Samen praten over radiohoorspelen
door H.L. Mulder
Tagung van de Gruppe ’47 in Ulm.
Wie had ooit gedacht, dat de oude heiden uit Weimar een hoorspelschrijver was? En nog wel een voorbeeldig hoorspelschrijver. Hij kreeg dat compliment zeer, zeer posthuum van Marcel Ranicki in Ulm, waar Duitse schrijvers van 26 t/m 29 mei op initiatief van drie grote Duitse omroepmaatschappijen en uitgenodigd door de Gruppe ’47 bijeen waren gekomen om over de mogelijkheden van het radiohoorspel van gedachten te wisselen. Goethe heeft nl. met zijn ‘Iphigenie auf Tauris’ een stuk geschreven, dat zijn kracht en zijn artistieke waarde uitsluitend aan het woord ontleent. Ranicki, van wie ik zonder meer aanneem, dat hij verscheidene uitvoeringen van Goethes ‘Iphigenie’ gezien heeft, beweerde, dat hem de schoonheid van dit stuk pas ten volle bewust geworden was, toen hij het door de radio als hoorspel beluisterde. Ranicki bracht dit te berde tijdens de principiële discussie aan het eind van het congres. Een merkwaardig man overigens, die Ranicki. Zijn critiek op hoorspelen of op opmerkingen van anderen was door zijn razendsnel werkend systematisch brein onmiddellijk in een vorm gegoten, waarover een ander, aan de schrijftafel gezeten, een paar uur wikt en weegt. Welbespraakt en zonder een moment van aarzeling presenteerde hij de zaal onmiddellijk vijf of zes uitgewerkte punten met conclusie. Het was verbijsterend. Om de anderen niet helemaal te ontmoedigen, sprak hij telkens aan het eind van zijn woordenstroom gekomen, droogjes het woordje ‘Ende’, waarna er een zucht van verlichting door de aanwezigen geslaakt werd en er ook nog andere stemmen gehoord konden worden.
Aan de principiële discussie waren twee dagen van luisteren en critiek op het beluisterde voorafgegaan. De bijeenkomst vond plaats in de bekende Hochschule für Kunstgestaltung in Ulm, die geleid wordt door de sympathieke Inge Scholl. De Hochschule zelf liet overtuigend zien hoe men niet moet ‘kunstgestalten’. Dat een gebouw sober gehouden wordt is nog tot daaraan toe, maar dat een argeloze bezoeker er na twee dagen pas achter komt, dat het interieur werkelijk afgebouwd is en dat niet ter gelegenheid van het congres de steigers even weggehaald en de stucadoors en schilders naar huis gestuurd zijn was verbazingwekkend. Enfin, het koele interieur, zo zullen we het dan maar noemen, heeft niet kunnen verhinderen, dat er drie dagen zeer enthousiast en verhit gedebatteerd en gecritiseerd werd. Er waren verscheidene bekende schrijvers zoals Wolfgang Hildesheimer, Ilse Aichinger, Günther Eich, Günther Grass, Gerhard Sczesny, Milo Dor en oudgedienden van de Gruppe ’47, die het na het eerste bundeltje het er maar bij hadden gelaten.
Verder natuurlijk de radiomensen, die zich bijzonder bescheiden op de achtergrond hielden, hoewel ze er af en toe gevoelig van langs kregen als er weer eens een draak van de band kwam. Ze hadden dit congres blijkbaar georganiseerd om eens te horen, welke mogelijkheden het hoorspel biedt en om van de schrijvers te vernemen, wat zij van het hoorspel en vooral van de toekomst van het hoorspel dachten.
Hans Werner Richter opende de bijeenkomst en heeft drie dagen lang de discussies bijzonder knap en slagvaardig geleid. We kregen bandopnamen te horen van hoorspelen, die al eens uitgezonden waren en hoorspelen, die door de schrijvers zelf uit het manuscript voorgelezen werden. Onmiddellijk na elk hoorspel werd er critiek geleverd. Er werd begonnen met een hoorspelletje van Ionesco in de Duitse versie. Direct daarna werd de Franse opname ten gehore gebracht. De Duitse was merkwaardigerwijze beter. Het stuk had geen enkele pretentie, maar het is ongelofelijk, wat men tegenwoordig met geluiden kan doen en suggereren. De Fransen zijn in die radiofonische geluidsmagie wel het verst gevorderd, dat bleek duidelijk. Daarvan werd aan het eind van het congres nog een frappant voorbeeld gegeven. Er is bij de Fransen een streven, volgens de meeste aanwezigen ten dode gedoemd, om geluiden die functioneel bedoeld zijn een geheel zelfstandige betekenis te geven.
