Stine Pilgaard
Mijn moeder zegt
Vertaling Angélique de Kroon
Mijn moeder vindt dat ik, nu ik vakantie heb, naar haar zomerhuisje moet komen. Amtoft is lastig bereikbaar, waar je ook vandaan moet komen. Je moet eerst met de trein en vervolgens een paar keer overstappen met de bus, en die gaan elk maar een à twee keer per dag. ‘Ik haat blauwe bussen,’ zeg ik. ‘Haat is een sterk woord,’ zegt mijn moeder. Ik zeg dat het stom is om te investeren in een vakantiehuisje in Amtoft als je graag contact hebt met je familie tijdens vakanties en feestdagen. Ze begint over de Limfjord en de vredige omgeving. Ik zeg dat de krabben in de Limfjord bekend staan als de meest agressieve in Denemarken. Mijn moeder noemt me lieve schat en vindt dat ik negatief doe. Ik zeg dat ik gewoon informatie verschaf over de slechte busverbindingen en kruipdieren van Denemarken. ‘Schaaldieren,’ roept de man van mijn moeder op de achtergrond. Ik zeg dat krabben waarschijnlijk toch meer kruipen dan schalen en dat mijn vriendin dierenverzorgster is, dus dat soort dingen weet ik waarschijnlijk toch wel het beste. ‘Die traint toch zeeleeuwen en geen krabben?’ zegt mijn moeder. Ik steek een sigaret op. Mijn moeder zegt dat er iets bestaat wat Reisplanner heet, op het internet, en dat ik toch echt zou moeten proberen om een openbaarvervoerboekje te vinden. Ik zeg dat ik Reisplanner best ken. Ze begint het te spellen. Ik zeg dat ik Reisplanner best kan spellen. ‘Dot dk,’ roept haar man. ‘D-O-T,’ zegt mijn moeder. Ik haal diep adem. Mijn moeder is bang dat ik Amtoft nooit ga vinden en begint over mijn oriëntatievermogen. ‘Het is toch ongelooflijk dat je zo’n slecht gevoel voor richting kunt hebben.’ Ik vraag of er überhaupt iets is waar ik volgens haar goed in ben. Nu zegt ze dat ik eigenlijk al helemaal foutloos kon praten toen ik anderhalf was. Dat ik niet kon lopen totdat ik bijna drie was, was iets anders. Een beetje gênant in het moedergroepje. ‘Maar je houdt toch van je kinderen, hoe ze ook zijn,’ zegt mijn moeder. ‘Op het consultatiebureau hadden ze nog nooit een motorisch zwakker kind gezien,’ zegt ze. Op een gegeven moment had ze bijna gedacht dat ik een ontwikkelingsachterstand had. Ik zeg niets. ‘Nou is het geen schande om een
beetje achtergebleven te zijn, motorisch gezien,’ zegt mijn moeder. ‘En vandaag de dag heb je toch geen problemen meer met lopen. Denk maar eens aan mensen met spierdystrofie.’ ‘Die krijgen tenminste nog de opbrengst van het liefdadigheidsconcert van het Spierfonds,’ zeg ik. Mijn moeder vertelt dat ze een fantastische thriller aan het lezen is. ‘Dat klinkt spannend,’ zeg ik. Mijn moeder zegt dat ik een snob ben, een echte snob, en als ik dan per se zo elitair moet doen, dan moet ik ook stoppen met naar Shu-bi-dua te luisteren. Je moet wel consequent zijn. Ik zeg dat ik waarschijnlijk ook uit de buurt van Amtoft moet blijven. ‘Hou nou op, schat,’ zegt ze en lacht. Ze had gedacht dat we gezellig haar zestigste verjaardag konden gaan voorbereiden. Ze heeft het over uitnodigingen en de tafelschikking en bloemstukken. ‘Dat duurt nog bijna een jaar,’ zeg ik. ‘Tienenhalve maand,’ zegt mijn moeder. ‘Dat is nog meer dan de tijd vanaf het moment van de conceptie tot aan de geboorte,’ zeg ik. ‘Dat halen we nog wel.’ ‘Je bent net je vader,’ zegt mijn moeder. ‘Altijd alles op het laatste moment.’ Ze wil graag dat ik even bel vanuit Aalborg, zodat we het er dan over eens zijn welke trein ik moet nemen. Ik zeg dat ik een jaar lang in mijn eentje in India heb rondgereisd, dus dat het waarschijnlijk wel zal lukken allemaal. Ze zegt dat India en Amtoft niet te vergelijken zijn. Ik zeg dat ze mogelijk gelijk heeft. ‘Dat hebben moeders over het algemeen,’ zegt mijn moeder.
