Simon Carmiggelt
Proficiat Geert
Geen literair verantwoorde bijdrage van mij, Geert. Ik ben de enige schrijvende persoon in Nederland, die niets ‘in portefeuille’ heeft. Alles wat ik vervaardig wordt binnen vier en twintig uur gedrukt – dat is mijn tragiek. Met mijn nabestaanden heb ik dan ook afgesproken dat ze op mijn zerk zullen zetten:
‘Hier ligt S. Carmiggelt. Nu heeft-ie éindelijk eens iets liggen.’
Maar blij ben ik natuurlijk wel, dat ‘Tirade’ tweehonderd nummers heeft gehaald. Als lezer, bedoel ik. Los van alle belangrijke publicaties die er in hebben gestaan, heeft het blad mij, in de loop der jaren, zorgvuldig op de hoogte gehouden van jouw menselijke rijping, Geert.
Je verhalen, die je altijd onder pseudoniem hebt geschreven, laat ik nu even buiten beschouwing. Ik beperk me tot de weinige regels die je er niet onder een schuilnaam in hebt gepubliceerd. Daar kon ik aan zien hoe het met je ging en hoe je langzaam veranderde.
Ik grijp maar één voorbeeld.
Vroeger zette je onder een advertentie in ‘Tirade’ voor je eigen uitgaven altijd:
‘Verkrijgbaar in de goede boekhandel.’
Uit dat zinnetje rees je helemaal op. Driftig en tot knokken bereid. Je wilde er mee zeggen:
‘De góede boekhandel, bedoel ik. Dáár lever ik aan. Niet aan die zakken die te lullig zijn om echte literatuur te durven verkopen. Die krijgen mijn uitgaven niet eens, al liggen ze op hun dorre knieën te smeken.’ Het heeft heel lang geduurd, Geert, eer je in je advertenties bent overgegaan op
‘In iedere boekhandel verkrijgbaar.’
Begrijp me wel – ik heb dat nooit als een capitulatie gezien. Ik dacht alleen, vrij naar Alexander King: ‘His enemy grows older.’ Het aardige van het klimmen der jaren vind ik, dat ieder zinnig mens dan denkt:
‘Ach, op de keper beschouwd zijn we eigenlijk allemààl zakken.’
En zo is het.
Een vergelijkbare ontwikkeling heb ik waargenomen in je mededelingen aan de abonnees. Die zijn ook milder. Wat ik bedoel wordt duidelijk, als je teksten uit verschillende periodes naast elkaar legt.
Op de binnenkant van het ‘Tirade’-kaft staat:
‘Over abonnementsgelden wordt bij vooruitbetaling beschikt. Het abonnement loopt van 1 januari tot 31 december en kan niet tussentijds worden beëindigd.’
Dat heb je geschreven, Geert, toen je nog pas aan het begin van die tweehonderd nummers stond. Eigenlijk is het geen mededeling. Het is een dagorder. Jij ‘beschikt’ over het geld. En het abonnement ‘kan niet tussentijds beëindigd worden’.
Waarom kan dat eigenlijk niet?
Is het God’s wil?
Nee, het is jouw wil, Geert, uitgedrukt op jouw manier, toen je nog een god in ‘t diepst van je gedachten was. Die tekst is nooit met je mééveranderd. Maar je verzoeken aan trage betalers onder de abonnees om eens over de brug te komen zijn dat wel. Vroeger stelde je ze grimmiger. Nu schrijf je al:
‘U doet mij een groot genoegen direct na ontvangst van dit nummer uw abonnementsgeld te betalen.’
En je eindigt met:
‘Met hartelijke dank bij voorbaat.’
Tekenen van toenemende mildheid. De zeikers die, ondanks je hartelijke dank bij voorbaat, toch niet hebben gegireerd, werp je in ‘Tirade’ 198 alleen maar voor de voeten:
‘Ik moet toch niet blijven soebatten?’
Maar dat is meer:
‘Ik ben niet boos. Ik ben bedroefd.’
Vandaag hoef je niet bedroefd te zijn. Integendeel – het tweehonderdste
nummer rolt van de pers en ik heb – mag ik hopen – betaald. Wat er met je geschied is, in de loop der jaren, heb je zelf onverbeterlijk samengevat in ‘Tirade’:
‘Ik had de vent wel een klap op zijn gezicht willen geven of zijn kaartebakken door de ramen willen smijten. Zulke normale dingen deed ik vroeger, toen ik nog niet nadacht over de rechten van een administratie.’ Ik citeer uit het – onder pseudoniem – gepubliceerde verhaal ‘De ontruiming’. Ik vind het even meesterlijk als ‘Een verjaardag’. Jij vroeg me om een bijdrage, maar ik draag er nu een aan jou op. Wat je nog niet geschreven hebt is het verhaal over je vader, toen hij nog jong en ongebroken naast je wilde moeder stond. Als je dát op papier zet, is je boek klaar. Je beste boek.