[p. 69]
Sam Halbertsma
Gedichten
Vrij van de vogels
Het liedje zingt je scherp maar
vals de vogels na, de oude droom
steekt weer de kop, nooit los
van de geborgen grond
nooit tot de zon
alsof de lucht de vogels heeft gemaakt
alsof het geen gedachten zijn
verbeeldingen die statig cirkelen
en hoogte winnen
[p. 70]
Vliegmachines
Vaag is het vandaag of anders
helder grijs, beweegt de lucht of
wordt hij zelf bewogen, is dat anders
of hetzelfde als je denkt, dat
wat ervaren wordt maar niet
van binnenuit bevlogen
[p. 71]
Aan een boer, aan een hek
Aan een boer, aan een hek
en een beest dat de mond in de maal-
tijd laat zakken, zo rijm je aarde
op aarde of hemel op hemel
zie de lach van de boer,
zijn zondags geluk en het varken vrij
en blij mij strak aankijkend.
O wereld, waarin alles traag
herhalend zichzelf mag blijven!
O wereld! Het hek is kapot,
en de boer wuift nog
het beest is dood
en het hek is verdwenen,
het lachen vergaan, maar
de boer wuift nog.
[p. 72]
Onderdier
Onderliggend donker donkerend,
hoe dieper onder onze voeten wortelen
de hersenen in onze hersenen
waar snoert de mond de wolf en gaat hij
in ons over zonder mond en zonder
dat hij huilt, hij gromt
als vlees in vlees vermomd en vreet
zijn honger op tot nieuwe honger, daar
begint de keel waar hij verstomt
[p. 73]
Laat mij
Laat mij de uitgebloeide tuin, de stilte
die er vleugels krijgt en overdrijft en dan
iets vangt, god weet, de muizen
die bij ontij aan mijn muren zeuren,
en het knagen van kozijnen, steeds bij oostelijke
wind, onder een hoek van inval lekkend
op de nieuwe witte vloerbedekking. Vader
zou een aanval krijgen, net als jij die nu
de oude kranten leest en weet
wat al je niet meer mist, op deze afstand
van de heugelijke feiten, wat je blijft en wat
ontglipt. Waarvan ik altijd nog niet slapen kan.
Blijf thuis, parkeer het blikveld
op dit mij bekend en lief plafond, bewaar
voor nu en later, hopelijk:
zacht winterweer en ondoorwaakte nacht,
twee onvermoede mooie vogels, samen
vallend in dit lage, late licht.