Simone Dubois
Belle op Zuylen*
Het doet mij – en natuurlijk allen die belangstelling hebben voor Belle van Zuylen – een bijzonder genoegen, dat de Stichtse Culturele Raad bij haar Project Pennen en Penselen, ook deze schrijfster heeft uitgekozen, die afkomstig is uit het Sticht.
We weten dat de Raad zich in haar keuze niet beperkt tot schrijvers en beeldende kunstenaars uit Utrecht en omgeving, maar men is vaak geen profeet in eigen land, en daarom is deze waardering hier vanavond – voor een schrijfster, voor wie er ook in het buitenland een levendige belangstelling bestaat – bijzonder verheugend.
Verheugend ook is het feit dat de schilder Theo Bitter – die steeds geïnteresseerd was in het werk van Belle van Zuylen – de opdracht heeft willen aanvaarden, om in een schilderij weer te geven, wat bij hem deze schrijfster oproept. Zijn kunstwerk – dat hier vanavond voor het eerst wordt getoond – is niet het Slot Zuylen zoals U het kent van prenten of foto’s, maar het is hèt geboortehuis van de schrijfster Isabelle de Charrière, de naam waaronder zij in de Franse literatuur bekend werd.
Dit schilderij geeft het isolement weer, dat Belle van Zuylen onderging door te zijn geboren in een aparte klasse – die van de adel (haar vader was heer van Zuylen) – maar tegelijkertijd straalt er ook een levendigheid uit, eenzelfde levendigheid als die van de stijl van Belle van Zuylen, die de lezer van vandaag nog zo bijzonder aanspreekt. Want mèt haar pen heeft zij steeds geprobeerd haar sociaal en geestelijk isolement te doorbreken.
Dit schilderij is onlangs gemaakt, in de winter 1982, ongeveer 240 jaar ná de geboorte van Belle, die hier ter wereld kwam op 20 oktober 1740. De familie van Tuyll van Serooskerken – zo luidde de familienaam – beschouwde het kasteel als een buitenverblijf; de winters werden in Utrecht doorgebracht in het statige huis aan de Kromme Nieuwe Gracht. Maar bijzondere evenementen, zoals de geboorte van Belle, en ook haar huwelijk op 17 februari 1771, vonden plaats op het Slot. Ze werd in de kleine gereformeerde dorpskerk gedoopt onder de namen Isabella Agneta Elisabeth en haar huwelijk met de heer Charles Emmanuel de Charrière werd daar eveneens voltrokken.
Er is de laatste jaren veel over Belle van Zuylen geschreven, al haar werken zijn thans herdrukt en binnenkort zullen ook al haar brieven, d.w.z. alle teruggevonden brieven en die van haar correspondenten, voor het eerst toegankelijk zijn, in de 10 delen dundruk van de Oeuvres Complètes
d’Isabelle de Charrière – Belle de Zuylen, uitgegeven door de unieke Geert van Oorschot. Straks vertelt mijn man U nog wat meer over deze uitgave.
Nu we hier het fraai geschilderde geboortehuis van deze schrijfster voor ons hebben en men mij gevraagd heeft U vanavond over haar een en ander mee te delen, lijkt het mij het best eerst even na te gaan, hoe zij zich op Zuylen en in Utrecht tot schrijfster ontwikkelde.
Zelf had zij een grote voorkeur voor Zuylen en niet alleen omdat zij toen Jean-Jacques Rousseau zo bewonderde: ‘Iedere ochtend wandel ik hier een paar uur voordat de dauwdruppels in de zon zijn verdampt’, schreef ze aan d’Hermenches, ‘het is of men mij het toezicht heeft opgedragen over de openbare werken van de spinnen, zo nauwkeurig onderzoek ik ze’.
En als in de zomer, na het dorsen de boeren feestvieren en een grote maaltijd aanrichten, dan is ze heel trots, dat ze daar met haar broer deel aan mag hebben. ‘Onze boer,’ vertelt ze, ‘heer des huizes, was erg gelukkig mij naast hem te zien zitten, spontaan legde hij zijn zwetende handen op de mijne. Zijn vrouw ontving mijn broer en mij met een hartelijke gastvrijheid. Onze dienstboden vonden het prettig dat we met ze aan tafel zaten en ik heb dan ook heel de tijd van het feest genoten’.
