft in zijn boek uiting aan zijn diepe afkeer van Nieuw Links, de beweging die volgens hem de oude sociaaldemocratie kapot heeft gemaakt. Maar deze groepering van links-radicale jongeren lanceerde eind jaren ’60 het idee dat de PvdA zich moest omvormen tot een ‘actiepartij’ die de verlangens van haar aanhang direct omzette in maatschappelijk protest. Zo’n soort beweging moet de pvv volgens Bosma ook zijn. Hij wijst de kritiek van de hand dat zijn partij geen leden kent. Een dergelijke structuur, met zijn eindeloze interne discussies over programma’s, leidt volgens hem tot een ‘verstoring van de democratie’. De klassieke partijen zijn in zichzelf gekeerde instituten geworden, juist door hun ledenstructuur. De pvv daarentegen, aldus Bosma, moet de stem van de onderkant direct vertolken. De moderne partij is een internetpartij. Zij articuleert rechtstreeks de wil van het volk, die tot haar komt via elektronische weg, zonder tussenkomst van partijgeledingen.
Behalve in de opstand tegen de elite en het pleidooi voor de directe democratie vertoont de pvv ook nog verwantschap met de progressieve ’68-ers in haar drang tot polariseren. De partij heeft dit middel niet slechts overgenomen maar geperfectioneerd tot een instrument dat schrille klanken produceert. De tegenstellingen moeten worden aangescherpt, zodat goed duidelijk wordt dat het volk de multiculturele samenleving meer dan zat is. ‘We gaan er hard in,’ schrijft Bosma. Hij is de uitvinder van het begrip ‘kopvoddentax’, dat zijn leider Wilders sinds het begin van de formatiebesprekingen tussen pvv, cda en vvd niet meer in de mond nam, maar dat Bosma ‘een hartstikke goed woord’ blijft vinden (interview in De Volkskrant 25/9/2010). Hoe grover en rauwer, hoe beter. Aan de politieke stamtafel van Bosma houdt men van bulderen en beuken. Tegenstanders zijn ‘knettergek’ en moeten met alle beschikbare middelen in het nauw worden gedreven.
Zakelijkheid
Bosma plaatst zichzelf in de traditie van de oude sociaaldemocratie, de PvdA van vóór de jaren ’60. Hij beroept zich in zijn tirade tegen het multiculturalisme op de opvattingen van Drees Sr. en Drees Jr., maar toch vooral op het werk van Jacques de Kadt. De titel van zijn boek is ontleend aan een passage uit Het fascisme en de nieuwe vrijheid, dat De Kadt in 1939 schreef.2 Meer nog gaat de waardering van Bosma uit naar De politiek der gematigden, het laatste boek van De Kadt, verschenen in 1972. De vraag is hoe goed Bosma deze werken heeft gelezen. De politiek der gematigden is een livre d’humeur tegen de ’68-generatie, maar dan wel tegen juist die radicale babyboomidealen die Bosma overneemt: de directe democratie, de actiepartij, het idee dat de spontane wil van het volk richtinggevend moet zijn.
Hij zegt De Kadt te bewonderen om diens pleidooi voor een ‘weerbare democratie’, die de strijd met haar tegenstanders opzoekt. Maar deze democratie moest volgens De Kadt juist zo veel mogelijk gevrijwaard blijven van de rechtstreekse volksinvloed. In zijn laatste boek blaast hij het idee van de eliteheerschappij, dat hij ruim dertig jaar eerder in Het fascisme en de nieuwe vrijheid had gepropageerd, nieuw leven in. Na de Tweede Wereldoorlog, toen De Kadt van 1948 tot 1963 als PvdA-Tweede Kamerlid politiek in de praktijk beoefende, was dit denkbeeld in zijn geschriften naar de achtergrond verdwenen. Maar in De politiek der gematigden is het weer helemaal terug. ‘Bruikbare democratie,’ aldus De Kadt, ‘kan alleen bestaan in het uitoefenen van de volksinvloed op een zodanige wijze dat bekwame en krachtige mensen worden aangewezen om moeilijke en vaak onaangename beslissingen te nemen; en over de macht beschikken om die beslissingen door te zetten als gemakzucht en sleur ze zouden pogen te beletten.’3 Op dit idée fixe dat de democratie een bekwame elite moet selecteren, is veel aan te merken (wat ik in mijn boek over de politieke denkbeelden van De Kadt, De tocht naar het onbekende, uitvoerig heb gedaan), maar dat is hier niet de kwestie. Waar het om gaat is dat dit democratiemodel mijlenver afstaat van Bosma’s directe democratie die het volk rechtstreeks het volle pond wil geven. Zijn beroep op De Kadt als de uitvinder van de weerbare democratie die ook Bosma voor ogen staat, raakt dus kant noch wal.
