Russische notities
Typografisch atheïsme
Een wezenlijk bestanddeel van de anti-religieuze propaganda in Sowjet-Rusland is de sinds de revolutie constant volgehouden gewoonte het woord God met een kleine letter te schrijven. Het typografische verschil tussen God en god is duidelijk: in een met een hoofdletter beginnend woord gelooft men; wordt datzelfde woord met een kleine letter geschreven, dan wekt dit twijfel aan de waarde, aan het bestaan van het met dit woord aangeduide begrip. De Duitser is een zeer goedgelovig man en schrijft daarom alle zelfstandige naamwoorden met hoofdletters. In Nederland en andere landen spreken idealisten en edele humanisten graag van het Leven en de Mens, ter onderstreping dat men aan die begrippen een onvoorwaardelijk geloof moet hechten: de hoofdletter is het symbool van het hogere. In zakenbrieven wordt met behulp van veel hoofdletters de weg gebaand naar hoge dividenden. Hoe ver men in Sowjet-Rusland op dit punt gaat in de anti-religieuze strijd, blijkt uit een citaat in een handboek over de vertaalkunst: Het meesterschap van het vertalen (1959), waar Schiller in het Duits wordt aangehaald met:
waarbij dus, zonder rekening te houden met de normale regels van de Duitse orthografie, ‘gott’ duidelijk typografisch wordt ‘gekleineerd’ in vergelijking tot Seherin, Schiffen, Rauch en Heimat. Opmerkelijk is het overigens dat, wanneer dit woord even later in het citaat in het meervoud voorkomt, een hoofdletter wel toelaatbaar wordt geacht: ‘Nur die Götter bleiben stät’, waaruit blijkt dat God slechts dan gevaarlijk wordt gevonden, als hij alleen is en niet, wanneer er sprake is van een ‘Goden-kollektief’. De Russische emigrant Julij Margolin, een broer van de tij dens de Stalin-
terreur om het leven gekomen grote Russische dichter Osip Mandelstam, merkt in dit verband in het te New York verschijnende tijdschrift Airways (1960) op: ‘Men hoeft in de tekst van Tolstoj of Dostojewski het woord “God” maar als “god” te schrijven om een belachelijk en dwaas resultaat te verkrijgen. Ons geloof of ons ongeloof is hoe dan ook toch altijd op God met een hoofdletter betrokken en om dit te vervangen door het “godje” van Lenin betekent over het doel heenschieten of op zijn zachtst uitgedrukt een kinderlijke ondoordachtheid.’
Een tip aan studenten
Het kost dikwijls heel wat hoofdbreken om een boeiend onderwerp te vinden voor een skriptie. Eigenlijk is dit trouwens iets, waar men nooit naar moet gaan zoeken: men dient te wachten op de gelukkige inval. En die komt altijd, wanneer men maar veel leest, ontzaglijk veel leest; dan vergaat het de student als de jager die ‘ontzaglijk veel jaagt’ en op de duur altijd wel eens het hert met het lichtende kruis tussen het gewei zal vangen. Een aardig onderwerp voor een skriptie zou misschien zijn de metamorfose van ‘de kapitalist’ in de Sowjetrussische karikatuur, zowel in zijn literaire beschrijving als in spotprenten uitgebeeld. Men dient daarbij vooral op alle kleine attributen van de kapitalist te letten, want daar komt het op aan. De kapitalist in de karikatuur vóór de revolutie, tijdens de revolutie, de ‘Stalinistische’ kapitalist, de kapitalist van Chroesjtsjow in de periode van de co-existentie, de kapitalist met en zonder hoge hoed, met en zonder gestreepte pantalon, de kapitalist bij Majakowski, de kapitalist onder invloed van het anti-semitisme. Daarbij dient de aard van de kwaadaardigheid in de uitbeelding beschreven te worden: of er sprake is van venijn, goedmoedige spot of een neerbuigend medelijden. De kapitalist als schurk, hansworst of stakker. Het zou interessant zijn te onderzoeken, welke attributen in de loop der jaren een zekere graad van permanentie hebben gekregen, en ‘klassiek’ zouden kunnen worden genoemd en welke stijlelementen eigen zijn aan bepaalde perioden. Men kan er een heel systeem uit opbouwen. Een dankbaar onderwerp. Misschien zit er wel stof genoeg in voor een dissertatie…
