Ronald Spoor
Cirkel en lijnen
Couperus werd onmiddellijk bij het verschijnen van Oek de Jongs roman Cirkel in het gras door enkele recensenten genoemd. De liefde van de nederlandse Hanna Piccard en de italiaan Andrea Simonetti speelt zich hoofdzakelijk in Rome af, met een nasleep in het zuiden. Aad Nuis meent, dat het in deze liefdesgeschiedenis in eerste instantie gaat om de konfrontatie tussen twee wezens, twee werelden, die daardoor zichzelf ontdekken: het duistere noorden ontmoet het lichte zuiden. ‘Dat ligt voor de hand. Al sinds Henry James en Couperus. Oek de Jong is zich van die traditie bewust en speelt ermee door de ongewone, zeer eigentijdse variaties op het thema die hij in de kordate, geëmancipeerde Hanna ten tonele voert.’
Hans Werkman ziet in zijn bespreking andere parallellen met Couperus: intellektueel ‘entertainment’, een soort kabaret op hoog niveau zonder dat het kabaret is, dekadentie en de stad Rome. Werkman vindt Oek de Jongs Rome tijdloos, het overtuigt hem daarom niet in tegenstelling tot het heidense Rome van Couperus. Een andere overeenkomst tussen Oek de Jong en Couperus volgens Werkman is de fatale hartstocht, die resulteert in eenzaamheid (zoals bij Andrea Simonetti). Andrea heeft dit gemeen met Ottilie in Couperus’ roman Van oude menschen, de dingen die voorbijgaan en Léonie in De stille kracht.
Noch Aad Nuis, noch Hans Werkman noemen Couperus’ in Rome spelende ‘moderne roman’ Langs lijnen van geleidelijkheid (1900), die hij op grote afstand van Rome in Nederlands-Indië geschreven had. Zowel het verhaal als enkele thema’s komen met Couperus overeen, waardoor Cirkel in het gras in sommige opzichten het kontrapunt vormt tot Langs lijnen van geleidelijkheid en in andere opzichten, die hieronder aan de orde zullen komen, een parallellie ermee vertoont. In dit artikel zal ik uitsluitend beide
romans op overeenkomst en relevante verschillen onderzoeken; alle andere aspekten van beide werken blijven buiten beschouwing.
De jonge Cornélie de Retz van Loo is drieëntwintig als ze na de scheiding van haar man, baron Rudolf Brox, een knappe eerste luitenant, Den Haag verlaat en haar intrek in een pension te Rome neemt. De gedachte aan Den Haag verlaat haar niet in deze roman, Herman Verhaar noemt Langs lijnen van geleidelijkheid in zijn essay ‘Van passie en impregnatie’ terecht een haags-italiaanse roman.
Hanna Picard is negen jaar ouder als ze in Rome aankomt met een tweejarig kontrakt voor een amsterdams avondblad op zak. Zij heeft een relatie van negen jaar achter de rug met Léon Brest, die niet tot een huwelijk geleid heeft. Cornélie en Hanna beleven in Rome een liefde met een diepgang, die in hun eerste, respektievelijk vroegere relatie niet bestond. Hanna leeft het grootste gedeelte van haar tweejarige romeinse verblijf met de kunsthistorikus Andrea Simonetti, die ook dichter is. Cornélie trekt als ‘moderne’ vrouw bij de jonge schilder Duco van der Staal in. Haar pogingen om reisbrieven te schrijven (539) falen.