Bewondering voor natuur en kunst gingen bij haar gepaard, haar hele leven lang, en die liefde voor de natuur is zeker op Zuylen ontstaan. ‘Wat zou er van mij worden,’ schreef ze veel later aan Benjamin Constant, ‘als ik even weinig van kunst als van de natuur zou houden als jij, van de natuur houd ik het meest…’
Wat wij weten over het leven van Belle van Zuylen en het ontstaan van enkele van haar publicaties is terug te vinden in haar brieven. Leven en schrijven zijn bij haar sterk verweven, schrijven was zelfs een dwingende noodzaak om te kunnen leven, om het verschil te compenseren van wat ze had willen zijn en het soort keurslijf, waarin zij was geboren en waarin haar stand haar dwong.
Die noodzaak, steeds geestelijk bezig te zijn, vinden we ook verwoord in het dagboek van Anaïs Nin, die enkele jaren geleden is overleden. Zij zegt: ‘als ik niet schrijf, heb ik het gevoel dat mijn horizon inkrimpt, het is alsof ik gevangen zit. Ik verlies mijn vuur. Schrijven is een noodzaak, zoals de zee die rijst en daalt. Ik noem het ademen.’
Ook voor Belle betekende schrijven ademen. Van 1760 af, ze was dan ongeveer 20, kunnen wij de ontwikkeling van haar schrijverschap in haar brieven volgen. Toch weten we ook al een en ander over het jonge meisje vanaf 1753, uit brieven van haar gouvernante, Jeanne-Louise Prevost, afkomstig uit Genève. Ook Belle schreef haar geregeld in die tijd, maar die brieven zijn niet teruggevonden. In de brieven van Mlle Prevost wordt nog veel gesproken over het verblijf van Belle, toen ze ongeveer 11 was, met haar in Genève en over de reis die ze toen samen maakten door Zwitserland en Frankrijk en over hun verblijf in Parijs.
Men kan zich afvragen of het op die reis is geweest dat Belle, hoe jong ze ook nog was, een soort ‘schok der herkenning’ heeft gekregen. Weg uit het vrij beschermd en gesloten familieleven, kreeg haar sterke observatiegeest niet alleen belangstelling voor de prachtige landschappen, maar ook voor de verschillende klassen van de maatschappij, in Frankrijk bijvoorbeeld werd ze bijzonder getroffen door de grote armoede van de boeren.
Ze kwam van die reis zeer gerijpt terug en alles wat ze geobserveerd had, bleef bij haar doorwerken. Zij was daarbij met de Franse taal zo vertrouwd geraakt, dat zij die altijd als haar uitdrukkingsmiddel is blijven gebruiken. Dat was een kwestie van cultuur, opvoeding en smaak en had niets te maken met een onberedeneerde francofilie. Zij las en kende ook de Nederlandse literatuur en geschiedenis en heeft tegenover alles wat Frans was, altijd dezelfde kritische onafhankelijkheid bewaard, als tegenover alles wat Nederlands was of Zwitsers, toen dát land haar tweede vaderland was geworden. Onthullend hieromtrent is een citaat uit een brief aan Benjamin Constant over een gemeenschappelijke Franse vriend. ‘Ik ben geen Française,’ zegt ze daar, ‘en dat is in zijn ogen af en toe een tekort van mij. En hij is Fransman, wat, onder ons gezegd, ook wel eens in mijn ogen een gebrek is van hèm. Jij en ik, wij waren van geen enkel land, toen wij met elkaar omgingen’.
Maar terug naar het jonge meisje op Zuylen:
De enorme drang naar meer kennis die de 18de eeuw kenmerkte, stimuleerde ook haar. Haar persoonlijke ervaringen werden aangewakkerd door de invloed van de schrijvers die zo’n bijzonder stempel op de achttiende eeuw hebben gedrukt: de Fransen Montesquieu, Voltaire en Rousseau, de
Engelsen Hume en Lock, om er maar enkelen te noemen. Haar ideeën werden in geestelijke zin steeds liberaler, dat wil zeggen toleranter voor andersdenkenden, voor mensen van verschillende landen, klassen of religies.
De correspondentie met haar gouvernante vermindert van jaar tot jaar omdat Belle, met haar snel evoluerende ideeën, niet meer bij haar terecht kon met haar problemen. En passief deel hebben aan de grote beweging van de achttiende eeuw door alleen maar de actuele auteurs te lezen, volstond niet meer voor haar actieve geest.
