[Tirade mei 1964]
Sarkofaag
Théophile de Viau en de libertijnen
De priapee – woord afgeleid van Priapus, god uit het Griekse en Romeinse pantheon, phallisch symbool – is een erotisch gedicht. De priapee houdt zich uitsluitend bezig met de physische kant van de menselijke seksuele bedrijvigheid.
Het is meteen duidelijk: de priapee is een reaktie op de huichelarij in de literatuur en de gemeenschap. Aldus is de priapee een universeel verschijnsel; tenminste bij beschaafde lui met een beschaafde literatuur. Deze beschouwingen houden zich echter alleen bezig met de XVIIe eeuwse, libertijnse erotische poëzie.
Deze Franse priapeeën komen in de XVIIe eeuw niet uit de lucht gevallen: zij hadden een traditie achter zich. Realisme èn idealisme hebben steeds het uitzicht van de Franse letteren bepaald: Renard naast le roman de la Rose. En geen werkelijk realisme zonder erotisch-realisme. Wel heeft dit erotisch-realisme eeuwenlang a.h.w. geen ruggegraat.1) Op enkele uitzonderingen na bleef de priapee in de volkse poëzie geankerd; boertig. Bovendien behoorden de priapeeën tot de ‘lopende’ productie van de betrokken auteurs. Kerkelijke noch burgerlijke autoriteiten zagen er graten in, dat de schrijvers uit naam van de ‘esprit gaulois’ kwistig met dubbelzinnige termen omsprongen.
In de XVIe eeuw – met de Renaissance – krijgt de priapee een andere, meer heidense, meer filosofische grondslag: de priapee wordt een wapen in de ideeënstrijd. Wanneer in de XVIIe eeuw het libertanisme uit het christendom brokken komt slaan – en meteen de fundamenten van de sociale orde aantast2) – weerspiegelt de spirituele achtergrond van de priapeeën de opvattingen van het libertanisme, atheïsme, hulde aan het aardse leven, afrekening met wereldse en kerkelijke gezagdragers.
Deze libertijnse geest wordt uitstekend weergegeven in de verzamelbundels met priapeeën die en vogue waren van 1600 tot 1623. De spottende kritiek, de vrijbuiterstoon, het seksuele sausje in ongezouten taal, sprak een ruim publiek aan. Daarom dat dit speciale genre dat begonnen was in 1600 met ‘La muse folastre’ vlug sterk in trek kwam. Met ‘Les Muses Gaillardes’ (1609) en vooral met ‘Le Cabinet Satyrique’ (1618) bereikt dit succes zijn hoogtepunt. Na de bundel ‘Le Parnasse Satyrique’ (1622), verdwijnen de priapeeënbundels echter van de markt, niet ten gevolge van gebrek aan belangstelling, maar ten gevolge van de achtervolgingen ingespannen tegen de voornaamste medewerker aan dit ‘nummer’: bekend libertijn en poète à la mode Théophile de Viau.
De meest gewaagde priapeeën die welke bijvoorbeeld zonder omwegen sodomie verdedigden of zonder omhaal door en door blasfemisch waren, moeten wij in deze bundels niet zoeken. Deze priapeeën zijn tot ons gekomen in manuscript. Dit wil niet zeggen dat zij niet gelezen werden. Zonder twijfel gingen zij van hand tot hand; hun auteur was bekend bij de ingewijden. Maar geen enkel uitgever of auteur wou zelfs in deze bloeiperiode van de priapee zijn naam verbinden aan te uitgesproken ketterse ideeën. Wat niet wegneemt, dat naast de moppentappers-op-rijm in deze verzamelbundels mensen aan het woord kwamen (Regnier, Viau, Maynard, Motin, Ronsard) die proklameren, dat morele, sociale noch kerkelijke vooroordelen ons mogen tegenhouden om ons uit te leven. Vóór gaat de MENS; vóór gaat wat hier, nú, op deze planeet te rapen valt. Wie echter zegt geniet NU, straks komt het NIETS, erkent ipso facto het aardse boven het hiernamaals; komt in botsing met de kerk.
