Russische notities
Hij heeft de klok horen luiden…
De direkteur van het zwembad voor beginnelingen, waarin ik als zwemleraar werk, is een jonge, licht ontvlambare kerel. Vorige week kreeg hij me tijdens de lunchpauze te pakken.
– Heb je gehoord?… De jazz-muziek wordt geannuleerd!… ‘t Staat in de krant!…
– Daar staat niks van in de krant, zei ik. Het gaat immers niet om de jazz-muziek in het algemeen, maar om die kakofonie van geluiden die af en toe over het hoofd van de luisteraar wordt gestort en die alleen door een misverstand muziek wordt genoemd.
– Goede jazz bestaat helemaal niet!
– Wie heeft je dat verteld?
– Tot die slotsom ben ik zelf gekomen.
– Wanneer ben je ‘tot die slotsom gekomen’?
– Vanochtend… Alsof me opeens een licht opging… Kort en goed: het repertoire moet veranderd worden, voordat ze ons in de kraag grijpen!
– Welk repertoire?
– De muziek waar onze jeugd bij zwemt.
– Maar die zwemmen immers onder begeleiding van lichte dansmuziek… Een muziekje dat, als ik het wel heb, ook jij wel leuk vond…
– Leuk of niet leuk, daar wil ik van af wezen. Maar wel was het me aldoor, of een innerlijke stem me toefluisterde: ‘Tjonge, wat je daar zo leuk vindt, is helemaal niet in de haak! O jé nee, helemaal niet in de haak!’ Kort en goed, we gaan op klassieke muziek over. De direkteur van de Sintelbaan heeft me Bach aanbevolen… Wel es van gehoord?
– Ja natuurlijk!
– Wat is dat voor iemand?
– Een Duitser.
– Uit de DDR?
– Nee, hoor nou eens…
– En wat heeft die Bach voor muziek gemaakt?
– O, van alles wat. Fuga’s bijvoorbeeld.
– Wat??!
– Fuga’s! Fu-ga’s!
– Alweer van die Fuga-woogies?! Komt niks van in!
Ik heb hem de zaak toen omstandig uitgelegd. Eindelijk geloofde hij mij op mijn woord.
En zo speelt nu in ons zwembad een plechtig orgel. De bezoekers luisteren in grote overgave naar de muziek. In het water… is geen mens te bekennen. Niemand waagt het onder de fuga’s van Bach te gaan zwemmen…
Zo kreeg ik opeens een zee van vrije tijd, waarin ik dit kleine feuilleton ben gaan schrijven.
A. Vyprjamitelj (alias Rechtbuigen.)
Uit: Junost (Jeugd), januari 1963.
…maar weet niet, waar de klepel hangt.
Een poosje geleden werd me door een mij onbekende organisatie, de stichting Vrede en Vrijheid, ongevraagd een boekje toegezonden, getiteld: De schrijver en de kommissaris van de Hongaarse, nu in Londen wonende auteur George Paloczi-Horvarth, vertaald door C.G. van Dugteren-Hopster en van een inleiding voorzien door S. Vestdijk.
De bedoeling van dit werkje is klaarblijkelijk materiaal aan te dragen om te bewijzen dat er in de Sowjet-Unie, de Oosteuropese landen en China door de ‘kommissarissen’ schandelijke misdaden zijn en warden gepleegd tegen de schrijvers en kunstenaars. Een streven dat, mits goed uitgevoerd, nog altijd heel wat wetenswaardigs aan het licht zou kunnen brengen, ook al is wat men bewijzen wil reeds lang bekend en – bewezen. Maar goed, ieder werk dat een zakelijke, deskundige inlichting geeft over kulturele daden en wandaden in landen onder kommunistische diktatuur, is toe te juichen, vooral, wanneer zo’n werk geschreven is door iemand die, zoals Vestdijk in het onderhavige geval in zijn inleiding belooft ‘ons aan de hand van nuchtere feiten de geest belaagd toont op een wijze, zoals men vroeger niet voor mogelijk had gehouden’. Voorwaarde is daarbij natuurlijk dat de aangevoerde ‘nuchtere feiten’ ook – feiten zijn. Helaas is dit in het genoemde boekje lang niet altijd het geval. Zo staat op bladzijde 32 bijvoorbeeld: ‘Wij weten nog altijd niet,