In brieven van Belle aan haar moeder, die niet zijn teruggevonden, maar waarvan we een paar citaten kennen, die destijds door Sainte-Beuve werden aangehaald in het portret dat hij van Madame de Charrière publiceerde, bevinden zich twee paragrafen die haar geestesgesteldheid rond haar 20ste jaar goed karakteriseren. Het eerste citaat heeft betrekking op het huwelijk. Ze laat daarin aan haar moeder weten dat er voor haar méér nodig is, dan een boek vol adellijke titels om te vergoeden, wat een eeuwige verbintenis voor afschrikwekkends heeft. Ze wil zich niet onderwerpen aan de conventionele moraal van haar tijd. En daarin is zij een jonge vrouw van vandaag. Ze wilde wèl trouwen, maar niet, zoals toen regel was, met iemand van haar stand van wie zij niet hield, en die haar zelfstandigheid en onafhankelijke persoonlijkheid niet zou aanvaarden. Belle was een aantrekkelijke verschijning, zoals onder meer blijkt uit de fraaie portretten die de beroemde pastellist Maurice Quentin de la Tour van haar maakte, en ook uit het borstbeeld van de niet minder bekende Franse beeldhouwer Houdon. Het grootste van de twee portretten, waarvan er een copie hier in de étalage staat, werd trouwens in Zuylen gemaakt, niet op het Slot Zuylen, maar op het kasteeltje Groenhoven, dat er vlakbij was gelegen en waar haar oom generaal van Tuyll woonde.
Tot in de hoogste adellijke kringen in binnen- en buitenland heeft zij huwelijkscandidaten gehad. Maar die werden ofwel door haar afgewezen, ofwel waren zij bang voor de confrontatie met een zo geëmancipeerde, ontwikkelde partner, die zij voor een blauwkous moesten verslijten. Haar werken en haar brieven, en alle bestaande getuigenissen over haar, bewijzen hoezeer zij zich daarin hebben vergist, hoezeer zij bij al haar intelligentie, iemand was en bleef, die zich niet minder door haar hart liet leiden, dan
door haar verstand. Een van de vermakelijkste episodes in de reeks aanzoeken is dat van de befaamde Engelse schrijver James Boswell, auteur van The Life of Samuel Johnson, met wie zij bevriend was geraakt, die op Zuylen werd ontvangen en met wie zij correspondeerde. Hij bewonderde haar in hoge mate, maar toen hij bij haar vader een huwelijksaanzoek deed, stelde hij daarin zoveel beperkingen aan haar vrijheid en verlangde een zo grote onderworpenheid, dat zij zijn aanzoek van de hand wees met de ironische woorden ‘Je n’ai pas de talents subalternes’. Het is misschien wel aardig om hierbij te vermelden dat, drie jaar geleden, toen er een zomerzegel aan Belle van Zuylen werd gewijd, de Nederlandse posterijen het eerste ontwerp weigerden, waarop diezelfde uitspraak voorkwam, vertaald in het Nederlands: ‘Ik heb geen talent voor onderdanigheid’. Blijkbaar was dat nog steeds te revolutionair voor een vrouw! Maar dit terzijde.
Het tweede citaat van Sainte-Beuve luidt als volgt: ‘Bij het ontbijt leest de heer de Casembroot meestal voor uit de bijbel, in kamerjas en met zijn slaapmuts op, toch heeft hij zijn laarzen en zijn leren broek al aan, wat eigenlijk heel lachwekkend is en verre van charmant. Gisteren tracteerde hij ons op het gezelschap van baron van H…, een zeer nobel edelman en niet minder ongelikt. Ik vroeg mij af, wat is adel? En op grond van zijn gesprek gaf ik mijzelf antwoord: dat is het recht om te jagen’.
Die twee citaten, dát over het huwelijk en dát over de adel, vormen het thema van haar eerste novelle Le Noble. Het is een soort badinerend pamflet tegen de bekrompenheid van een zekere categorie van de adel, die geen nuttig werk verricht voor de maatschappij en meer belangstelling heeft voor wapenschilden, kwartieren en de jacht, dan voor menselijke eigenschappen. Zelf zegt ze later over deze eerste publicatie, dat het maar een niemendalletje was en dat de verveling toen haar muze was. Het moet destijds echter tóch zó hard zijn aangekomen dat haar ouders, om haar en zichzelf tegen de roddel te beschermen, het boekje uit de handel lieten nemen, want hoewel anoniem verschenen, had iedereen de auteur ervan geraden. Opmerkelijk is, dat een achttal jaren later Le Noble nog werd opgevoerd in Den Haag als opéra-bouffe onder de titel Vertu vaut bien noblesse door haar vrienden Obdam et Cie.
Niettegenstaande het protest van haar omgeving en het terugtrekken uit de handel van Le Noble, gaf Belle niet meteen het publiceren op, maar wat ze schreef ging verloren. In de salons van Utrecht en Den Haag was men ook meer dan eens verontwaardigd over haar uitlatingen. De vrouw van de Franse ambassadeur o.a. riep eens uit: ‘Une demoiselle, cela une demoiselle!’ Wat haar weer deed schrijven: ‘les dames de La Haye me déchirent’.