Maar misschien bedoelde Bosma met dit beroep op De Kadt nog iets anders. Hij zegt vooral ‘de havik’ in deze auteur te bewonderen, de man die het Sovjet-communisme volledig afwees en een diepe afkeer had van de halfzachte meelopers die altijd nog wel iets redelijks in de houding van Moskou wisten te ontdek-
ken. De Kadt was inderdaad geen ‘begriphebber’, maar meende wel dat kennis en inzicht onontbeerlijk waren om politieke tegenstanders effectief te kunnen bestrijden. Om die reden hield hij altijd vast aan het uitgangspunt dat je de vijand door en door moet kennen.
De politiek der gematigden is in dit opzicht vooral een pleidooi voor zakelijkheid. De belangrijkste opdracht van politiek denken, aldus De Kadt, is contact maken met de werkelijkheid. Dat kan alleen als die realiteit wordt benaderd met een open geest. Vrije geesten distantiëren zich van axioma’s en formules die geen stand houden tegen zakelijke argumenten. Zakelijkheid is altijd concreet, vereist kennis van de politieke praktijk in zowel haar actuele als historische gedaante.
Extreem links
Zakelijkheid, kennis en inzicht: dat zijn precies de elementen die in het boek van Martin Bosma afwezig zijn. Terecht noemt hij zichzelf een ‘zendeling’. Hij is een man van de dogmatiek en de missiedrang. Dat blijkt om te beginnen uit zijn omgang met de geschiedenis. Zo doet hij een stijfkoppige poging om te bewijzen dat Hitler extreem links was. Hij verzet zich tegen de typering van deze politicus als ‘rechts-extremistisch’ of ‘extreemrechts’: volgens hem een babyboomuitvinding die de bedoeling heeft alle rechtse groeperingen in de foute hoek te plaatsen door ze met Hitler te associëren.
Zakelijkheid, kennis en inzicht: dat zijn precies de elementen die in het boek van Martin Bosma afwezig zijn
Bosma weet kennelijk niet – omdat hij daarin niet is geïnteresseerd – dat tal van serieuze geschiedschrijvers, die in hun opvattingen geenszins kinderen van ’68 zijn, de termen ‘rechtsradicalisme’ en ‘rechtsextremisme’ met goede redenen als verzamelnaam voor fascisme en nationaalsocialisme gebruiken. De reden waarom zij dit doen is dat deze bewegingen de waarden van Verlichting en Franse Revolutie, de vrijheid en de gelijkheid, resoluut verwierpen en de rationaliteit als uitgangspunt van de maatschappelijke organisatie wilden vervangen door strijdlust en geweldsverheerlijking. Dit laatste aspect wordt niet alleen breed uitgemeten in de historiografie, maar is ook al terug te vinden in Het fascisme en de nieuwe vrijheid (1939). In het door Bosma kennelijk niet (goed) gelezen hoofdstuk ‘Hitler, of de triomf van het kazernisme’ schrijft De Kadt dat fascisme en nationaalsocialisme een romantisch en nationaal protest zijn van ‘de vitale instincten tegen de rede’.4
Het nationaalsocialisme wilde dadendrang tonen door politieke en ideologische tegenstanders te vernietigen. Het uitgangspunt van de gelijkheid moest plaatsmaken voor het rassenbeginsel dat inferieure joden scheidde van superieure Ariërs. De vrijheid diende te worden vervangen door de gebondenheid aan de volksgemeenschap (Volksgemeinschaft). Dat laatste geloofsartikel was weliswaar een vorm van socialisme, maar het betrof een variant van, zo men wil, een ‘extreem linkse’ ideologie die fel antimarxistisch was en zich oriënteerde op een nationalistisch verlangen naar eenheid.