op welke wijze de toneelschrijvers Arakadin, Auroglobali, Liadow, Meyerhold, Rafalskij en Nathalie Salz, om slechts de meer bekende namen te noemen, de dood vonden.’ Bij het lezen van zo’n zin stijgt mij het schaamrood naar de kaken. In de eerste plaats omdat ik geen flauw vermoeden heb, wie Arakadin, Auroglobali, Liadow, Rafalskij zijn geweest, alhoewel deze personen klaarblijkelijk tot de kategorie der ‘meer bekende namen’ moeten hebben behoord; in de tweede plaats, omdat ik tot dusver altijd had gedacht dat Meyerhold geen toneelschrijver, maar een groot toneelregisseur was, terwijl ik ook meende dat Nathalie Sats (en niet Salz, zoals de schrijver of vertaler deze ‘meer bekende naam’ noemt, – een van de tientallen spellingsfouten) in de dertiger jaren organisatrice was van het kindertoneel en te Moskou het eerste kindertheater ter wereld heeft gesticht. Wat deze laatste persoon betreft, verontrust mij verder in het bijzonder de opmerking van de schrijver (die volgens Vestdijk uitsluitend kommunistische bronnen gebruikt): ‘Wij weten nog altijd niet op welke wijze… Nathalie Salz (Sats) de dood vond.’ En dat om meer dan één reden. Allereerst, omdat ik, als ik het Moskouse maandblad Junost (Jeugd) van december 1960 bij pagina 84 opsla, daar een artikel aantref van – Nathalie Sats (met portret) en voorzien van een redaktioneel voorwoord dat luidt: ‘De kinderen komen naar de schouwburg’, zo heet het door de toneelregisseuse Nathalie Sats geschreven boek. Op meeslepende wijze vertelt de auteur in dit interessante werk over een zaak, waar zij geheel in opging: de organisatie van de eerste kinderschouwburg ter wereld. Nathalie Sats is op dit terrein haar werkzaamheden begonnen, toen zij zelf nog heel jong was. Op het ogenblik is zij ‘verdienstelijk kunstenares’ van de RSFSR. Wij drukken uit het boek van N. Sats hier enkele hoofdstukken af…’
In de tweede plaats verontrust mij de omstandigheid dat de nog steeds zeer aktieve ‘kommissarissen’ in zulke blunders alleen maar weer voedsel kunnen vinden om van lastertaal te spreken (waarbij ze natuurlijk gemakshalve verzwijgen dat Nathalie Sats onder Stalin inderdaad aan afschuwelijke vervolgingen heeft blootgestaan). En in de derde plaats vervult mij zo’n opmerking met zorg, omdat ik nu niet meer weet, wat ik van andere in het boek voorkomende namen van om
het leven gebrachten moet denken, vooral van de ‘minder bekende’ natuurlijk. Ook onjuist misschien? Ook nog in leven? En mémoires aan het schrijven?
Maar goed, ik lees verder in het boekje en zie op de volgende pagina: ‘Officieel wordt niet ontkend dat Majakowski, Jesenin, Andrej Sobol, Wladimir Piast, Marina Tsetajewa (moet zijn: Tswetajewa)… zelfmoord gepleegd hebben.’ Wederom schrik ik. Wladimir Piast, denk ik, Piast… en ik sla even het boek Studi in onore di Ettori Lo Gatto e Giovanni Mayer op (G.C. Sansoni, 1962), en raadpleeg de daarin voorkomende bijdrage van T. Voogd-Stojanova: Achttien brieven van V.A. Pjast, op p. 693: ‘…in 1940 bij Moskou aan kanker overleden’, – met nog een voetnoot erbij: ‘en niet door zelfmoord, zoals in de krant Posev (een obskuur emigrantenblad) van 23 juni 1957… werd beweerd’. Tatjana Voogd-Stojanova kan het weten, daar zij de stiefdochter van de Russische dichter en letterkundige Wladimir Pj ast is, wiens brieven aan haar uit zijn laatste levensjaren zij in 1962 vol piëteit heeft gepubliceerd.