De verdonkeremaande konferentie
Op 28-29 september 1962 werd te Moskou een plenum gehouden van de Moskouse sektie van de Russische schrijversbond. Doel van deze bijeenkomst, die met veel ophef was aangekondigd en uitvoerig in de pers werd verslagen, was het voorbereiden van een konferentie van de jongere schrijversgeneratie uit alle delen van de Sowjet-Unie over het probleem van traditie en vernieuwing in de literatuur. Deze konferentie zou in december 1962 bijeen zijn gekomen maar zij heeft niet plaatsgevonden. In de Sowjet-Unie zijn dergelijke konferenties in de regel niet op te vatten als een gemeenschappelijk gesprek met een wisselvallig verloop en een ongewis resultaat, maar als een soort liturgische dienst die volgens een bepaald ritueel wordt gecelebreerd en moet leiden tot een van te voren vaststaand doel: een eenstemmige resolutie van alle schrijvers, een resolutie die er in grote trekken altijd weer op neerkomt dat zij beloven zich te zullen houden aan richtlijnen die door niet-schrijvers voor hen zijn uitgestippeld. Het mysterieuze uitblijven van de konferentie der jongeren zou erop kunnen wijzen dat deze zgn. ‘jongeren’ als W. Aksjonow, A. Gladilin, j. Kazakow, W. Tendrjakow, J. Jewtoesjenko, A. Woznesenski, aan wier zijde zich overigens ook velen van de oude en middengeneratie hebben geschaard als I. Ehrenburg, K. Paustowski, W. Nekrasow, B. Slutski, J. Nagibin e.a. – dat deze groepen ditmaal geweigerd hebben om voor de literaire lakenuitdelers door de knieën te gaan, dat de noodzakelijke eensgezindheid niet tijdig kon worden afgedwongen en dat men achter de schermen nog steeds pogingen in het werk stelt het gewenste klimaat voor zulk een bijeenkomst te scheppen. Een andere verklaring voor deze slinkse verdonkeremaning van een massale konferentie is moeilijk te bedenken, tenzij men zou willen doen geloven dat er in Moskou in december jl. toevallig nergens een zaal beschikbaar was.
In het Westen heeft merkwaardigerwijze tot dusver niemand de aandacht gevestigd op deze toch zeer bevreemdende niet-gebeurtenis, die m.i. wel eens van veel verderstrekkende betekenis voor de ontwikkeling van het Russische geestesleven zou kunnen blijken te zijn dan het verschijnen van ver-
halen met onthullingen over de Stalin-terreùr, als Solzjenitsyn’s vermaard geworden novelle Een dag uit het leven van Iwan Denisowitsj. Immers, het verschijnen van dit soort anti-Stalin literatuur was reeds op het XXII Partijcongres van 1961 geprojekteerd; zij die zich op deze materie werpen handelen konform de bedoelingen van de partij en dienen dus eerder als konformisten dan als ontmaskeraars te worden beschouwd. Het uitstel van de konferentie der jongere schrijvers echter, waarvan in de pers geen enkele verklaring is gegeven, wijst op onvoorziene pech, op roet in het kommunistische eten, op een verbeten strijd achter de schermen tussen plannenmakers en spelbrekers, op het belangrijke feit dat ook in de geleide maatschappij het verloop van sommige gebeurtenissen niet meer voorspelbaar is.