Om al deze redenen typeert bijvoorbeeld de bezadigde Robert O. Paxton (geen ’68-er) in zijn standaardwerk The Anatomy of Fascism (2004) fascisme en nationaalsocialisme als bewegingen die overwegend rechts-radicaal waren, maar hun diffuse programma aanvulden met elementen uit het linkse gedachtegoed. Hitler extreemlinks noemen, zoals Martin Bosma doet, dat is niets anders dan historische terminologie tot speelbal van politieke willekeur maken. Maar voor Bosma is alles geoorloofd, zoals ook blijkt uit zijn opmerking over Joop den Uyl, die volgens het commentaar van diens partijgenoot Henk Vredeling een nationalist was: ‘Ook dat kan dus geen reden zijn om Hitler in te delen bij het rechtse kamp,’ schrijft hij. Den Uyl was links en nationalist, dus ligt het volgens de voddige redenering van Bosma voor de hand om de nationalist Hitler ook links te noemen.
Zijn hoofdstuk over Hitler, waarin een fors gevulde boekenkast omver wordt getrokken, laat zien dat De schijn-élite het typische product is van een halfintellectueel die heel wat gelezen heeft, maar niet in staat is zijn weetjes in een aannemelijke context plaatsen. Maar waarschijnlijk was dat ook helemaal niet de bedoeling en moeten we zijn boek vooral opvatten als een politiek pamflet waarin elk middel wordt aangegrepen om de tegenstander te raken. Dat mag, maar deze methodiek heeft niets van doen met de zakelijkheid, de kennis en het inzicht die men terugvindt in alle werken van de leermeester op wie Bosma zich beroept.
Totalitair
Niet dat De Kadt wars was van polemiseren, integendeel. Maar de aanval die hij in De politiek der gematigden doet op de links-radicale ’68-ers die Sovjetpraktijken goedpraatten omdat de ‘ontspanning’ nu eenmaal om respect voor de Russische raketten vroeg, gaat gepaard met een grondig analyse van Moskous buitenlandse politiek en van de binnenlandse verhoudingen in de Sovjet-Unie. De conclusie van dit feitenonderzoek luidt dat het onmogelijk is met deze staat compromissen te sluiten. Al eerder had De Kadt, die van 1919 tot midden jaren ’20 (en niet, zoals Martin Bosma schrijft, tot midden jaren ’30) partijcommu-
nist was, op basis van eigen ervaringen het communistische wereldbeeld blootgelegd. Volgens hem was de kern van het communistische probleem ideologisch van aard omdat het marxisme-leninisme in de politieke praktijk altijd tot partijdictatuur leidde. De partijleiding in Moskou was uit hoofde van diezelfde ideologie in de politieke praktijk altijd geneigd andere naties aan zich te onderwerpen.
In zijn gebrek aan belangstelling voor deze gevarieerde politieke praktijk toont Bosma zich een fanatieke apostel van de anti-islamkerk
Martin Bosma ziet De Kadt als voorbeeld: zoals deze auteur zich voor de oorlog keerde tegen het totalitaire fascisme en tijdens de koude oorlog tegen het totalitaire communisme, zo strijdt Martin Bosma tegen de politieke ideologie van de totalitaire islam. Wat hem echter ook bij dit onderwerp, net als bij zijn karakteristiek van het fenomeen-Hitler, van de meester onderscheidt is dat de kennis en het inzicht die De Kadt zich eigen maakte voordat hij tot een standpunt kwam, bij Martin Bosma zijn vervangen door geloofsijver.