De verontwaardiging van deze Haagse kringen zal zeker wel ten top zijn gestegen toen Belle er, op een bal bij de Hertog van Brunswijck, zelf een man aansprak met de befaamd geworden woorden: ‘Monsieur, vous ne dansez pas?’. Die man was baron Constant d’Hermenches en ze trotseerde op dat bal niet alleen de etikette. D’Hermenches was 37, bijna het dubbele van haar leeftijd. Hij was getrouwd, maar leefde gescheiden van vrouw en kinderen. Hij had de reputatie een libertijn en een Don Juan te zijn, briljant, geestig, knap en geletterd. Een gecultiveerd Europeaan, met vrienden over heel het continent. Tot hen behoorde met name Voltaire, in wiens stukken hij speelde, de prince de Ligne, de duc d’Arenberg, en hij was in Ferney evenzeer thuis als aan het stadhouderlijke hof in Den Haag, de paleizen en salons in Parijs en Brussel. Maar er werd uit jaloezie veel over hem geroddeld, en al behoorde roddelen niet tot de stijl van Belle’s ouders die daar minachting voor hadden, zij hielden wel degelijk rekening met hun reputatie en die van hun dochter. Belle van haar kant was ongetwijfeld op de hoogte met de zijne, en haar daad droeg dan ook een symbolisch karakter, door het onderscheid dat zij ermee onderstreepte tussen haar en de anderen, haar familie en haar kring: ‘C’est en vérité une chose étonnante que je m’appelle Hollandaise et Tuyll’, schrijft ze hem later.
Dat onderscheid illustreert minder een verzet – want aan de uiterlijke orde van het milieu, waarin ze leefde heeft ze zich lange tijd aangepast – dan wel haar behoefte aan innerlijke onafhankelijkheid, aan geestelijke zelfstandigheid, zichzelf te zijn of te worden, te ontdekken wie zij was, los van conventies, tradities, verplichtingen, vooroordelen.
Belle is ongetwijfeld een van de eerste vrouwen in Nederland geweest die zo oprecht, ongeremd, bijna roekeloos openhartig over zichzelf heeft geschreven en zich heeft uitgesproken. Het maakt haar, naar mijn mening,
niet, zoals sommigen graag willen, tot een voorloopster van de vrouwenbeweging, maar – wat veel zeldzamer is – tot een geëmancipeerde vrouw.
Dat haar intuïtie zo groot en haar onderscheidingsvermogen zo subtiel was, dat zij d’Hermenches als confident durfde uitkiezen, lijkt op die leeftijd verbazingwekkend. Maar wie de correspondentie leest, ontdekt hoe vanzelfsprekend het geleidelijk wordt. Aanvankelijk gaat zij omzichtig te werk. Want de briefwisseling moet geheim blijven. Een meisje mocht niet zo maar corresponderen met wie zij wilde, zeker niet met een d’Hermenches. Maar voor háár vormden zijn ironie, zijn intelligentie, zijn gevoeligheid, zijn talent, zijn gehuwde staat, zelfs zijn libertinisme, de garantie, dat hij tot een heel ander en ruimer begrip in staat was dan haar milieu. Uit het verloop van hun relatie en uit hun brieven blijkt dat Belle d’Hermenches op zijn juiste waarde heeft getaxeerd. Hij was uiteraard in de hoogste mate geïntrigeerd door haar anders-zijn in een land, waarvan hij de burgerlijkheid verafschuwde, speciaal bij de vrouwen in de kringen waarin hij verkeerde. Hij was verrast door een intelligentie, een kennis, een belezenheid, een geest en een gevoeligheid, die op zichzelf uniek mochten heten. Een talent daarbij, dat de lettré die hij was, onmiddellijk heeft herkend en hem meer dan eens deed zeggen, dat hij de stijl van haar brieven boven die van Voltaire stelde. Zeker hebben zij elkaar erotisch aangetrokken. Maar die dubbelzinnigheid heeft de waarde van hun brieven niet verminderd, integendeel. Dat Belle de tegenstrijdigheden in de menselijke natuur niet uit de weg is gegaan, is het waarmerk van haar oprechtheid. En aan de hypocrisie kon zij alleen ontkomen door de gangbare moraal te trotseren, zij doet dat zonder provocatie, maar ook onbekommerd.
