Portefolio
onder redaktie van 22 Nicolaas Wijnberg
Theo Daamen
Geboren 8 juli 1939 Amsterdam
Rijksnormaalschool Amsterdam
Schildert en etst
Het werk van Daamen valt in twee duidelijk gescheiden gebieden uiteen. Tot het ene behoort een bijna plichtmatig modeltekenen, landschapjes opnemen, schetsen in het slachthuis. Dat laatste lijkt me symptomatisch: Daamen is als een instrument waarvan de snaren zo strak gespannen staan dat de klankkast het ternauwernood verdragen kan. En zo iemand gaat kijken naar het slachten. De direct zichtbare resultaten daarvan zijn koele schetsen van koeienlijven, de koppen na het strotdoorsnij den karakteristiek achterovergeklapt, mooi de tegenstelling van de versgevilde huid en het blootkomende vlees, de ogen zonder oogleden tot gekristalliseerde paniek. De pijn die het simpele kijken bij hem opwekte werd door de koele, wat academische tekentrant op afstand gehouden. Van al dit werk werd geen reproductie opgenomen.
Terecht meen ik. Want wat Daamen tot een kunstenaar maakt is het vermogen om die wat plichtmatig in zich opgenomen materialen van de buitenwereld te verteren, in zijn hersens te laten wachten tot het moment waarop hij, met een stapel papier naast zich, aan tafel zittend begint te tekenen, of te etsen. Soms herkent men nog duidelijk het model, zoals bij ‘Juultje’, waarvan het lijf nauwelijks verschilt van de naar model gemaakte ets. Maar het nette meisjeshoofd van het model is in de tweede uitgave wat gegroeid en in allerlei details, die met droom en wensen te maken hebben, veranderd.
In voorgaande jaren tekende Daamen achterlijke meisjes,
mongooltjes. Steeds uit de phantaisie, scheve oogjes bijna rakend aan het lage schedeldak. Hij hield er pas mee op toen iemand hem aanbood om op een instituut eens naar werkelijk achterlijke kinderen te kijken. Inplaats daarvan verscheen er na enige tijd een ander soort meisjes op het papier, niet achterlijk, maar wel bijna zonder voorhoofd. Een vreemd schoonheidsideaal, een misschien niet zo irreële angst voor de verstoring die het achter hoge voorhoofden verborgen werktuig kan aanbrengen in een natuurlijke harmonie.
Vanuit deze herkomst is het thema gegroeid dat in bijna alle tegenwoordige verbeeldingen is te herkennen: breedogige, wijze, liefelijke vrouwen of kinderen tegen een donkere achtergrond van monkelende dwergen. Suzanne in bad, Sneeuwwitje en de zeven dwergen, de Demasqués. Het is niet simpel de tegenstelling van lieftalligheid en kwaadaardigheid – er is niets van schema in – de dwergen zijn geen echte boosdoeners en de lieftalligheid wordt niet echt bedreigd. Er spreekt geen angst uit deze verbeelding, het is geen nachtmerrie, geen treiterig surrealisme, het is meer als in muziek, dat een thema wordt afgezet tegen een contrapunt. Het onmiskenbare waasje van de droom, dat men niet kan phantaseren, geeft er de echtheid aan en overwint het aanvankelijk bezwaar dat de invloed van Goya soms zo onhandig aanwezig lijkt.
Het werk van Daamen bezit een in deze tijd allerzeldzaamste kwaliteit: lieflijkheid, zachtmoedigheid; men kan er van houden, een mogelijkheid die men bijna zou vergeten.
D. Hillenius