Bosma keert zich, zo zegt hij zijn leider Wilders na, tegen de islam maar niet tegen de moslims. Dat is een merkwaardig om niet te zeggen erg kunstmatig onderscheid, want wie zijn degenen die deze ‘totalitaire ideologie’ uitdragen? Dat zijn toch de moslims? ‘Het grote geluk van het Westen,’ aldus Bosma, ‘bestaat eruit dat lang niet alle moslims bekend zijn met de finesses van de islamitische ideologie.’ Deze volgelingen van de islam zijn gematigd, passen zich aan, omdat ze niet op de hoogte zijn van hun eigen religie. Een gematigde moslim is volgens Bosma een moslim die de islam niet kent. Er moet daarom naar zijn mening een verschil worden gemaakt tussen de aanhangers en de ideologie.
Kennelijk realiseert hij zich niet dat alleen al dit onderscheid de vergelijking van de islam met het communisme ontkracht. Elke aanhanger van de communistische ideologie was een volgeling van de leninistische beginselen die de partijdictatuur schraagden. Een communist die gematigd was omdat hij zijn eigen leer niet begreep bestond niet. In eigentijdse termen gezegd: communisten waren onder alle omstandigheden fundamentalistisch, zodra ze gematigd waren werden zij sociaaldemocraten.
De door Bosma gecultiveerde vergelijking tussen islam en communisme heeft geen andere doelstelling dan de mohammedaanse godsdienst in het totalitaire kamp te plaatsen en het bestaan van gematigde moslims, die zich aan westerse waarden aanpassen, te bagatelliseren. Hij is eenvoudig niet geïnteresseerd in de complexe werkelijkheid die enerzijds fundamentalistisch-islamitische stromingen laat zien, maar die aan de andere kant ook genoeg voorbeelden toont
van moslims die in hun politieke gedrag westerse uitgangspunten en richtlijnen accepteren. Dat laatste patroon zien we niet alleen bij de meerderheid van de moslims die in het Westen wonen. Naties als Indonesië en Turkije, die een redelijk geslaagde poging doen om een democratisch stelsel te combineren met een overheersende positie van de islam, bewijzen dat westerse waarden en mohammedaanse godsdienst elkaar niet hoeven uit te sluiten.
In zijn gebrek aan belangstelling voor deze gevarieerde politieke praktijk toont Bosma zich een fanatieke apostel van de anti-islamkerk. Hij klemt zich vast aan een gesloten wereldbeeld dat de islam een agressief en imperialistisch stempel geeft. Tal van citaten uit de Koran moeten het bewijs leveren dat zijn overtuiging juist is. Bosma doet in dit opzicht niet aan politiek, maar aan theologie. Elke belangstelling voor de nuances van de politieke praktijk is hem vreemd, alleen de tekst van de schrift telt. Hij blijft, om Jacques de Kadt te citeren, ‘op papagaai-achtige wijze… schema’s herhalen’.5
De islam kent geen machtscentrum, zoals nationaalsocialisme en communisme dat in Berlijn en Moskou hadden
Als zendeling haalt Bosma alles uit de kast om deze auteur voor de loodzware kar van zijn missiedrang te spannen. Niet alleen de anticommunist wordt aangeroepen, bij De Kadt kun je volgens Bosma ook lezen hoe groot de gelijkenis is tussen nationaalsocialisme en islam. Om dit aan te tonen heeft hij een uit verschillende passages samengesteld citaat uit Het fascisme en de nieuwe vrijheid in elkaar geknutseld (Bosma slaagt erin bij herhaling naar het verkeerde boek en naar verkeerde bladzijden te verwijzen6). Inderdaad schrijft De Kadt in dit boek terloops over de moslim-godsdienst. Hij doet dat echter niet met een verwijzing naar het inherente extremisme van de Koran, maar naar het radicalisme van de islam in de politieke praktijk van een bepaald tijdvak. Godsdiensten, aldus De Kadt, worden gevaarlijk als ze met het zwaard worden uitgedragen. De mohammedaanse ‘mythe’, zoals hij de islam noemt, was gedurende een bepaalde historische periode vergelijkbaar met de ‘politieke religies’ fascisme en nationaalsocialisme, namelijk toen de profeet zelf een militaire macht mobiliseerde die in staat was een heilige oorlog te voeren.