Ik kan helaas niet ingaan op het boeiendste deel van hun correspondentie, als er een poging wordt gedaan een huwelijk te arrangeren tussen de protestantse, hoewel sceptische Belle, en de katholieke, hoewel libertijnse, markies de Bellegarde, een vriend van d’Hermenches. Het verbazingwekkende is, dat dit deel van hun correspondentie, dat drie jaar duurt, niet met de markies zelf, maar met d’Hermenches wordt gevoerd. Dat onderstreept al het fantasie-element ervan, ofschoon de contacten serieus zijn geweest en er een officieel aanzoek om haar hand bij haar vader werd gedaan.
Het ligt bijna voor de hand, dat een dergelijke opstelling niet tot veel
resultaten kòn leiden. Dat is dan ook niet gebeurd. Maar waartoe het wél geleid heeft, dat is een omvangrijke verzameling brieven, waarin zij niet alleen haar gedachten, maar haar denken zelf, de bewegingen van haar geest en de sensaties van haar gevoel, de verwarringen en tegenstrijdigheden van beiden, heeft vastgelegd in een schriftuur van een zeldzame directheid, beweeglijkheid en subtiliteit, schitterend van stijl, en als geheel een meesterwerk van analyse, van zelfanalyse, van vrouwelijke psychologie en van psychologie tout court. Zij ontlaadde haar behoefte aan creatieve expressie in deze briefwisseling, die 15 jaar heeft geduurd en waaraan ze hier, op Zuylen vele nachten heeft besteed.
Terwijl ze met d’Hermenches correspondeerde, waren er een paar bijzondere evenementen, die in die jaren wat afleiding brachten: een verblijf van vijf maanden in Engeland, waar Belle herhaaldelijk aan het Hof werd ontvangen. Een bezoek in Maarssen, op het kasteel van haar oom van Lockhorst, van de koning van Denemarken Christiaan 11, waarbij zij werd uitgenodigd. Een diner op Zuylen ter ere van de prins van Oranje Willem v en prinses Wilhelmina. Maar een bezoek, ook op Zuylen, dat haar bovenal boeide was dat van prins Hendrik van Pruisen, een broer van Frederik de Grote. Met hem had ze een geanimeerd gesprek, hij interesseerde zich voor haar lectuur en ze liet hem een artikel zien van haar hand, dat ze in de Gazette d’Utrecht had gepubliceerd over de oorlog in Corsica. D’Hermenches, die Nederland intussen had verlaten om in Franse dienst te treden, was er met zijn regiment heengestuurd, om dit eiland voor Frankrijk te veroveren, en aan de hand van zijn brieven, had ze dit artikel samengesteld. Er verscheen ook een korte samenvatting van in het Nederlands in de ‘s-Gravenhaegse Courant. De prins was zó onder de charme van zijn bezoek dat hij haar en haar moeder uitnodigde op de feesten die te zijner ere in Den Haag werden gegeven. Ze is dan 28 jaar oud en de prins raadt haar aan te blijven zoals ze is, dus niet te trouwen schreef ze.
Kort daarop sterft haar moeder. Zuylen en Utrecht zijn dan zó triest geworden dat ze haar verdriet nauwelijks te boven komt. Haar vader doet nog pogingen om een echtgenoot voor haar te vinden, maar de kandidaten blijken telkens ongeschikt. Ze doet tenslotte zelf een keuze, hoewel na heel wat aarzelingen, waarover ze haar confident d’Hermenches toch weer
inlicht: ‘Vorige week was bijna het huwelijkscontract getekend, maar ik huiverde, ik was bang en ik ben er voor teruggeschrokken. De heer de Charrière heeft niet willen aandringen, hij heeft gezegd dat hij mij als volkomen vrij beschouwde, en die vrijheid zou respecteren tot op het moment van de laatste plechtigheid. Hij houdt van mij, maar zonder illusies, zonder enthousiasme.’ Het leek erop of de Charrière haar alleen maar in haar verdere leven wilde beschermen, maar dat was toch niet wat zij van een huwelijk verwachtte.
Het werd, in Zuylen, een huwelijk zonder plechtigheid, maar, schreef ze aan haar broer Ditie, trouwen is altijd een bijzondere plechtigheid. Voor haar volgde er in ieder geval een periode van grote ontreddering en de huwelijksreis en tevens haar vertrek naar haar nieuwe vaderland, Zwitserland, moest enkele maanden worden uitgesteld.