De lokomotief-methode
D. Starikow, de beruchte ‘Stalinistische’ criticus die indertijd Jewtoesjenko in verband met diens gedicht Babij Jar heeft aangevallen (zie Tirade, november 1961, p. 664), klaagt in zijn inmiddels ter ziele gegane lijfblad Literatuur en Leven van 2 september 1962 over een zijns inziens unfaire methode, waarmee sommige kunstenaars met hun werk in de openbaarheid pogen te treden. Hij heeft het vooral op de dichters gemunt, als hij wijst op wat hij noemt: de ‘lokomotiefmethode’ die als volgt wordt toegepast. De dichter koppelt aan een politiek konformistisch gedicht een reeks persoonlijk getinte, lyrische verzen, waar hij geheel achter staat en laat deze dan als een trein van salonrijtuigen door de lokomotief van het politieke tendensvers over de tafels der redakties heen de tijdschriften binnenloodsen. Men kan ook spreken van een bepaalde vorm van koppelverkoop. Natuurlijk slaagt deze methode niet altijd, maar de gevallen, waarin zij wel met succes is bekroond, verklaren wellicht het vreemde verschijnsel dat men van goede, talentvolle dichters soms erbarmelijke, politiek gekleurde rijmelarijen in krant of tijdschrift aantreft. De geroutineerde lezer laat zich niet van de wijs brengen: hij slaat die naar smeerolie ruikende verzen over – het zijn immers ‘lokomotieven’. Ook kunstschilders maken van deze ‘lokomotief-methode’ gebruik: zij vervaardigen socialistisch-realistische genrestukjes van opgewekte kolchoz-boeren met fietsen en harmonika’s voor de officiële tentoon-
stellingen en houden op hun ateliers intieme exposities voor vrienden van hun ‘eigen’ werk.
Zelfs bij uitvoerende kunstenaars die het toch in de regel veel gemakkelijker hebben, is onder bepaalde omstandigheden deze methode in zwang. Zoals bekend bestaat er in Moskou sinds 1949 geen vaste Joodse schouwburg meer en zijn typisch joodse kunstuitingen in diskrediet geraakt. Onlangs gaf de in de twintiger en dertiger jaren zeer populaire joodse tenor Michail Aleksandrowitsj een zang-recital in een Moskouse concertzaal. Het concert was op de affiches aangekondigd als een ‘Italiaanse avond’. Op het programma stonden aria’s uit opera’s van Donizetti, Leoncavallo, Puccini. Het publiek luisterde met weinig animo naar de eens zo geliefde, maar nu oud geworden zanger die kennelijk op zijn retour was. Maar na de aria’s zong Michail Aleksandrowitsj een cyclus joodse liederen in het Jiddisch, waarmee hij zijn gehoor tot diepe ontroering wist te brengen, de mensen geraakten buiten zichzelf van geestdrift en de avond eindigde met een grandioze ovatie. Wel zal menigeen onder het publiek zich naderhand met verbazing hebben afgevraagd: ‘Wat moet dit toch eigenlijk: een Joodse zanger die zijn Joodse liederen alleen kan brengen in een concert dat aangekondigd wordt met Italiaanse aria’s?’
Of misschien is men in Moskou reeds zo gewend aan deze ‘lokomotief-methode’, dat niemand zich meer verwondert. In ieder geval was de Tsjajkowski-zaal, waarin het Italiaanse concert werd gehouden, tot de laatste plaats bezet door… minnaars van het Joodse lied.
De klacht van een boer en de klucht van een schrijver
Onder de Sowjetrussische prozaïsten, wier werk in artistieke zin een zekere belofte inhoudt, kan men ook de naam noemen van Joeri Nagibin, een goede veertiger en schrijver van korte verhalen, vooral opvallend door een subtiele uitbeelding van het kinderleven. Ter gelegenheid van de Schrijverskonferentie der Jongeren die in december jl. zou hebben plaatsgevonden, had het literair-theoretisch blad Woprosy literatoery (Problemen van de literatuur) zowel onder de schrijvers van de oudere als van de jonge generatie een enquête gehouden en in het septembernummer van het vo-
rige jaar werden de antwoorden van een groot aantal auteurs gepubliceerd. Nagibin behoorde ook onder degenen die naar hun opvattingen omtrent de literatuur werden gevraagd en verklaarde in zijn antwoord o.a. ‘De enige traditie die ik in de literatuur laat gelden is de traditie van eerlijkheid en fatsoen ten aanzien van mijzelf en de lezer.’