Vervolgens, zo schrijft De Kadt in een passage die door Bosma niet toeval-
lig is weggelaten, raakte het Ottomaanse Rijk tijdens een latere fase van zijn bestaan ten prooi aan indolentie, doordat het de ‘geestelijke kracht’ verloor die het mohammedaanse imperium van de kalifaten eerder had bezeten. In die periode was dit Ottomaanse Rijk niet in staat zijn religieuze impuls om te zetten in een culturele ‘mythe’ die voor nieuwe energie had kunnen zorgen. Kortom, het agressieve karakter van de islam vloeit volgens De Kadt niet noodzakelijk voort uit haar heilige geschriften, maar doet zich in de praktijk tijdens een beperkte periode onder bepaalde omstandigheden voor. In zijn werk is niets te vinden dat Bosma’s stelling over de inherente verwantschap tussen een totalitair-islamitische ideologie enerzijds en fascisme en communisme anderzijds ondersteunt.
Défaitisme
Schiet het Westen hopeloos tekort? De rode draad door het betoog van Bosma is dat de westerse cultuur niet bestand is tegen de opmars van de Koran en de sharia: ze proberen ons over te nemen en dat zal ze lukken ook. Hier spreekt een défaitisme uit dat in de politieke realiteit van de mondiale verhoudingen geen aanknopingspunten heeft. De islam kent geen machtscentrum, zoals nationaalsocialisme en communisme dat in Berlijn en Moskou hadden. De wereld van de moslims is versplinterd: religieus, geografisch en politiek. Voor zover de islam een godsdienst van het zwaard is, betreft het een fundamentalistisch-terroristische minderheid, Al Qaida, die zich minsten zozeer tegen andersdenkende geloofsgenoten keert als tegen het Westen. Maar afgezien van deze en andere terroristenbendes, die zwaar op de huid worden gezeten door westerse politie- en inlichtingendiensten: hoe sterk zijn de legers van de islam? In Afghanistan wordt de Taliban vooralsnog door een bescheiden navo-interventiemacht bezig gehouden. Is Iran bezig de strijdmacht op te bouwen die de islam over de wereld moet verspreiden? Het Iraanse kernwapenprogramma, dat ook Israël en West-Europa zou kunnen bedreigen, lijkt vooralsnog niet bestand te zijn tegen de computerwormen van westerse inlichtingendiensten. En over verdeeldheid gesproken: het meest bevreesd voor een Iraans kernwapen zijn de islamitische buurstaten van Iran, zozeer zelfs dat ze (zie Wikileaks) de Verenigde Staten om een luchtaanval op de staat van Ahmadinejad hebben gevraagd.
Volgens Bosma komt de dreiging vooral van de ‘massa-immigratie’. De westerse samenlevingen vertonen volgens hem een gebrek aan weerstand tegen de islamitische ambities van de immigranten. Dit tekort aan vertrouwen staat in merkwaardig contrast tot zijn eigen strijdbaarheid. Vecht hij met de moed der wanhoop? De toon van zijn boek wekt niet die indruk. In elk geval onderschat
hij de veerkracht van een westerse cultuur die haar vitaliteit ontleent aan een nooit eindigende belangen- en ideeënstrijd. Waarom zou een moslimminderheid van omstreeks vijf procent voorbestemd zijn om die wedijver om te buigen tot een zegetocht? De westerse samenlevingen, ook dat is al in Het fascisme en de nieuwe vrijheid te lezen, kunnen dankzij hun open en vrije karakter bogen op een potentie aan levenskracht die elke vijand aankan. Mede dankzij dat reservoir aan energie heeft het Westen (toegegeven: onder Amerikaanse leiding) zelfs nazisme en communisme op de knieën gekregen. Waarom zouden de westerse samenlevingen het hoofd in de schoot moeten leggen als ze worden geconfronteerd met een veel zwakkere vijand als de fundamentalistische islam? Een vijand die geen machtscentrum heeft, die maar op heel beperkte schaal kan rekenen op de steun van moslimimmigranten in het Westen en die doelwit is van een militaire en politionele krachtsinspanning onder westerse leiding.