De rest van haar leven speelt zich niet meer in Nederland af. Wel komen de heer en mevrouw de Charrière nog driemaal naar Zuylen, in 1773, na de dood van haar meest geliefde broer, Ditie, in 1774 en 1775. Het jaar daarop stierf haar vader, Diederik Jacob van Tuyll van Serooskerken en de oudste zoon, Willem, volgde hem op als Heer van Zuylen. Uit angst dat door de dood van haar vader de band met Nederland zou worden verbroken, verzocht ze haar jongste broer, Vincent, nu als schakel te willen dienen, om het contact met haar Nederlandse familie en haar vaderland te blijven onderhouden.
Het is trouwens in Zwitserland dat ze haar literaire oeuvre zal schrijven. De heer en mevrouw de Charrière vestigden zich daar op Le Pontet, een manoir in Colombier bij Neuchâtel, waar de heer de Charrière woonde met zijn vader en twee ongehuwde zusters die het huishouden leidden. Het was er mooi, maar vervelend, weinig inspirerend voor jonggehuwden. Belle en haar man brachten dan ook soms maandenlang door in Genève. Na enkele jaren werd wel duidelijk, dat hun verbintenis meer berustte op wederzijdse verdraagzaamheid en redelijke, vooral intellectuele, verstandhouding, dan op diepere gevoelens en gebruikmakend van de vrijheid die De Charrière haar liet, trok Belle zich van tijd tot tijd alleen terug in dorpen in de omgeving, als Chexbres of Payerne en begon zij weer te schrijven. Haar twee eerste boeken zagen het licht in 1784, meer dan 20 jaar dus nà
Le Noble. Het waren twee romans in briefvorm, Lettres de Mistriss Henley en Lettres neuchâteloises. En zij waren onmiddellijk weer typerend voor haar geaardheid. Het eerste boek was een antwoord op Le Mari sentimental, een roman, geschreven door een broer van Constant d’Hermenches, Samuel de Constant, waarin een man zijn hart uitstort over het gemis aan belangstelling bij zijn vrouw, voor zijn leven en zijn gevoeligheid. Isabelle de Charrière draait, op grond ongetwijfeld van haar eigen ervaring, de rollen om: de vrouw die weinig aandacht vindt bij haar man, is het thema van haar roman. Maar de betekenis ervan is algemeen en betreft de positie van de gehuwde vrouw in haar tijd.
De andere roman verwekte, net als Le Noble, schandaal, omdat de schrijfster er een kritisch beeld in oproept van de stad waarin en de mensen waartussen zij leefde. In een brief van veel later zegt ze daarover: ‘Ik had in Sara Burgerhart gezien, hoe je door het uitbeelden van plaatsen en zeden, die je goed kent, een waardevolle werkelijkheid kunt verlenen aan verzonnen personages. Maar als je niemand in het bijzonder schildert, schilder je iedereen. Daaraan had ik niet gedacht; wanneer je naar waarheid, maar vanuit je verbeelding, een kudde schapen schetst, herkent ieder schaap er zijn portret in, of tenminste het portret van zijn buurman. Dat gebeurde met de inwoners van Neuchâtel en ze werden boos’. Zo boos zelfs dat de familie de Charrière een tijdlang niet meer de deur uitdurfde! In dit boek heeft Belle het o.a. over een meisje dat een kind verwacht van een jongeman met wie ze niet getrouwd is en die daarna op een ander verliefd wordt. Het interessante is dat zij daarover niet romantisch of theatraal-melodramatisch schrijft, maar realistisch en met een scherp bewustzijn van de persoonlijke verantwoordelijkheid. Dat realisme treft ook in andere boeken, zoals Lettres de Lausanne, met de twee delen Cécile en Caliste. Cécile is een meisje dat in vrijheid wordt grootgebracht door haar moeder, dat ongehinderd mag uitgaan en zelfs jongelui op haar kamer ontvangen, al krijgt ze dan wel de raad goed op zichzelf te passen. Want, zegt haar moeder – ‘maak je geen illusies, Cécile, een man probeert elke vrouw te inspireren tot het gevoel voor hem alléén, dat hij zèlf meestal enkel voelt voor onze sóórt’. Wat Belle van haar tijdgenoten onderscheidt, is niet de afwezigheid van gevoel, maar van elke valse sentimentaliteit. In haar onsentimenteel realisme is zij Hollandse.