Voordat ik de deur achter me dichtknal, schreeuw ik dat ze op het punt staat de fout van haar leven te begaan. ‘Kan zijn,’ zegt ze. ‘Maar er valt niets aan te doen.’ ‘Er valt altijd wel iets aan te doen,’ zeg ik. ‘Ik heb geen zin om er iets aan te doen,’ zegt ze. ‘Ik ben niet gelukkig.’ ‘Je kunt niet de hele tijd gelukkig zijn. Ellende hoort bij het leven,’ roep ik. ‘Heb je Camus nooit gelezen?’ Ze zegt dat we ons op twee verschillende plekken in ons leven bevinden. Ik zeg dat we ons op precies dezelfde plek bevinden, waarbij ik vlak voor haar in onze woonkamer sta, en dat ze moet ophouden ruimtelijke metaforen te gebruiken. ‘Vergeet niet om adem te halen,’ zegt ze en reikt me mijn inhaler aan. Ik vraag haar of dit over kinderen gaat. ‘In zeker opzicht,’ zegt ze. ‘Oké,’ zeg ik. ‘Prima, dan nemen we een kind.’ Ik zwaai met mijn armen en gooi per ongeluk een plant om. Er is een scheur in de pot gekomen. ‘Patina, zeg ik. Dat is heel erg in op dit moment. Dingen hoeven niet zo nodig een glad oppervlak te hebben, het moet rustiek zijn.’ Ze zegt dat ik niet klaar ben voor kinderen, terwijl ze de aarde van de vloer opveegt. Ik voel me eigenlijk wel enorm klaar. ‘Ik kan mijn biologische klok echt voelen,’ zeg ik. Ze zegt dat het niet alleen dat is, maar dat het ook om het leeftijdsverschil tussen ons gaat. ‘Lieve hemel,’ zeg ik. ‘Tien jaar, dat komt toch wel vaker voor, honderd keer erger.’ Ik kon ze zo opnoemen. ‘Simon en Janni Spies, Jozef en Maria. Zo zou ik
wel door kunnen gaan,’ zeg ik omdat ik er niet meer kan bedenken. ‘Dit gaat over ons,’ zegt ze. ‘Ulrik Wilbek heeft een boek geschreven genaamd Diversiteit maakt sterk,’ zeg ik. ‘Dat zou je eens moeten lezen.’ Ze zegt dat dat over handbal gaat en niet over relaties. ‘Teamwork is teamwork,’ zeg ik. ‘Stil nou maar,’ zegt ze. Ik vraag haar wanneer ze begonnen is grenzen te trekken. Ze zegt niets.
Ik zit in de woonkamer van mijn vader. Ik kijk uit op de kerk waar hij werkt. Als hij thuiskomt ziet hij er moe uit. Hij zou willen dat de middernachtsdiensten op een ander tijdstip waren, zegt hij. Ik heb een lp van Pink Floyd opgezet. ‘Hey you, would you help me to carry the stone, open your heart, I’m coming home,’ zing ik en vorm met mijn handen een luidspreker voor mijn mond. Mijn vader klopt me op mijn hoofd en zet de muziek wat harder. Ik zeg dat zij bij me moet blijven, dat ik niet het type ben dat je verlaat. Mijn vader bromt wat en gaat op de stoel tegenover me zitten. Hij kijkt de kamer rond. Mijn kleding staat er in zwarte zakken, en ik heb een poster van Karen Blixen opgehangen waar zijn Asger Jorn normaal hangt. Mijn vader opent een fles wijn en zet twee glazen op tafel. Ik zeg dat ze verdomme geen verstand heeft van kwaliteit of van vrouwen of van wat dan ook. Hij kijkt verschrikt en lijkt te denken ‘oh nee, het huilt’ en grijpt naar een pakje speelkaarten. Hij schraapt zijn keel en zegt dat ik het als een kans moet zien en iets moet doen waar ik eerder niet de mogelijkheid voor had. Ik zeg dat ik een drugshoer wil worden in Berlijn en dat ik een boek wil schrijven over