Wanneer ik dan op p. 23 lees dat ‘Zamjatin werd verbannen’, terwijl hij op eigen verzoek naar het buitenland mocht reizen (zie Tirade, november 1962), of op p. 25: ‘Uit deze periode (1930) stamt het beroemde gezegde van Isaac Babel dat de schrijvers nu de “heldenmoed van het zwijgen” ten toon zouden moeten spreiden’, terwijl Babel nooit iets van zo’n agitatorische aard heeft gezegd en alleen vier jaar later in zijn redevoering op het Eerste Russische schrijverskongres heeft verklaard: ‘Wanneer het over het zwijgen gaat, mag men daar mij niet buiten laten, ik, – de grootmeester in dat genre’, – kortom, wanneer ik dit alles lees, doorspekt als het is met druktemakerijen als ‘de meer bekende namen’, ‘het beroemde gezegde’, ‘officieel wordt niet ontkend’ door een auteur die geen flauwe notie heeft van waar de klepel hangt, dan pas ik er wel voor op een blik te werpen op het hoofdstuk China, waar ik niets van afweet en graag over zou worden ingelicht, maar niet misleid. De heer Paloczi-Horvarth keuvelt maar wat en de heer Vestdijk keuvelt maar wat. Dit blijkt uit zinsneden uit het boek als ‘…het feit dat men in het westen zo weinig Doedintsews en Pasternaks heeft opgemerkt…’ (p. 39). Doedintsew mag men in dit verband voor
mijn part in het meervoud gebruiken, maar toegepast op Pastemak is het een bewijs van domheid en slechte smaak, helaas door Vestdijk in zijn inleiding overgenomen, als hij het nog eens onderstreept: ‘Pasternak is lang geen alleenstaand geval, deelt de schrijver ons mede. Er waren tientallen auteurs, even begaafd als hij…’ Nee, Pasternak was wel een alleenstaand ‘geval’ en die tientallen even begaafde auteurs is onzin, is – direkte ‘kommissaris’-propaganda.
Het is een droevige zaak dat zo’n boekje in het Nederlands moest worden vertaald, droevig als symptoom daarvoor besteed ik er zo buitensporig veel aandacht aan), als bewijs voor wat een onkieskeurige alleseters wij toch eigenlijk zijn; het is droevig dat Vestdijk dit boek met zijn naam en zijn inleiding aanbeveelt en dat de uitgeverij Nijgh en Van Ditmar het heeft uitgegeven.
P.S. Mijn dank overigens aan de mij onbekende stichting Vrede en Vrijheid die het werkje vergezeld deed gaan van een circulaire. In die circulaire kwam een zinsnede voor die ik niet begreep: ‘Nu door de Nederlandse auteurs gepleit wordt voor een beter arbeids-klimaat, leek het mij een goede gedachte U kennis te laten nemen van de vaak moeilijke omstandigheden waarmede auteurs elders te kampen hebben.’
Ik heb onmiddellijk Adriaan Morriën opgebeld en hem gevraagd, hoe het met zijn ‘arbeids-klimaat’ stond.
– Prima, zei hij. De kachel brandt, dankzij de regeringspolitiek.
– Een koude winter anders, dit jaar, zei ik.
– Net Siberië, zei hij.
Toen ging me een licht op en Vrede en Vrijheid daalden in mijn ziel.
Een ruikertje dialektiek
1. Alles is verboden, maar wat mag is verplicht.
Russisch gezegde
2. De schrijver bij ons is volkomen vrij in de keus van zijn onderwerp, alleen dient hij zich daarbij te houden aan de theorie van het Socialistische Realisme die hem immers alleen die vrijheid kan verzekeren.
Uit hoofdartikel in Literatoernaja Gazeta
3. Bij ons bestaat een volledige vrijheid van strijd voor het kommunisme. Wat niet bestaat, en nooit bestaan kan, is vrijheid van strijd tegen het kommunisme.
L.F. Iljitsjow, 2e sekretaris van het Centrale Komité van de Kommunistische Partij.
4. De strijd tegen de gevolgen van de persoonsaanbidding heeft de mens niet alleen bevrijd in zijn nuttige werkzaamheid, maar ook zijn denken bevrijd van dogmatische begrenzingen. Alleen, het vrije menselijke denken mag niet verdwalen in de labirinten van een aan het Marxisme vijandige filosofie.
A. Tsjakowski
5. In Madrid werd de persvrijheid ingevoerd, onder voorwaarde dat ik geen enkele macht te na kom, kerkelijke noch politieke of zedelijke, ambtelijke personen noch de hogere standen… En ik mag alles vrijelijk laten drukken, onder het wakend oog van twee of drie censoren.
Figaro
6. Wij zijn vóór iedere vermetele vernieuwing, onder één voorwaarde, dat alles bij het oude blijft.
Charles B. Timmer