Sixties
Terug naar de jaren ’60, een periode die in meer dan één opzicht verhelderend blijft om het optreden van de pvv toe te lichten. In 1966 publiceerde Nieuw Links zijn brochure Tien over Rood, die opende met de zin: ‘Er waart een spook door Nederland: het spook van de ontevredenheid.’ Datzelfde jaar sprak koningin Juliana in de troonrede haar zorgen uit over de onrust in het land. Sinds de Lijst Pim Fortuyn in 2002 succesrijk was, zijn we een periode binnengetreden die verwante kwalen vertoont. De kiezers van de pvv zijn geen extremisten, maar burgers die om tal van redenen buitengewoon ontevreden zijn. Als populistische beweging zegt de pvv dingen die het volk graag hoort. Als leider van een catch-all party exploiteert Wilders thema’s die aan het ongenoegen ten grondslag liggen: vooral de immigratie uit islamitische landen, maar ook de macht van Brussel en de angst voor welvaartverlies als gevolg van geglobaliseerde markten en financieel-economische crisis. Deze partij verzet zich tegen de vaak anonieme krachten die het bestaan van de burger op losse schroeven lijken te zetten en propageert een vertrouwd en verdwenen levensgevoel dat herinneringen oproept aan een tijd dat alles in Nederland nog overzichtelijk en beheersbaar leek. Zij boekt successen mede dankzij – het is al vaak gezegd en geschreven – de langgerekte nalatigheid van gevestigde partijen om reële problemen te adresseren.
Maar er zit nog een andere kant aan het succes van de pvv waar tot nu toe veel minder aandacht aan is besteed. De moderne kiezer is een erfgenaam van de jaren ’60, een ongeleid projectiel dat is losgekoppeld van godsdienst, moraal, levensbeschouwing en traditie. We leven in een tijdperk waarin de ‘dekolonisatie van de burger’ (H.J.A. Hofland) ook de onderste lagen van de samenleving
heeft bereikt. De geïndividualiseerde en opstandige kiezer grossiert in vluchtige oordelen, is tuk op verrassingen en neigt tot grilligheid. Zelfzucht en narrigheid concurreren in zijn gedrag om voorrang: hij voelt zich inderdaad bedreigd door grensoverschrijdende ontwikkelingen, maar tegelijk verlangt hij naar een verzetje dat de gevestigde orde aan het schrikken maakt. Er is veel krediet voor het fenomeen van de politieke schelm, zeker als zo’n kwajongen ook nog een underdog is die al sinds zes jaar permanent bewaakt moet worden. Wat is er leuker en spannender dan deze Robin Hood op de electorale troon hijsen?
Ondertussen is sinds de verkiezingen van juni 2010 duidelijk dat de bestuurbaarheid van Nederland er niet eenvoudiger op is geworden. Niet alleen als gevolg van het succes van de pvv, die inmiddels in aantal Kamerzetels de derde partij van het land is, maar ook doordat de grote partijen PvdA, vvd en cda samen nog maar net de meerderheid van het electoraat vertegenwoordigen.
‘We zouden het politieke systeem in Nederland gewoon saai kunnen noemen,’ aldus Arend Lijphart ruim veertig jaar geleden (1968) in zijn klassiek geworden Verzuiling, pacificatie en kentering in de Nederlandse politiek.7 Toen hij dit schreef hadden de gevestigde partijen al geruime tijd steevast 80-90 procent van de Tweede Kamerzetels in handen. De sufheid van deze stilstand hebben we geheel en definitief achter ons gelaten: tel uit je winst. Voor het eerst sinds de Tweede Wereldoorlog kan noch een centrumlinkse noch een centrumrechts samenwerking op een meerderheid bogen. Alleen een links-centrum-rechtse coalitie zou nog in staat zijn te regeren.
