S. Tas
Dagboekbladen
Deze bladzijden zijn ontnomen aan het manuscript van een dagboek dat straks – wanneer een uitgever gevonden wordt – de naam ‘1975 – een keerpunt’ – zal dragen. Ze bevatten de reacties bij de gebeurtenissen, met alle beperkingen die aan het oordeel van de dag zelf vastzitten. Maar ze geven ook de sfeer weer waardoor het oordeel mede bepaald werd en die meestal zo spoedig mogelijk weer vergeten wordt. Niemand wordt graag herinnerd aan zijn schrik; dat legt ververplichtingen op. Vandaar dit dagboek.
30 Maart. Dit is het jaar om een dagboek te beginnen. De laatste gebeurtenissen hebben een overtuiging, die al in me groeiende was, definitief gemaakt: we zijn aan een keerpunt gekomen. 1975 is een tweede 1933. Zoals altijd, het breekpunt zelf, het scheuren van het behang, dat voor iedereen de rottende muur onthult en dan de paniek ontketent, is alleen van voorbijgaande betekenis. De krachten van de ondergang waren al lang aan het werk en ieder verstandig mens kon ze bezig zien. Het is mogelijk dat Kissinger, toen hij het verraderlijke vredesverdrag van Parijs sloot, zich bewust was van de voosheid van die overeenkomst: Een ‘vredesverdrag’ met een communistisch regime, dat niets van zijn bedoelingen opgeeft noch van zijn machtsmiddelen; terwijl Amerika van zijn kant zijn troepen terugtrekt. Het ongelooflijke – en later voor studenten van deze jaren onbegrijpelijke – in Kissingers gedrag is, dat hij rustig voortging wereldpolitiek te voeren, alsof hij in Azië van alle zorg af was, terwijl de informaties die hem elke dag bereikten – van pers en cia – duidelijk aangaven dat elk uur de catastrophe in Zuid Viet Nam dichter bij kwam. Wat er ook in die ‘intelligentie’ omgegaan mag zijn, hij heeft gehandeld alsof hij door de ineenstorting van Saigon net zo verrast was
als de grote domme menigte die haar dagelijks geestelijk voedsel uit de trog van de dagbladpers oplikt.
Maar dat is niet het keerpunt; al was het maar omdat de lont die de ontploffing in 1975 veroorzaakte, al in 1972 in Parijs is aangestoken. Hoogstens kan men zeggen dat de reactie van de publieke menigte – en daaronder vallen zowel de lezers, als de voorlichters, en de staatslieden – meer nog dan een tekort aan inzicht, een gebrek aan houding verraden, gebrek dat trouwens het verkrijgen van een behoorlijk inzicht onmogelijk maakt. Dat dezelfde journalisten die Amerika verketterden omdat het deel nam aan de militaire acties in Viet Nam, nu Amerika honen omdat het zijn bondgenoot in de steek laat, is ongetwijfeld laf. Maar het is dezelfde lafheid die hen belet de waarheid, in dit geval de ernst van onze èigen situatie, onder het oog te zien. Op het ogenblik dat de divisies van Noord Viet Nam de vlakten van Zuid Viet Nam overstromen met tanks, zware artillerie, vliegtuigen en zelfs sams – alles materiaal dat straf georganiseerd en professioneel geschoold personeel eist – gaat de televisie en radio door met het vermelden van de successen der ‘rebellen’. Alsof het handjevol guerilla’s dat de ‘Voorlopige Revolutionnaire Regering’ op de been gebracht had, iets te maken heeft met de massale militaire krachts-vertoning van het Noord Vietnamese bewind. In dat woordje ‘rebellen’, op dit ogenblik gebruikt, ligt het hele verraad van de journalistieke beroepskliek; verraad, omdat dit geschrijf niet alleen berust op krasse onwetendheid – stellig de meest verspreide kwaliteit in die branche en zeker de meest onmisbare om er te slagen – maar ook op ontzag voor de in hun omgeving heersende stemming, aangewakkerd door eigen vooroordeel.
In geen enkele dier verslagen ben ik een woord tegengekomen over de positie van de vrijheid in die streek, of in de rest van de wereld, als gevolg van deze catastrophe.
16 April. Het kernpunt is Portugal. Indochina was allang verloren – en afgeschreven. Alleen hadden de afschrijvers geen voorstelling van het effect dat de val van Zuid Viet Nam, als het zo ver was, op de openbare mening zou maken. (Wat in de politiek het meest ontbreekt is verbeeldingskracht.)