In de Literatoernaja Gazeta van 11 augustus 1962 staat een ingezonden brief van een zekere K.P. Orlowski, voorzitter van de kolchoz ‘Het Morgengloren’, held van de Sowjet-Unie, held van de Socialistische Arbeid (zo ondertekent de man zijn brief, waarin hij zichzelf aanduidt met ‘mijn bescheiden persoontje’), – een brief, waarin hij de bekende en populaire schrijver Joeri Nagibin ontmaskert als een pleger van plagiaat. Op een keer, aldus vertelt Kiril Orlowski, held van de Sowjet-Unie, held van de enz. enz., – op een keer verscheen de schrijver J. Nagibin bij ons op de kolchoz met de mededeling dat hij een scenario wilde schrijven over het leven in ons kollektieve boerenbedrijf. Tot onze verbazing kondigde hij hierbij aan dat hij maar een dag of drie de tijd had onze levenswijze te bestuderen. Met mij heeft hij maar een onderhoud van een minuut of twintig gehad, niet meer, en hij is er zonder afscheid te nemen vandoor gegaan. Wij dachten, daar komt niks van, want niet waar, zo’n bliksemreis kan geen schrijver voldoende stof opleveren voor zijn werk. Maar onlangs lazen wij in het tijdschrift Smena enkele verhalen van J. Nagibin, getiteld Bladzijden uit het leven van Troebnikow en het kostte ons niet veel moeite te konstateren dat tal van gebeurtenissen en personen daaruit een grote gelijkenis vertoonden met gebeurtenissen en personen uit het boek Verhalen over Kiril Orlowski van J. Tswetow, gewijd aan de bewoners van de kolchoz ‘Het Morgengloren’ en vier jaar geleden verschenen bij de uitgeverij Sowetskaja Rossija. Vervolgens gaat de briefschrijver Kiril Orlowski ertoe over het gebruikelijke bewijsmateriaal aan te dragen om het gepleegde plagiaat aan te tonen: het blijkt o.a. dat de held van Nagibin, Troebnikow, in zijn jeugd een vechtlustig knaapje was dat nooit huilde als hij een pak slaag kreeg, terwijl de hoofdpersoon in het verhaal van Tswetow, de held van de Sowjet-Unie enz. Kiril Orlowski, in zijn jeugd een vechtlustig jongetje was dat nooit een kik gaf, als hij geslagen werd; beide
hoofdpersonen komen uit de oorlog terug, gaan bij een broer inwonen, in beide gevallen blijkt die broer een benepen gierigaard te zijn, beide helden nemen dan ergens anders hun intrek enz. enz. Kortom, Nagibin heeft zijn Bladzijden uit het leven van Troebnikow klakkeloos uit de Verhalen over Kiril Orlowski overgepend. Op twee punten echter heeft de snode Nagibin zijn schrijversfantasie de vrije loop gelaten en wijkt hij af van zijn voorbeeld: ten eerste laat hij zijn Troebnikow in het huwelijk treden met een vrouw van lichte zeden (waarschijnlijk een kleine wraakneming van de auteur op het ‘bescheiden persoontje’), en ten tweede ‘vond Nagibin het nodig te verklaren dat de held boven alles een hekel had aan het ophalen van herinneringen aan de oorlog, waarin hij zijn beide armen had verloren. En dat niet, omdat zulke herinneringen voor hem verband hielden met het bittere verlies dat hij had geleden, niet omdat er hierdoor een plotseling einde was gekomen aan zijn militaire loopbaan, maar omdat hij zijn armen uit pure stommiteit was kwijtgeraakt, zonder noodzaak, zo maar, zonder dat een mens er profijt van had gehad!’
Inderdaad, een slechte beurt voor onze sympathieke, jonge auteur die zo gevoelvol over kinderen kan schrijven. Te veronderstellen dat een held van de Sowjet-Unie zijn medailles heeft gekregen als gevolg van een begane stommiteit is wel het summum van onbeschaamdheid en in flagrante strijd met alle principes van het socialistische realisme, volgens welke theorie de dingen immers niet gebeuren, zoals zij gebeuren, maar zoals zij in een ideale, synthetische wereld zouden moeten gebeuren. Nagibin heeft er plezier in gehad te laten zien dat een held ook weleens eretekenen en -titels kon verwerven op grond van een gril, van een begane dwaasheid, als het te lang vasthouden van een op scherp staande granaat of zo. Maar de ikonografie van de socialistisch realistische oorlogsliteratuur laat zoiets beslist niet toe. In die literatuur moeten tafereeltjes voorkomen als bijvoorbeeld het volgende, uit het oorlogsverhaal In de aanval van een zekere Dimitri Snegin (1953): ‘De soldaat Zjeleznjak (betekent: man van ijzer) denkt, als hij het badhuis uitkomt, bij zichzelf aldus: “Hè, wat vindt de Sowjetmens het toch fijn om schoon te zijn. Vechten – mij best, maar dan met een rein geweten en een rein lichaam!”’