Men noemt deze autonoom geworden functiegeluiden ‘musique concrète’. Zo werd bijv. de geluidsvorming van de woorden ‘vous ne souffrirez pas’ ten gehore gebracht. Het geluid van deze woorden werd dusdanig geknepen, gerekt en gebold, dat de luisteraar dezelfde sensatie moet krijgen als iemand die vlak voor een operatie het bewustzijn verliest. Het was bijzonder suggestief. Alle aanwezigen, die hun blinde darm kwijt waren, zaten tenminste bleekjes en instemmend, onder het uitstoten van ‘aaaaah’ en ‘oooooh’, te knikken. Verder werd uit het getjilp van een enkel vogeltje het lentegekwetter van een bos vol vogeltjes geproduceerd. Of zulke manupulaties als zelfstandige kunst beschouwd kunnen worden wil ik in het midden laten, maar dat ze als akoustische coulissen zeer bruikbaar zijn lijkt me onbetwijfelbaar.
Behalve een Joegoslavisch en een Pools hoorspel, beide van middelmatig niveau, werden er uitsluitend Duitse hoorspelen ten gehore gebracht. Het dieptepunt was een ondragelijk sentimenteel en onwaarachtig stuk van Alfr. Andresch. Hoogtepunten waren de hoorspelen van Eich, Aichinger en Hildesheimer. Het echtpaar Günther Eich en Ilse Aichinger produceren wel het beste, wat er op hoorspelgebied te maken valt, waarbij Günther het meer in het ironisch-bizarre zoekt en zijn vrouw Ilse in het sprookjesachtige, associatieve stemmingsstuk ware wonderen verricht. Hier voelde men, dat het hoorspel zich inderdaad tot een zelfstandige kunstvorm van zeer suggestief gehalte kan ontwikkelen.
Ik moet zeggen, dat de critiek op een hoog peil stond. Er werd niet wederzijds geprezen of gezwegen. Broksgewijze werden er ook al tijdens de eerste twee luisterdagen principiële kwesties te berde gebracht. Een belangrijk probleem was bijv. of de schrijver intensief bij de radioregie betrokken moet worden of niet. Richter vond van wel, maar de radiomensen vonden dat zulk een intensieve samenwerking bij de huidige snelheid van productie eenvoudig niet uitvoerbaar is. Het belangrijkste leek de radiovertegenwoordigers, dat er een zekere mate van sympathie en esthetische gelijkgestemdheid tussen klankregisseur en schrijver bestaat. De schrijver moet het dan verder maar aan de radio overlaten. De radiomensen werden bijgevallen door Hildesheimer, die beweerde dat hij over de regie van zijn stukken altijd bijzonder tevreden was en vaak zelfs verrast. Een ander probleem, dat in de loop van de eerste twee dagen al aangesneden werd, was het probleem van de pauzen, van de functionele stilten in een stuk. Hierover heerste ook verschil van mening. Sommigen vonden de stilten onmisbaar om hun suggestiviteit, anderen, onder wie Hildesheimer, eisten van een stuk tempo, zonder veelzeggende stilten en onderbrekingen. Ik was het met Hildesheimer eens en volgens mij werd zijn standpunt indrukwekkend bevestigd, toen aan het eind van het congres als curiosum een fragment van de radiobewerking uit 1928 van Döblins roman ‘Berlin, Alexanderplatz’ ten gehore werd gebracht. Het was eenvoudig overdonderend. Er ontstond twijfel, of we, ondanks het geluidsraffinement, waarover we nu beschikken, wel zoveel verder zijn gekomen. In razend tempo zonder radiofonische stemmingsmiddelen, werden monologen, dialogen en massascènes gebracht. Voor velen, ook voor mij, was dit het hoogtepunt van de bijeenkomst.
De laatste dag was gewijd aan een principieel debat. Het was tijdens deze discussie, over de toekomst van het radiohoorspel, dat Goethe, zoals ik al in het begin schreef, door zijn collega Ranicki geprezen werd als knap hoorspelschrijver. De toekomst van het hoorspel zag men nl. nogal somber in. Richter had de indruk, dat de radio, dus het pure luisterinstrument, langzaam maar zeker aan het verdwijnen is en dat zij over 5 tot 10 jaar haar rol als massamedium zal hebben uitgespeeld. Zelfs in de café’s staat tegenwoordig een televisietoestel, en zo er al een radiotoestel aanwezig is, dan is het meestal onder een kleed verborgen. Het is niet ondenkbaar,
nog steeds volgens Richter, dat de radio langzamerhand in een vacuüm werkt, omdat er geen luisteraars meer zijn. Men kan van de geweldige ondernemingen, die de omroepstations in Duitsland toch zijn, niet verwachten, dat ze op den duur voor een minimaal publiek radiouitzendingen blijven verzorgen. Misschien is er een kans dat door verandering van beleid de radio nog gered kan worden en daar ligt misschien nog een mogelijkheid voor het literaire hoorspel. In ieder geval is de situatie aldus, dat als de radio op dezelfde wijze doorgaat als voorheen ze haar eigen graf graaft en de televisie de functie van de radio zal overnemen.