Het Midden Oosten ligt voorlopig vast. Israël is niet van plan zelfmoord te plegen; het zal zich verdedigen; en die vastbeslotenheid is tot iedereen doorgedrongen. Dat is voldoende om voor een gehele periode daar de rust te verzekeren.
Maar de frontlijn die de vrije wereld van het communisme scheidt loopt dwars door Europa, dat daardoor het centrale object van de machtsstrijd is geworden. Wij die in 1956 (Budapest) en 1968 (Praag) zo gehoorzaam de invloedzône van Rusland gerespecteerd hebben, leggen er ons blijkbaar bij neer dat een land uit ons veiligheidssysteem breekt en naar de vijand overloopt. Dat wij bereid zijn Portugal prijs te geven zonder een vinger te roeren moet op de Russen diepe indruk maken. Niemand schijnt zich af te vragen wat de mentale reacties van het Kremlin zijn. En toch is dit een der beslissende factoren.
Ga een ogenblik in de stoel van Breznef zitten; bekijk de situatie door de bolsjewistische bril; leg het beeld dat zo ontstaat als een doorzichtige tekening over de voorstelling die Uw krant van de situatie geeft. Wat dan ontstaat doet pijn aan de ogen. Vandaar dat iedereen de ogen sluit.
In Lissabon, achter in de zaal waar hij zoëven een persconferentie gehouden heeft, zegt Soares me: ‘Ik kan ieder ogenblik gearresteerd worden, en tegen de muur gezet’. ‘Maar dan is er niets meer te verliezen; zeker geen tijd’, antwoord ik. Hij maakt een machteloos gebaar. Drie dagen later sta ik naast hem op de galerij van de arena voor stierengevechten waarin de socialistische partij zijn grote meeting houdt. Compacte massa; over-stromend enthousiasme. Overal banieren met opschrift: ‘Noch Kissinger noch Breznef’. ‘Socialistische partij. Marxistische Partij’. Eindeloze spreekkoren: ‘Socialisme Ja. Dictatuur Nee.’ De meeting is georganiseerd om verweer te bieden aan de communistische agitatie; maar het woord communisme wordt niet genoemd. Er wordt alleen gesproken van Sociaal-fascisme, term die de socialisten ontlenen aan de propagandaliteratuur van de Mao-isten. De slagwoorden tonen aan in welke mate de sociaaldemocraten zich de formules van hun radicale tegenstander laten opdringen. ‘Noch Kissinger noch Breznef’ – Ieder weet dat Soares goede contacten heeft met Washington; hij heeft er geen met Moskou. Marxis-
tische partij – op het ogenblik dat Cunhal de socialisten wil dwingen voor de communisten te opteren en de met henzelf verwante ppd los te laten; keus die volgens Soares op zelfmoord zou neerkomen. De dubbelzinnigheid van die leuzen geeft voor mij de demonstratie een holle klank. Maar Soares straalt. Hij keert zich herhaaldelijk om, roept zijn buren naar de ballustrade, wijst hen op het enthousiasme beneden. Overweldigd laat hij zich voorover zakken, om met het hoofd op de armen, in zaligheid te genieten; als een melomaan die over de galerij geleund een bad neemt in de naar hem opstijgende klanken van de symfonie. Soares heeft die middag het ontwerp-pact ontvangen waarin de strijdkrachten de regering, waarvan hij deel uitmaakt, alle macht ontnemen. Hij zal dit pact enkele dagen later tekenen.
18 April. Terug in Parijs zoek ik een paar figuren op uit de leiding van de socialistische partij. Ze zijn erg bezorgd over het verloop in Portugal. Midden in het gesprek laat X zich ontvallen: ‘Maar je denkt toch niet in ernst dat de Amerikanen toelaten dat Portugal in handen valt van het Warschoupact, zonder in te grijpen?’ ‘En als ze ingrijpen’, antwoord ik, ‘vallen jullie ze dan bij?’ M. aan wie ik het incident vertel, barst in lachen uit. ‘Ze hopen allemaal, de sociaaldemocraten, dat de amerikanen de zaak voor hen zullen opknappen. Maar àls dat gebeurt, zijn ze de eersten om in hun parlement naar de katheder te snellen en de Amerikanen te critiseren vanwege hun machtspolitieke manoeuvre die het aanzien van de Nato schaadt. En dat is dan voor hen meteen een gelegenheid om weer toe te geven aan de anti-Nato-campagne van hun linkervleugel’.