Zowel Hanna als Cornélie lijden om uiteenlopende redenen een échec in hun liefde. Beiden keren verrassend terug naar hun vroegere man. Couperus heeft Brox (waarschijnlijk geïnspireerd op zijn vriend jhr. Ram) neergezet als een mooie macho man, die Cornélie tijdens hun korte huwelijk sloeg. De schilder Duco van der Staal, die Couperus eigenschappen van zichzelf heeft meegegeven, is de gevoelige, kunstzinnige tegenpool van Brox. Kritici van Langs lijnen van geleidelijkheid hadden bij het verschijnen niet zoveel moeite met het argument geldgebrek en daardoor afhankelijkheid, waardoor de vrouw die weliswaar geëmancipeerd wil zijn niet in haar eigen onderhoud kan voorzien (dit werd niet verwacht van de aristokratiese Cornélie de Retz), noch met de fysieke band die Cornélie aan Brox bond, maar wel met de in hun ogen onverwachte terugkeer van Brox aan het eind van de roman. De destijds vooraanstaande kritikus Van Nouhuys had Couperus dit in een uitvoerig en goed geargumenteerd stuk zo ingepeperd, dat hij in later jaren tegen André de Ridder in een vraaggesprek zei, dat Langs lijnen van geleidelijkheid ‘van absoluut geen waarde meer voor mezelven…(was)’ (17). Couperus had zich door zijn kritici op
het verkeerde been laten zetten: in zijn roman is op allerlei manieren de gebondenheid van Cornélie aan haar eerste man aanwezig, terwijl het échec van haar liefde met Duco op tal van plaatsen subtiel aangekondigd wordt. Als hun harmoniese liefde haar hoogtepunt bereikt heeft, wordt zij beschreven als een droom, ‘onttogen aan mens en werkelijkheid’ (529). Oek de Jong laat nadrukkelijk Brest net zo verrassend als Brox weer in het beeld verschijnen. De Jong stelt zich nog soevereiner dan Couperus op, omdat er bij hem geen verborgen signalen richting Brest wijzen en de hereniging slechts terloops vermeld wordt. Wel heeft hij in het eerste hoofdstuk van het tweede deel een ontmoeting van Hanna met Brest en Simonetti op het terras van het Stedelijk gearrangeerd. Die ontmoeting is voor het verhaalverloop van nul en gener waarde, alleen Hanna beleeft er enig plezier aan. Oek de Jongs kritici namen hieraan – anders dan Couperus’ kritici destijds – niet in het minst aanstoot. De naam Brest roept voor de lezer de herinnering op aan Brox. Bij de keuze van de voornaam van Simonetti speelt Oek de Jong bewust een spel met de nederlandse lezer, die in deze naam al een aanduiding van zijn karakter kan ontdekken. De voornamen van àlle vrouwen in het leven van Andrea, die belangrijk voor hem zijn, heeft Oek de Jong met een a gemarkeerd: Marina, zijn eerste vrouw, Leda, zijn dochter, Hanna, zijn vriendin, Rosa, de vrouw van zijn vriend Joe Kurhajec, Teresia en haar dochter Lucia Locantro.
Het is geen fysieke band als bij Cornélie, die Hanna bij Brest terugbrengt. Cornélie is opeisbaar, Hanna niet. Oek de Jong brengt het thema van de psychologiese afhankelijkheid van de eerste partner bij Andrea onder. De amerikaanse beeldhouwer Joe Kurhajec zegt tegen Andrea: ‘Jongen, wat je de eerste keer bezat, zonder het te weten, dat vind je later nooit meer terug’. (123) De fysieke binding van Cornélie aan Brox heeft een psychologiese tegenhanger in de band tussen Andrea en zijn eerste vrouw Marina, zonder dat er enig zicht (van beide kanten) op herstel is. Als Marina hun dochtertje Leda aan Andrea meegeeft, zegt ze tegen hem: ‘Jij zult nooit meer een kind krijgen van een ander.’ (179) Andrea is na zijn eerste relatie niet meer in staat tot een binding aan een vrouw.