ellende en pijn, zoals Christiane F. Hij deelt ons elk zeven kaarten en schrijft onze namen op een stukje papier. Zo, zegt mijn vader, nu spelen we Rummy 500. Ik zeg dat ik me ook net zo goed gewoon in een rivier kan gaan verdrinken. Dat zal haar leren. Hij zegt dat de verdrinkingsdood de ergste moet zijn en is uit in de tweede ronde, maar dat is ook wel makkelijk met drie jokers. Ik staar woedend naar zijn slag. Hij schenkt meer wijn in mijn glas. Mijn vader zegt dat aan alles een einde komt. Ik drink het glas wijn in drie slokken leeg en zeg lelijke dingen over vrouwen terwijl ik de kaarten deel, en hij geeft me gelijk in mijn overwegingen. Deze keer is hij pas na de derde ronde uit, terwijl ik met 135 minpunten overblijf. Mijn vader kijkt een beetje angstig. Hij praat over strategie, het stellen van doelen en het belang van niet alleen maar op een bepaalde kaart zitten wachten. Ik kijk uit het raam. Hij schudt de kaarten en zegt dat het niet is om mij goede raad te geven. Over relaties, dan. Hij heeft het over prioriteiten en compromissen en elkaar niet voor lief nemen. Ik attendeer hem erop dat hij zelf drie keer getrouwd is. ‘Bisschop Kingo ook,’ zegt mijn vader. Hij wordt gegrepen door zijn eigen woorden en heeft het over spontane boswandelingen, kleine attenties in het dagelijks leven en openheid. ‘Dat is het belangrijkste,’ zegt mijn vader. ‘Openheid.’ Ik
knik, terwijl hij voor de derde keer uit is, en het meest vernederende is zijn verontschuldigende gezichtsuitdrukking. Hij geeft me een vuurtje en schenkt meer wijn in mijn glas. ‘Heb je geen oblaten?’ vraag ik. Ik kijk naar de verhuisdozen die opgestapeld staan in de woonkamer. Hij praat over jong zijn, zegt dat zijn communicanten hem ook ontworteld voorkomen. Sociaal werkster Tine Bryld neemt zijn lichaam over op een manier die me nerveus maakt. Ik leg mijn hoofd in mijn handen. Hij klopt me op mijn haar en ik voel me net een hondje. Zo een met van die melancholieke ogen. Die van die jamreclame van Den Gamle Fabrik. Ik kijk hem aan en vraag welke hond ik zou zijn als ik er een was. Hij lijkt van zijn stuk gebracht en zegt dat ik dat toch niet ben. Ik zeg dat je van dat soort dingen nooit zeker kunt zijn en hij geeft me gelijk en zegt dat het waarschijnlijk een Labrador zou zijn. Ik kan aan hem zien dat ik moet vragen waarom. ‘Waarom?’ vraag ik. ‘Omdat dat mijn favoriete hond is,’ zegt hij glimlachend. Ik neem aan dat dat een soort van compliment is en de Labrador sjokt de kamer uit, gevolgd door Tine Bryld, en alleen hij en ik blijven over. Ik zeg dat alles wat ik aanraak stukgaat. Hij kijkt verschrikt naar het glas rode wijn in mijn hand. Ik kijk naar hem. Hij is echt een goede vader. Ik vraag me af of hij door de staat wordt betaald om het met me uit te houden. Of er een invaliditeitstoeslag bestaat voor bijzonder zwaar belaste ouders. Hij zegt dat dat zo niet werkt. Dat je altijd van je kinderen houdt. Hij neuriet wat en kijkt me verwachtingsvol aan. Ik herken een paar tonen van het liedje van ‘De oude tuinman’. Iets over het toelaten van licht en vreugde.