Terug van de volksdemocratie P. Bezoek aan C, een vijfentwintigjarige schilder vol moeizaam ingehouden energie. Hij houdt een geladen betoog over het mysticisme. Zijn werk weerspiegelt dat. In tonen, donkerder dan Breitner, schildert hij figuurstukken die iets van El Greco hebben en de laatste Goya. Deze trant heeft hem niet dierbaar gemaakt aan het regime en de paladijnen van het socialistisch realisme die hier het nationale kunstwezen regeren. Zijn schilderijen worden dan ook uitsluitend gekocht door buitenlandse diplomaten. In het verloop van de maaltijd breekt hij
opeens uit in een loftuiging op het regime. ‘Het doet zoveel voor de kunst; in het bijzonder onze president. Die heeft een gezond gevoel voor cultuur; wanneer hij ingrijpt heeft dat altijd goede gevolgen.’ Judith en ik kijken elkaar aan. Mijn belangstelling voor de jongeman ebt weg in een snel tempo. Aan het eind van de avond worden we door hem en zijn vrouw naar de standplaats van de taxi’s gebracht. Plots houdt hij me aan de arm stil, zodat de twee vrouwen die voorop gaan zich van ons verwijderen. ‘U begrijpt wel wat ik zoëven bedoelde met mijn uitval. Ik vertrouw hier niemand; zelfs mijn vrouw niet.’ Ik kijk naar het tengere vrouwtje vóór hem, dat in de loop van de avond zo onschuldig Judith gevraagd had: ‘Is het waar dat in Parijs alle jonge schilders schatrijk worden?’ Hij kan gelijk hebben. Maar ik vertrouw ook hem niet meer.
Le régime c’est le mensonge. Uitspraak van mijn vriend F. Daarmee is alles gezegd.
Een gezelschapspel dat we samen gevonden hebben tijdens een autotocht: het bedenken van titels voor voordrachten in de partijschool. Ik begin met: Dialectiek en Schizophrenie. Dat is te kort zegt D, een hoge ambtenaar aan de universiteit van W. De dialectiek als wetenschappelijk instrument der schizophrenie. ‘Maar dat is F’ nog te kort. Na veel manipuleren worden we het eens over: ‘De dialectiek als wetenschappelijk instrument der schizophrenie van onze glorieuze leider’. Dat glorieuze is van F. en doet de deur dicht.
Tweede onderwerp. Ik begin weer, met: Plan en chaos. O. stelt voor: Het plan als historisch materialistische organisatie van de chaos. Maar alles valt weg voor de korte formule van D. die naar ons aller mening alles zegt in een minimum van woorden: ‘Chaos als plan.’
24 April Vanavond hadden we een uitzending van de tv over de figuur van Trotzky. Wonderlijke discussie tussen hele en halve Trotzkisten of ex-Trotzkisten, plus één communist, een zekere Ellenstein, auteur van een langademig werk van vier delen over het fenomeen Stalin. Het boek van
Ellenstein is hardhandig critisch en neemt veel over van de aanvallen die de socialisten van diverse pluimage tegen het Stalinisme gericht hebben. Hij neemt zelfs Trotsky – tot zeker punt – in bescherming. Dat, kennelijk, verschafte hem de uitnodiging om aan de discussie deel te nemen, geen enkele van de deelnemende Trotskisten heeft daartegen bezwaar gemaakt. Toch weten ze zo goed als ik dat het boek van Ellenstein één – uit waarheidsgetrouwe elementen opgebouwde leugen is. De cp heeft het boek wel aangevallen – ze kon nauwelijks minder doen – maar de schrijver is niet verketterd. De partijleiding heeft begrepen dat zekere waarheden langzamerhand tot iedereen doorgelekt zijn, zelfs tot partijcommunisten en vooral tot de perifere aanhang. Het ging er dus om deze lieden een critische studie te verschaffen die niet critisch genoeg was om hen van de partij af te keren; het is beter dat ze Ellenstein lezen dan Soljenitzyne. Ellenstein citeert bronnen die voor partijgenoten tot nog toe verboden lectuur waren; zo o.a. de befaamde of beruchte Smolensk-archieven, door de Wehrmacht tijdens de oorlog in beslag genomen. Deze archiefstukken lichten een tip op van de gruwelen der collectivisatie. Dat wordt Ellenstein als een daad van moed aangerekend. Gesanctioneerde moed. U zult in zijn vier delen vergeefs een citaat zoeken uit de Humanité, waaruit blijken kon dat de Franse partij, al haar leiders incluis, elke misdaad van Stalin goedgekeurd en verdedigd hebben. Een dergelijke critiek zou van moed getuigd hebben; want werkelijke moed begint in eigen huis. Maar niemand in dat over Trotsky causerende gezelschap had dit verwacht of heeft Ellenstein daarvan een verwijt gemaakt.
