[p. 593]
Theo de Jong
Gedichten
Mont Ventoux
I
Bergen verzet om de herinnering
aan de plaatjes en de pijn er niet te zijn
in de hoogte op te duiken. Met de blik
op eindelijk begrijpen wat het lichaam
opjaagt passeer ik het gedenken,
Tommy, zijn overdosis geloof.
Golven van keien kronkelen
over de bodem van de hitte,
zweet komt op als het getij,
mijn ogen ebben weg,
adem slibt dicht.
Gele stenen. Schelle hemel.
Gele stenen. Schelle hemel.
[p. 594]
II
Boven ligt de wereld
afgevlakt als een landkaart
zo overzichtelijk, onzichtbaar.
Om terugzien is het begonnen.
[p. 595]
III
Om terugzien is het begonnen,
de ontmoeting met wat je niet wilt
achter de rug en klaar
voor je.
De berg zet vallen uit
waar ik in trap,
de stuurloze wind
zingt.
Zee
[p. 596]
We hebben iets aan zee gehad die dag.
Het strand dreef de golven het water in,
trage vliegen zagen trage vliegen begraven
onder ons tienduizendkoppig lichaam
dat was gekomen om tot zichzelf te komen.
We praatten maar, zochten met woorden
naar woorden en keken over de v-tekenende
vleugels van een dode meeuw heen, half uit,
nee, half in het lichaamswarme zand.
Rondom ons deed men wat wij deden
ongenadig na, tot eindelijk de kleur
bekennende zon ons met stomheid sloeg.
Het strand kwam in de golven om,
stilte joeg de mensen weg.
Wij zagen hoe de zon de zee vroeg
en de zee zon zei, zon, ja kom.
[p. 597]
Popeye’s gillende grietje
Hij at gretig, bij het licht van haar ogen.
Het geroezemoes zette zijn stem zacht.
Kan niet kiezen, zei hij kauwend, ik kan
niet tegen je taal en niet zonder je stem,
niet tegen je blik en niet zonder je ogen.
Je ziet er uit om te stelen. Weet hij het?
Ze at mondjesmaat van haar herinnering,
keek naar de kloven in haar handen. Ik zou
Popeye’s gillende grietje willen wezen,
zei ze, haar mond vol tanden lachend,
zo lelijk getekend, maar mooi gered.