De schrijver van het ingezonden stuk in de Literatoernaja Gazeta, Kiril Orlowski, kan zich in zijn brief uitputten in alle vormen van grootmoedigheid, waartoe iemand in staat is die weet dat hij gelijk heeft. Het plagiaat is bewezen. ‘Wij zijn ervan overtuigd, zegt hij uit naam van zichzelf en zijn medekolchozleden, dat het voortbrengen van kunstwerken niet minder moeilijk is dan het produceren van graan, vlees en melk.’ En dan besluit hij verdrietig: ‘Maar het is wel treurig en onaangenaam te ervaren dat een schrijver zich met zoveel kwade trouw aan het scheppen van een werk over de arbeiders op het dorp heeft gezet.’
De ingezonden brief is voorzien van een redaktioneel nawoord, dat streng en plechtstatig als volgt begint: ‘Het Presidium van het Bestuur van de Moskouse Afdeling van de Schrijversbond van de RSFSR heeft het geval van schending van de schrijversethiek door Joeri Nagibin aan een onderzoek onderworpen…’ Het Presidium konstateert dan dat de feiten juist zijn, deelt vervolgens mede dat de schuldige, Nagibin, beloofd heeft in de eindredaktie van zijn boek (d.w.z. bij een nieuwe druk van de verhalen) de nodige veranderingen aan te brengen en eindigt met de woorden dat ‘het Presidium het mogelijk heeft gevonden zich te beperken tot een strenge terechtwij zing aan het adres van Joeri Nagibin…’ (Andere schrijvers en dichters zijn door een dergelijk Presidium om heel wat minder uit de Schrijversbond gegooid!) Kortom, de zaak is voor Nagibin met een sisser afgelopen.
En wat is nu de moraal van dit verhaal? Sowjetrussische schrijvers, ook produktieve als Nagibin, moeten hun bestaansrecht in de Sowjet-maatschappij af en toe bewijzen door het leveren van een werkstuk, waaraan de meest dogmatische en orthodoxe partij-critici (die het helaas nog steeds voor het zeggen hebben) hun hart kunnen ophalen. Met andere woorden, zij hebben bij tijd en wijle behoefte aan een ‘lokomotief’ (zie boven), om hun eigen werk aan de man te kunnen brengen. Dan schrijven zij een verhaaltje over een door hen bezochte fabriek, over het vissersbedrijf, of zij bezoeken op een goed gefinancierde ‘studiereis’ een kolchoz, ofschoon zij misschien veel liever rustig op hun komfortabele flat in Moskou waren gebleven. Voor zo’n stuk noodzakelijk maakwerk heeft Nagibin nu iets te kwistig materiaal gepikt uit het werk
van een brave voorganger die zijn bezoek aan een kolchoz met dodelijke ernst en gewetensvolle nauwgezetheid in een verslag had neergelegd. Maar als kunstenaar heeft Nagibin het niet kunnen nalaten zelfs in dit geval nog een paar authentieke grapjes in te lassen. Het gevolg was dit keer de dubbele beschuldiging van plagiaat en laster, waaraan het Presidium van het Bestuur van de Moskouse Afdeling van de Schrijversbond van de RSFSR te pas moest komen. In één opzicht heeft onze kolchoz-boer met zijn klacht overigens gelijk: het schrijven is in Sowjet-Rusland inderdaad niet minder moeilijk dan het produceren van graan, vlees en melk.
Wat tenslotte Nagibin’s uitspraak bij de enquête van het tijdschrift Problemen van de literatuur aangaat over ‘zijn eerlijkheid en fatsoen ten aanzien van zichzelf en de lezer’, – de intelligente lezer zal hebben begrepen dat zoiets ‘dialektisch’ moet worden geïnterpreteerd, volgens de leer van Karl Marx die immers ergens moet hebben verklaard: ‘Alle gebeurtenissen in de geschiedenis vinden tweemaal plaats, eenmaal als tragedie en eenmaal als klucht.’
Charles B. Timmer