Slachtoffers van de samenleving?
door H.L. Mulder
Philip Toynbee is enige maanden geleden op het idee gekomen om mensen, die om de een of andere reden een wrok koesterden tegen de samenleving, uit te nodigen hun rancunes eens te spuien en te vertellen, wat volgens hen de oorzaak is van hun onbevredigende situatie. Deze argeloze vraag bleek het beste middel om met brieven te worden overstelpt. Het werd hem al spoedig duidelijk, dat vrijwel iedereen zich op de een of andere wijze door het leven genomen voelt en het vermoeden, dat de wereld uitsluitend door underdogs bewoond wordt leek iedere dag door een nieuwe stroom van brieven bevestigd te worden. Toynbee had het plan om een aantal van die confessies te publiceren. (Het boek is inmiddels verschenen bij Weidenfeld and Nicolson onder de titel: ‘Underdogs’.) Hij moest dus uit de massa klachten die hem ter beschikking stond, uitkiezen wat volgens hem voor publikatie in aanmerking kwam. Maar welk kriterium moest daarbij toegepast worden? Als hij literaire maatstaven bij zijn selectie zou aanleggen, zou de hele opzet geweld aangedaan worden. Maar anderzijds was een zekere literaire vaardigheid vereiste, omdat deze de underdog pas in staat stelde zijn wrokgevoelens adequaat onder woorden te brengen. Een zekere welbespraaktheid moest als voorwaarde gesteld worden, een welbespraaktheid, die de authenticiteit van de klacht niet teniet deed. Twee typen vielen dus af. En aangezien deze typen verreweg in de meerderheid waren, was daarmee tegelijk de keuze gemakkelijker geworden. Dat dit procédé ook andere gevolgen had, zullen we later zien. Niet in aanmerking voor publikatie kwamen degenen, die door een afgezaagd conventioneel taalgebruik een zekere onoprechtheid van gedachten verrieden. Als tweede categorie werden niet opgenomen zij, wier klachten onleesbaar waren door een niet
te harden gezwollen retoriek, die weer op een andere wijze onoprechtheid suggereerde, hoewel bij deze groep volgens Toynbee vaker sprake was van een aandoenlijke naïveteit.
Van de groep die overbleef werden nu uitgekozen degenen, die het boeiendst hun klacht onder woorden konden brengen, want tenslotte zouden hun klachten in boekvorm verschijnen en de lezer mocht zich niet vervelen. Tenslotte bleven er achttien over. Men moet nu niet verwachten, dat deze achttien een statistisch overzicht bieden van het verschijnsel van de underdog in de Britse samenleving. Door de eerste selectie op taalkundige gronden was er al een flinke bres geslagen in de evenredige vertegenwoordiging van het genus underdog. Bovendien werd een keuze gemaakt uit wat vrijwillig beschikbaar werd gesteld en tenslotte bleek bij de laatste selectie dat er geen enkele originele bijdrage was van de alledaagse typen: alcoholist, oude van dagen en slachtoffer van rassendiscriminatie. Niettemin is het beeld dat de achttien uitverkorenen ontwerpen, gevarieerd genoeg.
Het zijn klachten waar we zelden bij stilstaan of wel we worden verrast door een nieuwe kijk op een situatie, waarvan we alles dachten te weten. Aan het woord komen eerst de mensen die het gevoel hebben mislukt te zijn door een gebrek aan goed onderwijs, dan komen de mensen met sexuele moeilijkheden en afwijkingen, vervolgens een paar met lichamelijke gebreken en tenslotte een gevarieerde groep bestaande uit een misdadiger, iemand die maar niet los kan komen van zijn jeugd in een weeshuis, de zoon van een dronkaard, een vrouw wier huwelijk werd verpest door de bruutheid en jaloezie van haar echtgenoot, een vrouw die haar leven lang zoekt naar de oorzaak waarom ze door iedereen onaantrekkelijk wordt gevonden en een academisch geschoolde dame die vindt dat de samenleving geen bliksem respect heeft voor een vrouw van intellectuele status, die het leven heeft geschonken aan vier kinderen.