Op afzonderlijke werken kan ik nu niet ingaan. Ik noem slechts de romans Les Trois femmes, Honorine d’Userches, Sainte-Anne, Les Ruïnes de Yedburg, die met ander proza gebundeld zijn in drie delen onder de titel L’Abbé de la Tour ou Recueil de nouvelles et d’autres écrits divers; Lettres trouvées dans des portefeuilles d’émigrés, de postuum verschenen roman Sir Walter Finch, etc. Daarnaast schreef zij pamfletten en essays, zoals Observations et conjectures politiques – die onder meer betrekking hebben op de gebeurtenissen in Holland in verband met de Patriotten-revolutie die twee jaar aan de Franse voorafging -, als Lettres d’un évêque français à la nation, Lettres trouvées dans la neige, verscheidene beschouwingen over Rousseau, een groot aantal – en dat wil zeggen liefst 26 – komedies, tragedies en opera-libretto’s, waarvan er slechts één in het Frans, en drie andere, alleen in het Duits vertaald, tijdens haar leven het licht zagen, En tenslotte liet zij een klein, niet erg belangrijk maar wel charmant muzikaal oeuvre na, bestaande uit een aantal sonaten, menuetten, romances en liederen.
Ik som dit creatieve oeuvre alleen op, om een indruk te geven van de hoeveelheid en de gevarieerdheid ervan.
Maar de sterke persoonlijkheid van Belle van Zuylen/Isabelle de Charrière, die in haar oeuvre tot uiting komt, weerspiegelt zich nog éclatanter in haar brieven. Zij wordt beschouwd als een der opmerkelijkste epistolaire talenten uit de Franse literatuur.
Haar brieven strekken zich uit vanaf háár twintigste jaar tot aan haar dood op 65-jarige leeftijd. (Zij stierf in Colombier op 27 december 1805.)
Bovendien is er, buiten d’Hermenches met wie zij dus 15 jaar lang correspondeerde, een lange rij van interessante correspondenten, zoals James Boswell, Quentin de La Tour, baron van Pallandt, haar broers Ditie, Vincent en Willem René en andere familieleden, Chambrier d’Oleyres, Du Peyrou, vriend en beschermer van Rousseau, die zij hielp bij de posthume uitgave van diens Confessions; haar jongere vriendinnen Henriette L’Hardy, die de erfgename van haar literaire nalatenschap zou worden, Caroline de Sandoz-Rollin, Isabelle de Gélieu, letterkundigen als Ludwig Ferdinand Huber, haar vertaler en vriend van Schiller, de criticus Chaillet, en tenslotte en bovenal de later beroemd geworden Benjamin Constant. Benjamin die na 1800 een belangrijke rol zou spelen, zowel in de literatuur
als in de Franse politiek, heeft een grote betekenis gehad, voor het laatste deel van haar leven, en zeker zij nog méér voor de vorming van het zijne.
In januari 1786 ging Isabelle de Charrière alleen naar Parijs, waar zij anderhalf jaar zou blijven. Zij was er een regelmatig bezoekster van de encyclopedistische salon van Madame Saurin en de publicist Suard, en daar ontmoette zij op een van die woensdagen, waarop deze bijeenkomsten plaats vonden, de jongeman van twintig jaar die Benjamin toen was.
Belle was op dat moment een schrijfster van een zekere reputatie wier boeken in Parijs gelezen en in bladen besproken werden. Benjamin was nog onbekend en zocht zich een plaats in de maatschappij te verwerven. Zij vatten onmiddellijk, gefascineerd door elkaars geest en intelligentie, een grote sympathie voor elkaar op, ondanks het verschil in leeftijd. Er ontstond een vriendschappelijk verkeer dat hem nadien herhaaldelijk, soms wekenlang, naar Colombier bracht, en die ontmoetingen leidden tot een omvangrijke briefwisseling, die alweer net als die met d’Hermenches tot de bewonderenswaardigste epistolaire literatuur moet worden gerekend. Het duurde zeven jaar, eer er een breuk in hun vriendschap kwam, toen Benjamin in 1794, op aandringen van Isabelle de Charrière, kennis maakte met Madame de Staël, de jonge glorie van dat ogenblik, die zijn minnares zou worden. Hij schreef aan Belle: ‘C’est la seconde femme que j’ai trouvée qui m’aurait pu tenir lieu de tout l’univers… vous savez quelle a été la première’.
Hun briefwisseling die nu voor de eerste maal compleet en integraal wordt gepubliceerd heeft, desondanks, tot aan haar dood voortgeduurd.