Communisten liegen altijd; zelfs in gevallen dat de waarheid eenvoudiger en efficienter zou zijn, tonen ze een voorkeur voor de verdraaiing, omdat de leugen plastischer is en daarom beter bruikbaar voor hun politiek (waarvan het belangrijkste deel altijd ondergronds blijft). De waarheid is onbuigzaam. Om dezelfde reden geven de Stalinistische leiders de voorkeur aan bedriegers en schurken; en als ze met eerlijke mensen te maken krijgen, proberen ze die onmiddellijk te corrumperen; dat maakt ze afhankelijk, vatbaar voor chantage, buigzaam. Eerlijke mensen stellen ongemakkelijke eisen; dat predestineert ze tot afvalligen (Er is een geweldig verloop in iedere communistische partij.) Geen enkel beginsel, hoe on-
edel ook, kan consequent doorgevoerd worden. Ook communisten moeten soms met fragmenten van de waarheid komen aandragen, wanneer die waarheden niet meer genegeerd kunnen worden. Maar ook dan is hun betoog leugen, gewrongen in de richting van een doel dat verzwegen wordt: de machtsgreep zonder scrupules, die het wezen vormt van de communistische levensgang. Men kan heel goed een leugenachtig betoog optrekken uit waarheidsgetrouwe elementen, zoals men een bordeel kan construeren met fragmenten van een tempel; het is een kwestie van architectuur.
Het debat verloopt overigens volgens conventionele lijnen. De grote man; de held van 1905; de organisator van het rode leger; de briljante theoreticus, compagnon van Lenin etc. etc. Geen woord om te verklaren hoe deze briljante man door een barbaar als Stalin kon worden verslagen; en zo gemakkelijk verslagen! Iets wordt gezegd over zijn te groot vertrouwen op administratieve aanpak (testament van Lenin) – wat in werkelijkheid was: zijn gebrek aan mensenkennis en aan realisme. En ergens ook een zwakte was van karakter gemaskeerd door een overmaat aan dogmatisme. Zijn hoogtepunt valt in 1905. In de revolutie van 1905 is hij de grote man; Lenin is niets. Daarna is hij nog enige tijd zichzelf. Als theoreticus onvergelijkelijk veel interessanter en briljanter dan Lenin, leidt hij nog vele jaren de polemiek in zijn socialistisch milieu. Maar dan komt 1917 en dit wordt het begin van zijn verval. Hij demonstreert zijn grote administratieve gaven, als organisator van de economie, van het rode leger. Maar als politicus is het met hem gedaan. Hij wordt niet slechts de compagnon, maar de epigoon, de hulpknecht van Lenin, door wiens sterkere persoonlijkheid hij zich laat onderwerpen. Vanaf dat ogenblik houdt Trotzky op Trotzky te zijn; hij wordt Trotskist; dat wil zeggen een man die zijn hele leven verder doorbrengt met te bewijzen dat hij altijd in het spoor van Lenins ideeen gewandeld heeft – ook, ja juist, in die gevallen waarin hij, Trotsky, gelijk en Lenin ongelijk had. Die laatste zelfverminking kostte hem een niet geringe ‘theoretische’ inspanning. Het is niet verwonderlijk dat iemand die zichzelf tot een leider van de tweede rang gemaakt heeft, in de moordende fractiestrijd die tijdens de ziekte van Lenin uitbrak, het onderspit dolf. Eenmaal naar het buiten-
land verbannen, verkalkte hij snel tot de enge dogmaticus die zichzelf steeds meer isoleerde. Want deze man kon uiterst charmant zijn; maar hij duldde geen tegenspraak en wie het met hem oneens was werd op slag een kleinburger. Het vonnis viel als een guillotine, staande de discussie. Wat de vierde Internationale genoemd werd, was ten slotte niets anders dan een kwakkelig internationaal apparaat van minimale omvang, net genoeg om hem de gelegenheid te geven als internationale figuur op te treden. Maar zijn aanhangers vormden in hun respectievelijke landen nooit meer dan machteloze secten en zijn invloed op de socialistische beweging werd daardoor ook al spoedig gereduceerd tot nul. Hij had de wereld van na 1924 niets nieuws meer te vertellen. Zijn theorie van Rusland – eenar- beidersstaat, maar één waarin de arbeiders op hun rug een bureaucratie torsen die hen koejeneert – kan door geen serieuze denker ernstig genomen worden. Maar ze stelde hem in staat Rusland tot aan het eind te blijven verdedigen; in die zin was hij een nationalist en zelfs chauvinist; niet Rusland zonder meer maar het bolsjewistische Rusland, het Rusland waarin hij zijn hoogtepunten beleefd had, was zijn vaderland en dat vaderland bleef hij trouw. Lenin was, als het aankwam op het nemen van een beslissing, een standpunt, een origineler figuur dan Trotzky en zeker veel minder gebonden, noch door scrupules noch door zijn verleden. Hij werkte voor de nederlaag van het Tsaristische Rusland in de eerste wereldoorlog, omdat hij wist dat een tyrannie vrijwel alleen ten val gebracht kan worden door en na een militaire nederlaag. Op die militaire nederlaag richtte Lenin dan ook al zijn energie. Dat het misdadige bureaucratische regime van Stalins Rusland alleen door een nederlaag in een oorlog ten val gebracht zou kunnen worden, kwam geen ogenblik bij Trotzky op, omdat de gedachte aan een militaire nederlaag van zijn bolsjewistisch vaderland hem ondragelijk was.