Is het genus underdog inherent aan onze samenleving, of het mogelijk zijn om het verschijnsel te elimineren? Een bepaalde groep underdogs is inderdaad onnodig. Dat zijn ten eerste de mensen die het gevoel hebben werk te verrichten of in een situatie te verkeren die niet in overeenstemming is met hun capaciteiten. Ze verdienden beter. Het is opvallend
zo vaak als de klacht terug keert, dat men zich gehandicapt voelt omdat men slecht onderwijs of helemaal geen onderwijs heeft genoten, terwijl degeen die de klacht uitspreekt tegelijkertijd door de manier waarop hij over zijn positie spreekt en blijk geeft goed te doorzien, waaraan het hapert en een intelligentie vertoont, die zijn klacht rechtvaardigt.
En ten tweede is er een samenleving denkbaar die niet door achterlijke taboes, vooroordeel en onverdraagzaamheid sanctioneert jegens homosexuelen, die daardoor gedwongen worden tot een schizofreen leven, dat belast is met schuldgevoelens. De twee bijdragen van deze groep behoren overigens tot de scherpzinnigste van het hele boek. Op die punten zou de samenleving verbeterd kunnen worden. Maar een volmaakte samenleving waarin niemand zich tekort gedaan zou voelen is een utopie. Terecht merkt Toynbee op, dat het meeste leed niet berokkend wordt door maatschappelijke instellingen die verbeterd zouden kunnen worden maar door twee eigenschappen van de mens zelf, die misschien door morele indoctrinatie enigszins ingetoomd, maar nooit volledig onderdrukt kunnen worden, te weten egoïsme en onverdraagzaamheid. En deze serie portretten van onbevredigde levens had met recht onder de titel ‘homo homini lupus’ kunnen verschijnen. De onmenselijkheid heeft de stukken geschreven. En hoe die veranderd moet worden is een zinloze vraag, omdat er geen bevredigende oplossing voor is.
Er is echter nog een ander punt. Wie is een underdog. Is het degeen, die, zoals Toynbee beweert, zelf vindt, dat hij er een is? Het is een simpele definitie en daarom zeer aantrekkelijk. Maar of ze waar is lijkt me twijfelachtig en ik kan me niet aan de indruk onttrekken, dat deze definitie door het boek zelf weerlegd wordt.
De definitie moet uitgebreid worden. Een underdog is iemand die vindt dat hij er een is, maar niet weet en beseft waarom zijn leven onbevredigend is, en die dus ook de taalmiddelen mist om zijn positie adequaat te belichten.
Daaruit volgt dat de ware underdog nooit aan het woord komt. En dus ook niet in dit boek, dat volgens mij eigenlijk een misleidende titel draagt, wat echter volstrekt geen afbreuk doet aan de kwaliteit. Mensen die zo intelligent hun eigen positie doorzien en de oorzaken daarvan weten op te
sporen, die tevens blijk geven van een mensenkennis, die benijdenswaardig is en daardoor hun positie met een zekere berusting, vaak met een zekere ironie aanvaarden en dus impliciet de onvolmaaktheden van de samenleving zelf, zijn volgens mij geen underdogs. Ze treden nl. helemaal niet als slachtoffer op en een toon van opstandigheid ontbreekt dan ook totaal. En niet alleen dat ze een zekere intelligente berusting vertonen, ze beschikken blijkens hun geschriften ook over een taalvaardigheid, die hen in staat stelt hun grieven volledig te verwoorden en zich aldus van neurotische spanningen te ontdoen, wat ook een reden zal zijn dat hun portretten vrij zijn van rancune of rebellie. De misleidende titel berust dus op de wijze van selectie. Door deze selectie kwam nl. de eigenlijke underdog, de beklagenswaardige sukkel die in een hoek zit waar de slagen vallen, maar tevens niet weet waarom hij in die hoek zit helemaal niet aan het woord. Toynbee zegt zelf dat de ontroerendste stukken ingezonden waren door lieden die in een litanie van onverteerbare retoriek losgebarsten waren maar die desondanks de indruk wekten, dat hun verdriet en gevoel van verongelijktheid oprecht waren. Maar hij trekt de conclusie niet.
Wel stelde hij een boeiend en verrassend boek samen, waarin men formuleringen tegen komt, zoals men die van pseudo-underdogs mag verwachten.