Couperus beeldt in Brox ‘de immer bronstige barbaar’ uit, zoals dat bij Oek de Jong heet (305), en in Duco het gevoelige, vrouwelijke. Andrea
Simonetti heeft van Oek de Jong een gekompliceerde, androgyne struktuur meegekregen: de gevoelige, bij tijd en wijlen graag eenzelvige kunsthistorikus ontwikkelt gaandeweg de ‘vanzelfsprekende’ dominante houding van de man. Net zo min als Cornélie op den duur Brox zijn brute behandeling kwalijk neemt, valt Hanna erover dat Simonetti haar van de trap uit zijn appartement op de Piazza Farnese (één van de mooiste en intiemste pleinen van Rome) heeft gegooid. Voel je je nu eindelijk een man, sart ze hem, terwijl ze geen gelegenheid voorbij laat gaan om Andrea haar blauwe rug in herinnering te brengen. Wanneer tenslotte Andrea zich door zijn liefde voor Hanna als man in zijn element voelt, daalt hij in de notering bij Hanna (393). Omgekeerd heeft Hanna mannelijke trekken meegekregen. Haar vliegeniersjack is er een simbool van. Andrea verwijt haar tenslotte ook dat zij wil leven als een man (416). Hanna heeft bovendien een gepassioneerde vriendschap met een nederlandse vriendin. Over Andrea denkt ze soms als haar maîtresse. In haar afscheidsbrief aan Andrea schrijft Hanna: van tijd tot tijd verlang je naar een man (410). In Hanna en Andrea schuilt de verwarring der geslachten, en met name in Andrea. Hij droomt bijvoorbeeld dat hij zwanger is (112), en weigert zich te vereenzelvigen met zijn ego, met man of vrouw (147). Andrea voelt zich te zeer doordrenkt van het vrouwelijke om zich ooit wezenlijk aan een vrouw te kunnen binden (276). Andrea’s vriend en mentor Zucarelli vindt dat Andrea het hart van een vrouw heeft (317). Bij Couperus is in Langs lijnen van geleidelijkheid nog geen sprake van deze verwarring binnen één personage: Brox en Van der Staal zijn ieder een exponent; in romans als De berg van licht gaat Couperus verder.
Het eerste deel van Cirkel in het gras vertoont direkt al enkele parallelen met Langs lijnen van geleidelijkheid. Hanna heeft als korrespondent van het amsterdamse avondblad nu en dan met tegenzin belangstelling voor de italiaanse vrouwenbeweging en aan de paus besteedde ze weinig aandacht tot hij dood ging (21). In het pension van de markiezin Belloni zijn intimiteiten uit het leven van Leo xiii juist onderwerp van konversatie (435). Een partikulier gehoor bij de paus geldt in Langs lijnen van geleidelijkheid als een voorrecht (462). Een andere parallel schuilt in het terzijde schuiven van de meegebrachte lektuur. Cornélie sluit Ovidius en Petrarca weg (418),
terwijl Hanna besluit om Spinoza’s Ethica eerst te lezen als ze oud is (26). Cornélie kan niet over de liefde lezen en Hanna wil zich niet in de filosofie verdiepen.
Een belangrijk thema in Langs lijnen van geleidelijkheid is het feminisme van Cornélie de Retz. Couperus beschreef haar in een brief uit Nice van 8 november 1900 aan Van Nouhuys als volgt: ‘een vrouw, die in het leege van haar leven nà den schok zich meent te moeten troosten met “modern” te zijn, “feministe” te zijn, aan moderne kwesties te doen’…’ In de kompositie van zijn roman neemt het feminisme een veel prominentere plaats in dan uit Couperus’ typering achteraf blijkt. Cornélie schrijft een suksesvolle brochure over de vrouwenbeweging en nog op de ontvangst van haar werkgeefster in Nice wordt zij aangesproken op haar idealen. I. van Geest-Jacobs en M. Klein hebben in De nieuwe taalgids laten zien, hoezeer Couperus zich gebaseerd heeft op de aktuele diskussie destijds in Nederland en Europa over de vrouwenbeweging.
Wat het thema feminisme is voor Couperus, is het terrorisme voor Oek de Jong. De ontvoering en dood van Aldo Moro vormen één van de belangrijkste thema’s in Cirkel in het gras. De politieke onderwerpen zijn in beide romans geheel geïntegreerd in het romanverhaal. Sommige kritici, als Werkman, hebben Oek de Jong verweten ‘een stukje politieke geschiedenis van de jaren tachtig [= jaren zeventig]’ te schrijven. Ten Braven verweet hem ‘akelig actueel’ te zijn. Hij wees het gebruik van historiese personen in fiktionele romans af, Ten Braven houdt Oek de Jong Couperus als voorbeeld voor: diens grootheid in zijn niet-historiese romans bestaat eruit, dat een komplete, waarheidsgetrouwe wereld wordt opgeroepen ‘vrijwel zonder enige verwijzing naar de actualiteit’. Van Geest-Jacobs en Klein hebben duidelijk gemaakt hoezeer Couperus inspeelt op aktuele diskussies en gebeurtenissen van zijn tijd bij het onderwerp vrouwenbeweging. Voor de eind’eeuwse tijdgenoten was dit volstrekt helder, eerst bij jongere geslachten, waartoe Ten Braven behoort, ging deze kennis verloren.