Natuurlijk – daarin had hij gelijk – moest in de strijd tegen Hitler Stalin gesteund worden. Maar gesteld eens dat, na de overwinning op Hider de geallieerden de afrekening met Stalin in overweging genomen hadden, Trotzky zou haar stellig afgewezen hebben: het kapitalisme had niet het recht in het socialistische vaderland in te grijpen, ook al was dat socialisme de maatschappij van de Goelag-archipel. Raspaard met oogkleppen dat
na 1905 alleen nog races won zolang het door de jockey Lenin werd bereden. Een jockey die niet wars was van fraude.
Maar het zijn niet deze herinneringen die me aan het schrijven zetten; er viel een incident voor tijdens de uitzending dat vermelding verdient. Oorspronkelijk was de communist Jacques Duclos uitgenodigd; hij was door Ellenstein vervangen wegens ernstige ziekte. Midden in de uitzending verzocht de producer een ogenblik stilte. Hij kreeg, vertelde hij, zo juist een telegram, waarin het overlijden van Duclos werd gemeld. Een wenk naar Ellenstein en deze haalde uit zijn zak een papier met behulp waarvan een hele necrologie van Duclos weid gedebiteerd, met jaartallen, loftuigingen en de nodige edele ontroering. Dat nam een hele tijd in beslag en gedurende die tijd zaten de Trotskisten als bedremmelde kinderen, de een met gefronste brauwen, de andere met bitter samengeknepen lippen, te luisteren. Niemand protesteerde tegen deze doorgestoken kaart. Dat de franse Televizie Duclos’ overlijden vermeldt in haar nieuwsuitzending (waarvan de eerstvolgende vrijwel direct na de uitzending over Trotzky plaats vond) is te begrijpen. Maar er was iets door en door onfatsoenlijks in deze minutenlange onderbreking van een uitzending ter herdenking van Trotzky, om een lofzang te houden op een man die alle misdaden van Stalin goedgekeurd en vurig verdedigd heeft, met inbegrip van de moord op Trotzky! Er lopen al jaren lang geruchten dat Duclos voor het Politbureau van de franse cp de verbinding onderhield met de Gépéou;en niets is voor een lid van dat Politbureau natuurlijker. Er is geen smeerlapperij waaraan Duclos zich niet heeft schuldig gemaakt wanneer de partij hem daartoe de opdracht gaf. Ik heb de man, wiens ruimhartig idealisme vandaag door alle ezels van de burgerlijke pers wordt geprezen, in de kamer een aanval op de socialistische minister Jules Moch horen doen – met een scheldrede die duidelijk antisemitische accenten bevatte. Maar zijn partij was toen juist weer teruggevallen op de doctrine dat de sociaaldemocratie de gevaarlijkste vijand was van de arbeidersklasse (lees van de communistische partij.).