Maar onafhankelijk van Mme de Staël, was een breuk op den duur onvermijdelijk geweest. Belle was opgegroeid in de tijd van de Encyclopedisten, van wie zij de denkbeelden, en zeker hun gehechtheid aan de bindende kracht van de redelijkheid, aanhing. De Franse revolutie beschouwde zij als noodzakelijk, zoals zij wat de Nederlandse Republiek betrof, sympathie toonde voor de patriotten. Maar de gruwelen van de Franse revolutie aanvaardde zij niet. Te zien hoe wreed mensen tegen mensen kónden zijn, hoe beperkt de macht van de rede tegenover de primitieve instincten maar is, werd een bittere desillusie en versterkte haar scepticisme en filosofisch pessimisme. Ze drukte het uit in een kort gedicht:
De laatste uitvoerige correspondentie in het leven van Belle van Zuylen – Isabelle de Charrière is die geweest met haar neef Willem-René van Tuyll, een zoon van haar broer Vincent, die in 1794 als krijgsgevangene stierf in het Noorden van Frankrijk, tijdens de laatste gevechten voor de onafhankelijkheid van de Republiek, tegen Frankrijk. Belle, die zich zeer voor de opvoeding van Willem-René interesseerde nodigde hem uit. Hij verbleef bijna een jaar in Colombier. In de daarop gevolgde correspondentie, wordt er meer dan eens met heimwee en vertedering herinnerd aan Zuylen. Belle zou er graag nog eens heen willen, wanneer de gezondheid van de heer de Charrière dit zou toelaten. Maar als Zuylen in 1803 te huur is, reageert ze toch vrij lakoniek:
‘Zuylen te huur heeft niet nagelaten mij te verbazen en even verdriet te doen, maar dat verdriet heeft gauw plaatsgemaakt voor mijn volledige instemming. Zuylen is triest, wie zou dat beter weten dan ik? Voor mijn schoonzuster is Zuylen altijd vreemd gebied gebleven. Ze doen er heel verstandig aan. Woningen worden alleen gebouwd voor hun bewoners en dié worden niet gemaakt voor de woningen. Als Zuylen zou worden verkocht zou dat niet erg zijn. Zuylen wérd ook gekócht. Huizen worden gebouwd of gekocht, vallen in puin of worden opnieuw verkocht. Rijken hebben een begin en een eind. Alles gaat voorbij – zoals de mens, die aan het hoofd staat van alles’.
Wie de brieven van Mme de Charrière leest, kan zich niet onttrekken aan de diepe indruk die persoonlijkheid en karakter van de schrijfster nu
nog maken, en die ook vandaag niets aan waarde hebben ingeboet. Het beeld dat zij oproepen brengt onweerstaanbaar een uitspraak in herinnering van Diderot in een van zijn brieven aan Sophie Volland en die ook door Simone de Beauvoir i.v.m. Belle van Zuylen wordt aangehaald. Hij heeft betrekking op het lot van de vrouw en Diderot karakteriseert hierin met zijn feilloze scherpzinnigheid een tragische situatie van onze cultuurgeschiedenis, die tot in de twintigste eeuw heeft geduurd en pas aan het begin staat van een verandering. Hij zegt daarin tot de vrouwen: ‘Jullie sterven allemaal op jullie vijftiende. Als, zoals meestal, het gevecht alleen maar een symbolische opstand is, staat de nederlaag vast. Het jonge meisje begraaft langzaam haar jeugd, die zelfstandige en onweerlegbare persoonlijkheid die zij eens was, om als onderworpene de wereld in te gaan’.
Wat Isabelle de Charrière, wat Belle van Zuylen, voor ons tot een zo boeiende verschijning maakt, in haar leven, in haar werk en in haar correspondentie, is haar beminnelijke, maar daarom niet minder rebelse opstandigheid tégen die tragiek. Zij heeft zich een levenlang, subtiel maar met overtuiging, met ongewone intelligentie en gevoeligheid, en met een onbuigzame wilskracht, verzet tegen de onderwerping van die zelfstandige en onweerlegbare persoonlijkheid die zij was, en die zij tot het einde toe heeft willen zijn.
Als vrouw – een van de weinigen – heeft zij daarin, onvervangbaar en ontroerend, gezocht naar haar eigen waarheid. Zij werd daarbij gedragen door de grote beweging van de achttiende eeuw, die zij op een voor Nederland unieke, maar voor heel de Europese cultuur, exemplarische wijze vertegenwoordigt en die zij in tal van opzichten weerspiegelt. En met name hierin: dat zij, in het zoeken naar de eigen waarheid, de vervulling zag van het menselijk bestaan.
- *
- Ter gelegenheid van de presentatie van het schilderij dat Theo Bitter maakte van het Slot Zuylen, in het kader van het project Pennen en Penselen, hielden Simone en Pierre H. Dubois lezingen, waarvan de tekst hier afgedrukt is. Deze presentatie vond plaats op 31 maart jl. tijdens de Boekenweek te Utrecht.