Het is een zegen dat cda, vvd en PvdA de meerderheid die voor hen gezamenlijk overblijft niet hebben gebruikt om een zogenaamde grote coalitie te vormen. In dat geval was de verkiezingsoverwinnaar, de pvv, in een isolement gedreven dat de anti-establishmentwoede van een op drift geraakt electoraat nog groter had gemaakt. Als oppositieleider had Wilders waarschijnlijk binnen afzienbare tijd kunnen doorgroeien naar 35 tot 40 zetels en was er een goede kans geweest dat hij na de eerstvolgende verkiezingen aanspraak had kunnen maken op het premierschap. vvd-leider Rutte en meer nog cda-leider Verhagen – die een onwillige partij moest overreden – komt het compliment toe dat zij dit gevaar voorlopig hebben gekeerd.
Zeker, de huidige constructie biedt geen aantrekkelijke aanblik. Ronduit gênant is de sleutelrol voor een partij die de afkeer van moslims exploiteert en waarvan de lijsttrekker namens zijn anderhalf miljoen kiezers het failliet van de onafhankelijke rechtspraak aankondigt als hij niet wordt vrijgesproken van
discriminatie en haatzaaien – in een procedure waar men overigens nooit aan had moeten beginnen.
Maar aan de andere kant is het beslist niet juist dat de gedoogrol de pvv invloed zou geven zonder dat de partij verantwoordelijkheid hoeft te dragen. Het akkoord met cda en vvd betekent dat Wilders participant is geworden van de traditionele compromissencultuur en dat zijn partij dus, net als andere partijen die aan een coalitie meedoen, afstand moet nemen van de beloftes aan haar kiezers. De pvv-leider kan niet langer door het politieke leven als opstandige en provocerende free rider, het idool van de proteststemmer die hem bewondert omdat hij ‘schijt heeft aan de hele kolerezooi’ (citaat uit een tv-straatinterview met een betrokken burger in EénVandaag, 26 mei 2010).
Overigens is uit het vorig jaar verschenen boek van Meindert Fennema over Wilders af te leiden dat deze jongen uit de provincie dankzij zijn invloedrijke gedoogpositie een rol heeft gekregen die hem waarschijnlijk beter ligt dan die van stoorzender: hij wilde er altijd al heel graag bijhoren, vooral in de tijd dat Bolkestein als vvd-leider een coterie van getrouwen om zich heen verzamelde. Er is hoe dan ook een gerede kans dat het optreden van Wilders in de constructie van dit moment de glans van de ‘zeggen-wat-je-denkt’-bravoure zal verliezen die voor een deel zijn electorale successen heeft mogelijk gemaakt.
Cultuurideaal
Behalve de poging van vvd en cda om de speelruimte van de pvv te beperken door deze partij in te kapselen, zijn er nog andere mogelijkheden om de opmars van Wilders te keren. Voor de zorgvuldige lezer is een goed recept te vinden in, jawel, het werk van Jacques de Kadt. Als je vijand succes heeft, zo schrijft hij in Het fascisme en de nieuwe vrijheid, kun je iets van hem leren. Het fascisme kon tijdens het interbellum overwinningen boeken doordat het appelleerde aan een breed verlangen van de massa naar idealisme. Deze beweging manifesteerde zich als ‘het tot een haatgrens verwrongen en verstarde gezicht van de behoeften van deze tijd’.8 Het had de barbaarsheid tot ideaal verheven, aldus De Kadt. Maar een ideaal had het wel, terwijl de concurrenten, van liberalisme tot sociaaldemocratie en communisme, zich bleven vastbijten in materieel-economische doelstellingen. Volgens De Kadt kon het fascisme alleen effectief worden bestreden als gematigde en beschaafde democraten een eigen ideaal ontwikkelden: de nieuwe vrijheid die hij de naam ‘cultuursocialisme’ gaf.