Merkwaardige bedeesdheid van de Trotzkisten, die, het was hun aan te zien, hun weerzin moesten bedwingen. Maar deze ‘revolutionnairen’
dachten er niet over een protestschreeuw los te laten en daarmee de chantage te doorbreken van de burgerlijke hypocrizie (‘hier liggen de doden en hier liegen de levenden’) die hen werd opgedrongen. Aan deze zelfde wellevendheidscode hebben de communisten, inclusief Duclos, zich nooit gehouden wanneer hun dat minder goed uitkwam. Dat brengt me een andere ervaring in herinnering met Trotsky-verwante revolutionairen. Ik had eens een afspraak met Ruth Fischer, de levensgezellin van Maszlow, met wie ze samen een paar jaar lang de communistische partij van Duitsland geregeerd had, tot beiden er door Stalin uitgegooid werden. De kpd was toen nog een enorme partij, met miljoenenaanhang, arbeidersmilitie, Rode Jeugd, talloze dagbladen; een apparaat van formaat en macht. Zij zelf had in die tijd een belangrijk aandeel in het werk van de komintern, waar men toen al – bijna in de letterlijke zin van het woord – elkaar het mes op de keel zette. Waarom ‘bijna’? Menige communist die naar Moskou geemigreerd was, betaalde zijn nederlaag in de Kominterndiscussie met gevangenschap, en weldra met zijn leven. Om terug te keren tot Ruth Fischer, een zware en zelfs bijna kogelronde vrouw, met een breed gezicht, waarover af en toe de humor schoot als een bliksemschicht, ze had alles bij elkaar een interessante ‘revolutionnaire’ achtergrond. In de pauze van het congres waarop we elkaar ontmoet hadden, nodigde ze ons (er waren nog twee anderen) uit met haar te gaan lunchen, en, gewend voorop te gaan, nam ze resoluut de richting van het eerste het beste restaurant dat zich aan haar ogen voordeed. Al bij de ingang bekroop me een voorgevoel: de kiezelsteentjes van het pad dat naar de ingang voerde waren met zoveel zorg uitgezocht en naast elkaar gelegd – ze leken op het eerste gezicht allemaal van dezelfde grootte – dat ik instinctief het gevoel kreeg met een heel duur luxe-restaurant te doen te hebben. Ik wilde Ruth aan haar mouw trekken, maar ze was al in de poort verdwenen. Daar werd ze opgewacht door een heer in jacquet – tweede fenomeen dat me een benauwende schok gaf – en deze leidde haar met plechtige schreden verder. Een blik op de tuin met zijn grasveld, omspoeld door de geselecteerde kiezelstroom, zijn ronde tafels, elk om een boom geconstrueerd, beschaduwd door gigantische parasols waaronder dames in briljante zomerjurken een tsjilpend gebabbel afgaven, vol-
tooide mijn sombere vermoeden dat we aan het verkeerde adres waren. ‘Dat schijnt een dure tent’ zei Ruth stilstaand terwijl ze naar adem hapte. ‘Wel’, zei ik met een uitnodigend gebaar naar de poort. ‘La’ maar’, antwoordde ze terwijl ze zich neerliet op een rieten fauteuil die onder haar revolutionnair gewicht een krakend en burgerlijk protest gaf. Een blik op het menu en de laatste moed zonk ons in de schoenen. Na kort maar kameraadschappelijk overleg werd besloten het bij de soep te laten. Ieder voor zich; want er kon geen sprake van zijn Ruth voor déze vier soepborden te laten opdraaien. Aldus geschiedde en zo verlieten we, na de soep, met een heel wat lichtere beurs maar nog even hongerig, in ganzepas het hotel, nagestaard maar niet meer voorgegaan door de chef de réception in jacquet.
‘Waarom ben je hier doorgegaan, nadat je begrepen had om wat voor tent het ging’ vroeg ik Ruth Fischer. “Ach”, antwoordde ze, met een halve lach, die man in jacquet was al aan de wandel; ik kon niet goed meer terug.’ ‘Zo zijn jullie revolutionnairen’; liet ik me ontvallen; ‘Je bent bereid de hele wereld in brand te steken; maar je losmaken van een kellner in jacquet gaat boven je macht.’ Haar enig antwoord was de andere helft van haar lach.