Cornélie, die ervoor gekozen heeft modern te zijn (ook Hanna vindt Andrea, ongetrouwd met kind, een modern mens (54)), treft het dat Duco geen enkele politieke belangstelling heeft: niet voor het anarchisme in
Milaan, niet voor de strijd tussen de paus en de italiaanse regering, niet voor de woelingen in Sicilië. Geleidelijk verliest Cornélie haar belangstelling voor het politieke engagement in de mate, waarin haar relatie met Duco inhoud krijgt. In Cirkel in het gras komt de politiek uitvoerig aan de orde. Oek de Jong koncentreert zich bij de affaire Moro op de konfrontatie van Aldo Moro met zijn eigen individualiteit, wanneer de staat en de partijorganen weigeren met de terroristen te onderhandelen. Hij laat zien hoe Hanna en Andrea in hun visie op Moro’s dood diametraal tegenover elkaar staan. De onverenigbaarheid van standpunt illustreert de onverenigbaarheid van hun karakters.
Evenmin als Couperus echt in de vrouwenbeweging geïnteresseerd is, heeft Oek de Jong een diepgaande belangstelling voor politiek. In een vraaggesprek met Doeschka Meijsing noemde hij politiek de oppervlakte van het leven. Hij heeft de affaire Moro benut, zei hij in hetzelfde gesprek, om de heerszucht te analyseren. Heerszucht leidt zowel tot Moro’s ondergang als tot de ondergang van Simonetti’s vriend en chef Zuccarelli. Je zou hier misschien aan toe kunnen voegen, dat Hanna zich innerlijk gesterkt weet in haar besluit om haar relatie met Andrea te beëindigen, wanneer hij weet te heersen.
Couperus en De Jong hebben beiden kunst en schoonheid tegenover politiek engagement geplaatst. In beide romans wordt het ontstaan van kunstwerken op de voet gevolgd: Duco van de Staals tekening ‘De banieren’ is een schets van de theorie der vrouwenbeweging. De tekening geeft de toenadering tussen Cornélie en Duco weer. In Cirkel in het gras schrijft en voltooit Andrea Simonetti een lang gedicht over de visser Cola Pesce en keizer Frederik ii. Opnieuw analyseert Oek de Jong de heerszucht in de verlichte dertiende eeuwse despoot Frederik ii, waarvoor zijn chef en vriend Zucarelli – zoals deze niet tot zijn genoegen ontdekt – model heeft gestaan. Couperus analyseerde de heerszucht in Brox. Door Frederiks drijven komt Cola Pesce in zee om. Zucarelli’s dood diep onder het zeeoppervlak vertoont een spiegeling met de dood van Cola Pesce: wanneer hij zijn hand tevergeefs uitstrekt naar de bronzen arm van een antiek beeld op de zeebodem, dan is dit ook de genadeloze registratie van de onmogelijkheid tot kontakt, van de onmogelijkheid van kontakt door de tijd.
Als Duco over Cornélie nadenkt (471), stelt hij zich voor hoe lief ze zou zijn, als ze de lijn van haar leven gevonden had, en die lijn harmonies bewoog met de muziek van haar eigen beweging. Duco ziet dat Cornélie’s feministiese houding in strijd is met haar eigen innerlijk. Simonetti is niet doordrongen van dit soort lijnen, wel komt hij tot het inzicht, dat hij het ritme moest volgen dat ieder mens beheerst (341-342).