Nochtans is het pas ná 1618 (Le Cabinet Satyrique) dat de Jezuïeten – het voornaamste wapen van de contrareformatie – uit hun schelp komen. Wie enigszins vertrouwd is met de avonturen van de Jezuïeten gedurende het eerste kwart van de XVIIe eeuw, begrijpt, waarom die reaktie van hun kant zolang uitgebleven is, en waarom ze zulke afmetingen aannam. Verbannen uit het land sinds 1598, betekende de Compagnie van Jezus na heel wat gekuip rond de jaren 1620 weer heel wat in het Frankrijk van Lodewijk XIII. Het werd tijd, dat met het libertanisme, dat dank zij de priapeeënbundels
meer en meer veld won, grondig afgerekend werd. Twee paters zetten zich aan het werk: de paters Mersenne en Garassus.
Pater Mersenne spant zich in om in een merkwaardig belachelijke betoogtrant het ‘filosofisch’ atheïsme te bestrijden. Hij onderzoekt allerlei atheïstische geschriften uit allerlei tijden. Naar de brandstapel worden zowel geschriften van Loekianos als deze van Pierre Charron, Giordano Bruno en Théophile verwezen.
Peter Garassus zal Théophile en de moderne libertijnen terroriseren. Deze Théophile wordt het zwarte schaap, omdat hij zowat de chef de bande was van de Jeunesse Dorée van die dagen, die zich verenigde in de ‘Pomme de Pin’. De invloed van die bande à Viau was groot en hun gedachten werden met instemming ontvangen door een jeugd, die zich meer en meer wou afscheuren van de principes die de basis vormden van het koningschap en de kerk. Théophile genoot daarbij de gunst van heel wat belangrijke persoonlijkheden uit de kringen van universiteit en parlement. Théophile verbranden was niet alleen – symbolisch – atheïsme, libertinage en de vrije gedachte uitroeien, maar tevens werd dit het proces van de eeuw, het proces van de Jezuïeten tégen de universiteit en tégen het parlement. Tot tweemaal toe wordt Théophile voor het gerecht gesleept (1623 en 1625). Wegens blasfemische uitlatingen en obscene taal wordt hij voor eeuwig verbannen. Dank zij zijn machtige beschermers ontspringt Théophile de vuurdans, maar de weerslag van dit proces was ongemeen groot.3) Pamfletten, gedichten en polemieken overstromen Parijs. Tot zelfs het gewone volk was – dank zij de preken – in het proces geïnteresseerd. Dit proces blijft onbetwistbaar één van de belangrijkste data in de geschiedenis van de censuur op erotische literatuur en het onderdrukken van de libertinage in Frankrijk. Rechtstreeks bijvoorbeeld werd het aanleiding tot het stichten van de fameuze ‘Compagnie du Saint-Sacrament’, een vereniging van geestelijke en nietgeestelijke zieldrijvers, die meer dan een halve eeuw een onderduimse en hardnekkige strijd zal voeren tegen obscene literatuur, dit om outer-en-heerd te verdedigen in de Geest van de Goede Zeden.4) De brandstapels gaan weldra roken (in 1662 wordt Claude le Petit op 23-jarige leeftijd verbrand uitsluitend voor het schrijven van priapeeën) en de com-
pagnie waakt er angstvallig over, dat de libertijnen geen kans meer krijgen om hun ideeën te verspreiden bij middel van het boek.
Pornografie zijn deze XVIIe eeuwse priapeeën nochtans niet. De pijlers van de echte obscene literatuur, zoals het defloratiethema, orgiën, voyeurisme, sadisme, flagellatie en incest ontbreken totaal. Wel wordt in de priapeeën een seksuele moraal getekend, die enigszins afwijkt van de moraal zoals die door de kerk en de ‘Beschaving’ gedikteerd werd. De priapeeën zijn beslist een ware en waardevolle bron voor de seksuele realiteit in de XVIIe eeuw. Moeilijk kan men zich daarbij van de indruk losmaken, dat de Kinseyrapporten niet alleen geldig zijn ook voor het Europa van de XXe, maar eveneens voor het Europa van de XVIIe eeuw.