De tijden zijn veranderd; er is geen enkele reden om de pvv te vergelijken
met het vooroorlogse fascisme of nationaalsocialisme. Alle ingrediënten die de bewegingen van toen hun specifieke karakter gaven – de strijd tegen de democratie, nationalisme, imperialisme, rassenbeginsel, verheerlijking van strijd en geweld – ontbreken in het programma van Wilders en Bosma. Niettemin: zoals er overeenkomsten zijn tussen onze tijd en de jaren ’60, zo zijn die er ook met het interbellum. Opnieuw wordt de politieke discussie bepaald door een brede ontevredenheid over culturele thema’s, in het bijzonder de positie van immigranten. De pvv heeft de politieke urgentie van deze kwestie beter tot zich laten doordringen dan andere partijen en in dat opzicht valt er in de geest van De Kadt nog wel wat te leren van het succes dat Wilders boekt.
Contra-productief is de fanatieke demoniseringscampagne van de PVV tegen een islam die als godsdienst heel goed kan samengaan met gematigd en fatsoenlijk gedrag
Zo dienen problemen die de pvv aan de orde stelt serieus te worden genomen, dat wil zeggen consequent en niet halfzacht te worden bestreden: de oververtegenwoordiging in criminaliteit van Marokkaanse jongeren, het bovenproportionele gebruik van sociale uitkeringen door moslims, discriminatie van vrouwen, joden en homo’s, uithuwelijking, etc. Gewenst is een bestrijding van bepaalde aspecten van het gedrag van een beperkte groep moslims. Contra-productief is echter de fanatieke demoniseringscampagne van de pvv tegen een islam die als godsdienst heel goed kan samengaan, zoals de praktijk al op ruime schaal bewijst, met gematigd en fatsoenlijk gedrag.
Het veilige levensgevoel dat de pvv haar aanhang voorhoudt, is een product van valse profeten. Nederland wordt nooit meer zoals het was. Er is geen behoefte aan deze door nostalgie gevoede hersenschim. Nodig is daarentegen een eigentijds cultuurideaal dat zonder mitsen of maren immigranten verwelkomt die zich loyaal aanpassen aan Nederlandse wetten en waarden, dat wil zeggen die bereid zijn zich te verheffen tot leden van de nationaal-culturele gemeenschap die wordt bepaald door het Nederlanderschap in al zijn facetten, inclusief godsdienstvrijheid. Bosma’s rancunetocht tegen de islam werpt alleen maar barricades op voor een integratie die mogelijk en wenselijk is.
- 1
- Naar aanleiding van: Martin Bosma, De schijn-?lite van de valse munters. Drees, extreem rechts, de sixties, nuttige idioten, Groep Wilders en ik, Uitgeverij Bert Bakker, 2010
- 2
- Van dit boek verscheen in 1946 een twee de en in 1980 een derde druk. Bosma verwijst naar blz. 240 van de eerste editie (1939), maar dit moet zijn: blz. 234. Zie voor Bosma’s slonzige manier van verwijzen ook noot 6
- 3
- J. de Kadt, De politiek der gematigden, G.A van Oorschot, 1972, blz. 473
- 4
- J de Kadt, Het fascisme en de nieuwe vrijheid, derde druk, G A van Oorschot, 1980, blz 183
- 5
- J de Kadt, Uit mijn communistentijd, G.A. van Oorschot, 1963, blz. 339
- 6
- Bosma verwijst tweemaal naar De politiek der gematigden (De Kadt, 1972) in plaats van naar Het fascisme en de nieuwe vrijheid. Hij noemt de bladzijden 197 en 181 De passages die hij aan elkaar heeft geknoopt staan echter in de door hem genoemde editie van Het fascisme en de nieuwe vrijheid (1939) op de bladzijden 196/197, 172/173 en 292
- 7
- Arend Lijphart, Verzuiling, pacificatie en kentering in de Nederlandse politiek, J. H de Bussy, 1968, blz 48
- 8
- De Kadt, Fascisme en nieuwe vrijheid, 1980, blz. 16