De laatste ontmoeting van Hanna en Andrea speelt in het zuiden van Italië in Zucarelli’s villa te Ravello aan de Costa Amalfitana. Het is precies dezelfde streek: Napels, Amalfi, Sorrento, Capri en Castellamare, waar Cornélie en Duco veertien dagen op het hoogtepunt van hun liefde doorbrengen (528).
Wanneer je alles probeert te overzien, dan zijn er opvallende parallellen tussen beide romans: de liefdesgeschiedenis van Hanna met Andrea en van Cornélie met Duco eindigt met de onverbiddelijke terugkeer naar de deelgenoot van vroeger. De nadruk op het scheppen van kunst, de aandacht voor de grote thema’s van de tijd: feminisme en politiek terrorisme, en deze op dezelfde manier benaderd. De lokaties in Rome en in het zuiden.
Na het verschijnen van Cirkel in het gras heb ik Oek de Jong in algemene zin de parallellie in de konstruktie van zijn verhaal voorgelegd. Hij antwoordde mij op 23 september 1985, dat hij zich Couperus’ boek herinnerde als een van diens minder geslaagde produkten. Uit zijn brief blijkt, dat Oek de Jong in Cirkel in het gras niet met opzet verwijzingen naar Langs lijnen van geleidelijkheid heeft aangebracht. Wat Oek de Jong interesseert is de psychologie van de overeenkomst. ‘Waarom hebben Couperus en ik (zo zo) kennelijk langs dezelfde lijnen gedacht? Of ligt dat voor de hand dat een noordelijke schrijver die van Italië houdt en ook van mannen tot een dergelijke konstruktie komt: een gevoelige en geestelijke ondervoede vrouw breekt met haar even stabiele als saaie echtgenoot, vertrekt naar het land waar de hartstocht kan bloeien, wordt verliefd op een italiaanse kunstenaar c.q. in Italië wonende Nederlandse kunstenaar, het is om allerlei redenen een onmogelijke liefde, tenslotte overwint in haar het verlangen naar zekerheid, ze keert terug naar haar eerste man.’
De parallellie van Cirkel in het gras met Langs lijnen van geleidelijkheid
vormt een teken van verwantschap tussen Oek de Jong en Couperus: naast het door Nuis gesignaleerde spel met de negentiende eeuwse romantraditie is er de door Oek de Jong en Couperus gedeelde sensibiliteit.
Literatuur
Ten Braven (ps. van Hans van den Bergh), ‘Akelig actueel’ in: Vrij Nederland, 24 augustus 1985; ook in: Ten Braven, Lekkere literatuur, Amsterdam 1987, p. 284. |
Louis Couperus, Langs lijnen van geleidelijkheid in: Verzamelde werken iii (tekstverzorging G. Stuiveling en Henri A. Ett), Amsterdam/Antwerpen 1953, p. 413-683. |
I. van Geest-Jacobs en M. Klein, ‘Couperus en de Vrouwenquestie’ in: De nieuwe taalgids 78 (1985) 2 (maart), p. 127-136. |
Oek de Jong, Cirkel in het gras: roman, Amsterdam (19851). |
Doeschka Meijsing, ‘“Ik vind het leven altijd belangrijker dan de kunst”, Gesprek met Oek de Jong’ in: Vrij Nederland, 8 juni 1985. |
W.G. van Nouhuys, Uren met schrijvers: studiën en critieken, Amsterdam 1902. |
Aad Nuis, ‘De overtuigende helderheid van Oek de Jong. Vreemd, glanzend en vreugdewekkend.’ in: De volkskrant van 31 mei 1985; ook in: Aad Nuis en Robert-Henk Zuidinga, Een jaar boek: overzicht van de Nederlandse literatuur 1984-85, Amsterdam z.j., p. 84-85. |
André de Ridder, Bij Louis Couperus, Amsterdam 1917. |
Herman Verhaar, ‘Van passie en impregnatie, Cornélie en Madeleine, Couperus en Zola’ in: Tirade 26 (1982) 280-281 (september-oktober) p. 506-521. |
Hans Werkman, ‘Waar vinden we nog het onder dansende voeten geplette gras?’ in: Nederlands dagblad van 19 oktober 1985. |