In de volgende bladzijden ga ik enkele van de belangrijkste onderwerpen beschouwen, die de XVIIe eeuwse dichters in hun priapeeën dan wel betrokken hebben. Het onderzoek naar die onderwerpen is doel op zichzelf. Ik ontrafel die gedichten niet om mordicus te bewijzen dat deze priapeeën geen pornografie zijn. Het kan me niets schelen of Mijnheer Publiek die versjes toch op die manier veroordeelt. Ik zal de lektuur ervan daarvoor niet staken, want de priapeeën, zoals Maynard zegt:
In de allervroegste middeleeuwse literatuur was het normaal, dat het voorspel tot het liefdesspel uitging van de vrouw. In de XVIIe eeuw was zoiets in de gekonsakreerde liefdespoëzie en voor De Moraal al lang ondenkbaar geworden. Maar voorschriften dekken niet per sé de realiteit. De hartstocht en de drang tot seksueel verkeer wordt daarom bij alle priapeeschrijvers zowel de vrouwen als de mannen aangewreven, niettegenstaande alle uiterlijke schijn van het tegendeel:
(Sigogne)
waarbij de priapeedichters niet aarzelen telkens weer te be-
weren, dat de Vrouw nooit te voldoen is, hoe de man zich ook inspant of uitput, en dat het verheerlijken van de platonische liefde niet in zulke goede aarde valt als wel eens beweerd werd (en wordt).
(Maucroix)
Nauw in verband hiermee staat natuurlijk de spot met de deugd en de devotie, twee begrippen die meestal samengaan, maar zoals Maynard zegt:
terwijl, zoals Pierre Motin neerschrijft:
Het is trouwens erg makkelijk deugdzaam te leven, wanneer men te oud of te lelijk is om ondeugdzaam te zijn. Deugdzaamheid en devotie zijn dikwijls maar façade om andere ondeugden te verbergen:
(Saint-Pavin)
Masturbatie – zowel bij de mannen als bij de vrouwen – is een onderwerp dat voortdurend voorkomt in de priapeeënbundels, waarbij zelf sommige auteurs een probleem aanraken dat thans nog in de XXe eeuw uiteraard als een stil drama tussen veel echtelingen hangt: de onvoldaanheid op seksueel gebied. Wanneer – zoals in het voorbeeldje bij Saint-Pavin – de hand bij het masturberen niet voldoet, komt het voorwerp op de proppen, dat door de priapeeschrijvers met spot, soms ook met nijd, beschreven wordt: de kunstpenis of godemichi:
Het betrekken van masturbatie in geschriften op zulk een luchtige toon, het spotten met de masturbatie, het aanmoedigen zoals sommige schrijvers doen, is een scherpere reaktie tegen de godsdienstmoraal dan wij ons nu kunnen voorstellen. In de middeleeuwse boeteboeken handelen méér paragrafen over de masturbatie dan over sodomie en bestialiteit. Volgens Thomas van Aquino b.v. was masturbatie een groter zonde dan ontucht bedrijven. Toch is de veroordeling van de masturbatie een minder voorkomende houding in de XVIIe eeuwse priapeebundels. Zeldzaam is een stellingname als deze van Claude d’Esternod:
Zoals ik reeds opmerkte komt het echte sadistische defloratiethema in de priapeeën niet voor. Wel interessant is de verhouding van de priapeeschrijvers t.o.v. de maagden: hier klinkt dikwijls een persoonlijk accent door. Niet alleen maakt men het ideaal van ‘maagd blijven’ belachelijk – een vorm van blasfemie! – maar méér dan één auteur maakt het duidelijk, dat oudere vrouwen hem niet bekoren en dat zijn voorkeur uitgaat naar maagden, zoals hier Sigogne:
Het huwelijk zelf komt er bij zulke mentaliteit meestal bekaaid af; de meeste auteurs beweren dat het huwelijk hun seksueel niet voldoet: oplossing is de vrije liefde. Enkele auteurs – als Pierre Motin – eisen die vrije liefde ook op voor de vrouw:
Daarbij zijn we bij een onderwerp beland, dat in de Franse
literatuur regelmatig op de proppen komt: de hoorndrager. Er is geen enkel priapeeschrijver die aan dit onvermijdelijk bijverschijnsel van ons monogaam huwelijksleven kan voorbijgaan. Maar, zo erg is de cocuage nu precies niet zegt Claude d’Esternod, die naar verontschuldigingen zoekt, want:
Wie niet tevreden is in het huwelijk kan bij beroepslui terecht: ‘putain’ en ‘bordel’ zijn misschien wel de twee meest voorkomende woordjes in de priapeeën. De prostitutie was in de XVIIe eeuw een kwaal die in nauw verband stond met de sociaal onevenwichtige structuur. Thomas van Aquino alweer had reeds geleerd, dat prostitutie een noodzakelijke conditie was van de sociale moraal, juist zoals een beerput nodig is bij een paleis, om te vermijden dat het hele paleis stinkt. Deze houding t.o.v. deze beerput was in de XVIIe eeuw nog maar weinig veranderd. Daarom dat in heel wat priapeeën de prostitutie onder één of andere vorm behandeld wordt.