Het is een gewoonte van Trotskisten, en andere linksen, zich als revolutionnairen op de borst te slaan, alsof ze zich daarmee een brevet van superioriteit geven. Maar wat is de superioriteit van een revolutionnair? Hij is een tyran in idealistische toga. Een revolutionnair is iemand die geweld en dwang als instrumenten hanteert: en dat niet alleen tegen andere geweldenaren maar tegen iedereen die zijn opvattingen niet deelt. De revolutie van 1905 was een opstand tegen een tyrannie; ze vergrootte de vrijheid. De Octoberrevolutie was een gewelddaad tegen het eerste werkelijk vrije en democratische parlement dat Rusland ooit gekend had. Ze was dus een geweldsdaad tegen de vrijheid, zoals de geschiedenis weldra op de meest rauwe wijze aan het licht bracht. Met het politieke program der Trotskisten of andere (nieuw)linksen staat het niet anders. Alles wordt verborgen achter een verwarrend en bedrieglijk woordgebruik. Het ‘socialisme met een menselijk gezicht’ is een van die zotte
dubbelzinnigheden waarmee de intellectuele menigte in het gareel wordt gehouden. De uitdrukking heeft evenveel zin als ‘heilstaat die de mensen gelukkig maakt’. Socialisme, naar de gangbare betekenis, is humaan of het is geen socialisme. Om humaan te zijn moet het vrij zijn. De dictatuur van wat dan ook – proletariaat, bureaucraat, soldaat – vernietigt het humanisme en dus het socialisme. De dictatuur om der wille van het geluk der massa is een arrogant stuk zelfbedrog. Men begint met het arresteren van de bourgeoisie die onder gelach naar het abattoir worden gesleept. Daarna komen de sociaaldemocraten, weggevoerd onder het luide gezang der Internationale; want dit keer begint het geweten te spreken en dat moet overschreeuwd worden. Vervolgens komen de revolutionnairen aan de beurt die van de hjn hunner machthebbers afwijken; zij brengen het werk dier leiders-en dus het geluk der massa!-in gevaar. En zo verandert geleidelijk het landschap van het geluk in het barakkendorp van de Goelag-Archipel. Wie kan de machthebbers controleren, wanneer het geweld in de strijd om de macht – en om het behoud van de macht- is toegelaten? Op die vraag geven de revolutionnairen geen antwoord. De geschiedenis geeft een antwoord en dat vonnis is verpletterend. De revolutionnairen willen van twee wallen eten: ze willen geen afstand doen van de term revolutionnair vanwege de romantische, viriele suggesties die dat woord verwekt; maar, aangevallen door democraten, denatureren ze het woord revolutie en dictatuur om aan de critiekte onsnappen die de geschiedenis met de meedogenloze feiten op hun kronkelredeneringen uitoefent. Wie niet met het woord revolutionnair breekt, heeft niet met het communisme gebroken; hij is geen betrouwbare bondgenoot in de strijd voor de vrijheid. Ik kan dat aan elk voorbeeld uit mijn omgeving aantonen.
30 April. Saigon is gevallen en middels de Televisie zijn de triomferende legers van Hanoi honderden miljoenen huiskamers van het Westen binnen gemarcheerd. De klap is geweldig; het blijkt uit alle perscommentaren, de nieuwsdiensten van radio en tv, de voorpaginaas der kranten. Na de ineenstorting der zuidelijke legers kon Hanoi de reddeloze overgave afdwingen. De zotte hoop van hen die meenden dat de Grote Minh of enige
andere fellowtraveller daar nog iets aan veranderen kon, heeft drie dagen geduurd; de schok is er des te groter door. Ik mag nog zozeer voorspeld hebben dat het einde nabij was, dat de beslissing al in wezen was gevallen; op het ogenblik dat Saigon zich overgeeft – toch niet meer dan een symbolische handeling nu – ontkom je niet aan de reacties van je omgeving. Een soort van plechtige smart maakt zich van je meester. Einde van een drama. Het doek valt over de vormeloze hoop lijken die achter het voetlicht opgestapeld liggen; maar nu begint de eigenlijke tragedie. Een woordvoerder van Hanoi heeft zoëven voor de franse tv aangekondigd dat de her-opvoeding van het volk van het Zuiden gaat beginnen. Er is werk aan de winkel voor de mannen van het Noorden, vertelde hij. Door zelfcritiek, bekentenis van schuld, in het openbaar, zal het volk van het Zuiden gezuiverd moeten worden. Velen zal bij het aanhoren van die onheilspellende termen een huivering over de rug gegaan zijn. De arrogantie van communisten kent geen grenzen, zeker geen morele. Een grote schok ontketent schuldgevoelens; een ogenblik dreigde onze massa te verzeilen in zelfinkeer, beschikbaar te worden voor de Grote Afrekening – in de eerste plaats met de eigen illusies, en met de leugens die haar door haar pers waren ingegoten. Maar die pers liet zich niet verrassen: de grote campagne voor het opnieuw verdommen is al begonnen. Zeker, met illusies moet afgerekend worden, maar het zijn de illusies der ànderen die onder het mes moeten. De schrik, de afkeer, de gevoelens van ontreddering worden weer gericht tegen de erfvijand van onze voorlichters, tegen Amerika, de Pentagon, de cia, en allen die naar een weerbaar westen streven. Iedereen bewijst vandaag met schoolmeesterachtige zelfverzekerdheid, dat de oorlog in Viet Nam verloren moest worden, zonder zich af te vragen welk aandeel ze zelf in die nederlaag hebben, doordat ze Amerika – voor zover ze dat konden – beletten de oorlog met het nodige doorzettingsvermogen te voeren. Zelfs de tragische stemming van vandaag brengt hen niet op de vraag of zij, die het Zuiden wilden helpen zich tegen de invasie van het Noorden te verzetten, misschien het gelijk aan hun zijde hadden.