Mijn moeder is net thuisgekomen van haar zomerhuisje. Zij wil me graag een diavoorstelling van haar foto’s van Amtoft laten zien. ‘Ik weet wel hoe je zomerhuisje eruitziet,’ zeg ik. ‘Hier zit ik buiten in de tuin,’ zegt mijn moeder, en wijst op een foto. ‘Echt waar?’ zeg ik. ‘Hier barbecuen we dus op het strand,’ zegt mijn moeder. Ze toont mij een foto van haar man die glimlachend een steak omkeert. ‘Aha,’ zeg ik. ‘Er is iets mis,’ zegt mijn moeder. ‘Ik kan het aan je stem horen.’ Ik schud mijn hoofd en kijk weg. ‘Voor je moeder kun je nooit iets verborgen houden,’ zegt mijn moeder. Haar ogen glimmen en ze lijkt een detective die een moordmysterie gaat oplossen. ‘Ik ben gewoon niet geschikt voor relaties,’ zeg ik langzaam. Mijn moeder zegt dat dat typerend is voor enig kinderen. Dat ik misschien te veel aandacht kreeg toen ik klein was. ‘Oh,’ zeg ik. Ze streelt mijn wang. ‘Ik ben naar de pastorie verhuisd,’ zeg ik. ‘Ben je erg ongelukkig?’ vraagt ze. Ik knik. Nu kijkt mijn moeder ook ongelukkig. ‘Kun je niet met je dokter gaan praten?’ vraagt ze. ‘Hij kan haar er vast ook niet van overtuigen dat ze de vrouw van mijn leven is,’ zeg ik. Mijn moeder vraagt of ik soms fatalistisch ben geworden en zegt dat de ware niet bestaat. ‘Het is een sociale constructie,’ zegt ze en heeft het over de filmindustrie en
Interflora en waar moesten die anders van leven. Mijn moeder begint uit te rekenen met hoeveel mensen in Denemarken ik potentieel een relatie zou kunnen aangaan. Ze deelt mijn aantal geliefden door het aantal jaren dat ik seksueel actief ben. ‘Dat is ongeveer 1,5 per jaar,’ zegt ze, ‘als je die Arabier meetelt.’ ‘Er zijn er nog massa’s over,’ zegt mijn moeder. Ze noemt mensen uit mijn sociale netwerk, namen van vrienden over wie ze me heeft horen praten, en suggereert ook een paar beroemdheden waarvan ze denkt dat die wat kunnen zijn. Ze vond prins William altijd zo aantrekkelijk. ‘Die is net getrouwd,’ zeg ik. ‘Kate is een eendagsvlieg,’ zegt mijn moeder. ‘Die gaat op in het behang.’ Ik zeg dat ik weiger om te gaan discussiëren over de vraag waarom ik niet met Prins William getrouwd ben. ‘Het draait allemaal om je instelling,’ zegt mijn moeder. ‘Het gaat erom dat je open staat.’ ‘Het klinkt alsof je een appartement aan het verkopen bent,’ zeg ik. ‘Je bent beroepsgedeformeerd. Waarom moet alles wat je zegt als een slogan klinken.’ ‘Dat is levenservaring,’ zegt mijn moeder. Ze vraagt wat ik van plan ben te gaan doen. ‘Naar de bliksem gaan,’ zeg ik. ‘Of het klooster in, misschien ergens in de buurt van de Himalaya.’ ‘Dat gaat niet,’ zegt ze. ‘Je hebt toch geen oriëntatievermogen? Bedenk hoe lastig je het vindt om naar Amtoft te komen. Je komt nooit bij de Himalaya aan. Dan moeten papa en ik je gaan zoeken met Interpol en Vermist en ik weet niet wat allemaal.’ Ze rolt met haar ogen. ‘En je weet hoe langzaam je vader is,’ zegt ze. ‘We zouden te laat komen voor elke vlucht en elkaar tot waanzin drijven voordat we bij vliegveld Kastrup aankwamen.’ Ze zucht en zegt dat ze best kan zien dat het een puinhoop is. ‘Nu is de tafelschikking voor mijn verjaardag naar de maan,’ zegt mijn moeder. ‘Zij was de enige die met tante Jette kon praten.’ ‘Ik maak alles kapot,’ zeg ik. ‘Weet je wat, schat,’ zegt mijn moeder. ‘Ik zet Jette gewoon aan een tafeleinde, kein Problem.’ Mijn moeder zet de diavoorstelling uit. ‘Ik haat het als mensen uit mijn leven verdwijnen,’ zeg ik. ‘Haat is een sterk woord,’ zegt mijn moeder. Ze opent het raam en zet het op de haak. ‘Je mag vandaag best binnen roken,’ zegt mijn moeder.