Hier barstte het electronisch brein van Ranicki uit Hamburg weer eens los met een imposante, systematische lijst van ‘ten eerstes’ en ‘ten tweedes’ en het gebruikelijke ‘Ende’ kwam pas na een heel lang, overzichtelijk en optimistisch betoog. Volgens hem was er geen sprake van, dat de radio en dus het hoorspel ten dode opgeschreven is. Integendeel. Het hoorspel staat pas aan het begin van zijn ontwikkeling. Heeft de film het toneel soms verdrongen? En wat de televisie betreft, daarvan gaat juist een stimulerende invloed uit. De televisie zorgt er immers voor dat de radio zich van haar eigen functie bewust wordt? Het hoorspel heeft een strenge, eigen akoustische vorm. Er moeten stukken geschreven worden, waarin alleen het woord essentieel is. De beste hoorspelschrijvers zijn lyrici, zoals bewezen wordt door de werken van Eich en Aichinger. Hun stukken zijn bepaald geen televisiestukken, waarin de spontane, associatieve beeldenstroom van de luisteraar door het vertoonde beeld gereglementeerd wordt. De televisie moet realistische stukken brengen, de radio lyrische hoorspelen, dwz. zuivere woordspelen, waarin concreta alleen maar storend werken. Het hoorspel heeft een eigen unieke vorm, die alleen door de radio gebracht en gerealiseerd kan worden. Zoals het toneel zijn typische genieën heeft voortgebracht, zo zal de radio dat ook doen. Dylan Thomas is wel het eerste maar niet het laatste hoorspelgenie. We staan pas aan het begin. Waarom dus gewanhoopt? Er zijn trouwens aanwijzingen, dat het publiek radio en televisie naast elkaar beluistert. Dat is zeer goed mogelijk en in de toekomst zal dat nog beter gaan als radio en televisie zich meer hun eigen speciale gebied bewust worden. De functie van de televisie zal de amusementsfunctie moeten worden.
Dit optimistische betoog werd door drie tegenwerpingen getemperd. Richter stelde, dat de indeling culturele sector-amusementssector misschien wel zin had, maar dat de culturele sector steeds kleiner wordt en dat men niet van de radiomaatschappijen, die tenslotte zakelijke ondernemingen zijn, kan eisen, dat ze voor een handjevol luisteraars gaan uitzenden, al zijn die uitzendingen van nog zo’n hoog gehalte. En dan, heeft het lyrisch-expressionistische hoorspel eigenlijk nog wel een publiek? Loopt het expressionisme niet langzamerhand ten einde en is daarmee het lot van het ideale hoorspel niet bezegeld?
Volgens Günther Grass heeft de radio helemaal geen schrijvers nodig maar technici. Want dat zijn de mensen, die eigenlijk het hoorspel maken. En wat de vorm van het hoorspel betreft, het hoorspel heeft juist geen vorm, laat staan een strenge. Het hoorspel biedt geen weerstand, het provoceert het talent van de schrijver niet. Dat is de reden, waarom de knutselaars en de kwakzalvers zich bij voorkeur op het hoorspel geworpen hebben. En wat wil eigenlijk zeggen een goed hoorspel schrijven? Dat is toch onzin. De schrijver komt aan de definitieve vorm toch helemaal niet te pas. Het zijn immers de programmaleiders, klankingenieurs en regisseurs, die tenslotte de vorm van het hoorspel bepalen.
Een lector van de Fischerverlag vond tenslotte, dat het schrijven van een hoorspel ook door de goede schrijvers doorgaans als een gemakkelijke en noodzakelijke vorm van bijverdienste wordt gezien. Zijn beste krachten spaart de schrijver meestal voor het werk, dat hij door de verdiensten met een hoorspel pas kan schrijven. Zodoende wordt de middelmatigheid in de hand gewerkt en gehandhaafd. Hoe bereiken we, dat goede schrijvers goede hoorspelen gaan schrijven?
Door vaker bijeen te komen, vond Richter. Niet onderling, maar samen met de vertegenwoordigers van de radio, opdat dezen zouden weten, in welke richting de noodzakelijke verandering van de radio zich zou moeten voltrekken om nog te redden wat er te redden viel. En dan wilde hij tenslotte nog iets ten gunste van het radiohoorspel zeggen. Goebbels had het hoorspel verboden. Dat kan alleen maar betekenen, dat hoorspelen bevorderlijk zijn voor de ontwikkeling van het vrije denken.
Hiermee was deze bijeenkomst, die drie dagen had geduurd, ten einde. De principiële discussie vond ‘s Zondags plaats en was om tien uur ‘s morgens begonnen. Zaterdagavond was er een feest geweest, dat voor velen tot 6 à 7 uur in de ochtend geduurd had. Maar tien uur waren allen weer in de vergaderzaal aanwezig, ondergetekende, zij het met moeite, incluis. Ordnung moet tenslotte sein.