Wat in elk geval duidelijk wordt is de geweldige slag die het prestige van Amerika geleden heeft. Dit verlies zal nooit meer goed gemaakt wor-
den; de reacties van het Amerikaanse volk zelf, bevestigen me in die overtuiging. ‘Twee Duinkerken’ (Pnom penh en Saigon) schrijft Michel Tatu in Le Monde vanavond. De nieuwsfilms die het vertrek van de Amerikaanse delegaties tonen, versterken die indruk. Er is natuurlijk verschil. In Duinkerken scheepte zich een verslagen leger in: vanuit Saigon vlogen de restanten weg van een missie die geholpen maar niet meer mee gevochten had. Duinkerken kwam nadat de drôle de guerre voorbij was; het betekende het einde van de eerste episode van de wàre oorlog. De inscheping van Saigon betekent het einde van de drôle de détente. Maar niemand kan zeggen of dit het begin betekent van een nieuwe koude oorlog of enige andere reactie die, meer dan de détente, op waarachtige verhoudingen en waarheidsgetrouw inzicht zijn gegrond. Een volgende periode breekt aan; Amerika heeft definitief afgedaan als sterkste mogendheid van onze wereld. De daling van het amerikaanse prestige verkleint de macht van het gehele westen. Het zelfvertrouwen van Amerika moge zich na enige tijd weer herstellen – het volk is nog jong genoeg om zoiets niet geheel uit te schakelen – ook in dat geval wordt het land geconfronteerd met een wereld die inmiddels veranderd is. Andere wereldmachten zijn opgekomen en één daarvan – Rusland – neemt nog steeds in prestige en zelfvertrouwen toe, terwijl een ander, China, zijn zelfvertrouwen al op peil heeft gebracht voor het aan de daarbij passende macht toe is. Daartegenover kan Amerika niet meer stellen dan het bondgenootschap met een twistziek, in kleine, ijdele intriges verloren, Europa, dat niet eens meer in staat is – zie Portugal! – voor zijn meest elementaire zelfbehoud op te komen. Hoe sterker dit Europa wordt (aangenomen dat dit mogelijk is) hoe groter druk het op Amerika zal uitoefenen om zich in een nieuwe détente-politiek te begeven en onze visie te delen van een zorgeloos bestaan zonder vrees voor communistische macht en zonder offers voor bewapening.
In de Herald Tribune een artikel waarin stelling genomen wordt tegen de term Finlandisatie. De Finnen verdienen de dénigrerende zin niet die in deze term besloten ligt. De schrijver heeft gelijk. Gezien de omstandigheden, slaan de Finnen er zich op respectabele wijze doorheen. Er is geen
twijfel aan dat in gelijke omstandigheden West Europa zich heel wat lamlendiger gedragen zou hebben. We zijn geen Finnen; we zijn Tsjechen. We worden niet geFinlandiseerd; we worden straks geTsjechd.
18 September. Terug van Portugal. De stemming is grondig veranderd; de communisten zijn in de hoek gejaagd; het leger heeft eindelijk zijn bedriegelijke eenheid verbroken en de verstandiger elementen hebben zich ontworsteld aan de greep van de zotten. Dat is voor een deel het werk van de socialisten die ten slotte hun lijdzaamheid lieten varen en de straat heroverd hebben. Het is vooral te danken aan de furia die de bevolking van het Noorden tegen de communistische partij-afdelingen heeft ontketend. Maar de overwinning is niet voltooid. De communistische invloed is niet vernietigd en de cp maakt zich al klaar om de wilde groepen tegen het herstelprogram van de regering op te jagen. De socialisten, als echte sociaaldemocraten bang geworden voor hun succes, houden Cunhal – hun ‘broeder in Marx’ – de hand boven het hoofd. Wat als linkse flinkheid moet doorgaan is in werkelijkheid angst voor de grote bek der communisten. Europa kan verlicht adem halen. Ook zonder haar ingrijpen is het ergste voorkomen. Maar de onthulling van haar lafheid, het démasqué van haar willoosheid, blijft. Waarschijnlijk trekken alleen de communisten daar de conclusies uit.