Anale en genitale toespelingen krioelen in pamfletten en geschriften waarmee de grote bonzen van de reformatie en de contra-reformatie zich om de oren sloegen. Het obscene taaltje van Luther is een klassiek voorbeeld van het genre. Ook de priapeeën behandelen de scatologische zaken op een ongedwongen manier, met smaak haast. De mens, met al zijn verstand en pretenties, wat is hij anders dan een ‘animal formé d’admirable structure’ en
(Vallée des Barreaux)
Deze scatologische woordenschat wordt vooral verwerkt bij de beschrijving van afgetakelde lichamen: één van de grote thema’s van deze priapeeën. Vooral de broosheid van de vrouwelijke schoonheid houdt de dichters steeds bezig. Alhoewel in enkele van deze gedichten de weemoed verweven is om de vergankelijkheid blijft het echter in hoofdzaak: scheldpoëzie. Er komen genoeg toespelingen in voor, opdat de slachtoffers van deze moorddadige literatuur niet moesten
aarzelen bij het aantrekken van het schoentje. Na de opsomming van heel wat fraais als b.v.
wordt dikwijls de opsomming besloten als hier bij Maynard:
In deze beschrijvingen moeten wij voornamelijk een antiofficiële letterkundehouding zien. Bij het lezen van de lyrische verzen uit de XVIIe eeuw waarmee men onze school-anthologieën opsiert, bekruipt ons een minderwaardigheidsgevoel. Prachtig gebeeldhouwde lichamen: Venussen en Adonissen treden aan. Geen spoor in de ‘nette’ sonnetten van de talrijke huidziekten die onze voorouders teisterden; geen sprake in deze afgelikte versjes, van de XVIIe eeuwse boeman bij ieder liefdesavontuur: de venerische ziekten. Om over deze minder aangename kant van de liefde iets te weten te komen, moeten wij afdalen in de Hel van onze Koninklijke Bibliotheken. Op allerlei toonaarden zullen de dichters uitroepen als hier Viau:
Helaas, ondanks dit gevaar, kan de mens zich van seksueel verkeer niet onthouden; maar één remedie is er al vast, meent Regnier na een bijzonder pijnlijke druiper:
Nauw in verband met deze venerische ziekten staat de angst voor impotentie. De kerk had door het opleggen van strenge straffen voor al wat met de seksuele bedrijvigheid verband hield, een groot aantal gevallen van impotentie gecreëerd. Wat niet wegneemt, dat volgens de kerk impotentie van duivelse oorsprong was. Gewoonweg constateren van impotentie, zonder een natuurlijke oorzaak op te geven, komt
daarom in de priapeeën zelden voor. Meestal wordt het zoiets als hier bij Ronsard:
Over de erectie is anders wel één en ander te doen in de priapeeën, want naast dit treuren om het verdwijnen van de vitaliteit door ouderdom of ziekte, treffen we méér gedichten aan waarin de dichters opscheppen over hun uitzonderlijke kwaliteiten op het gebied van de liefde. Enkele willekeurig gekozen versregels geven ons aanstonds de opschepperstoon, die op dit kapittel de priapee dicht bij de gezouten moppen
en de zgn. volkspoëzie brengt.
(Regnier)
Nochtans gaan de priapeeën uit de XVIIe eeuw verder dan het verheerlijken van het seksueel genot alléén. Wij hebben te doen met ware tellurische dichters, die zich afvragen waarom wij ons aan die regels vasthouden, die precies verbieden wat we prettig vinden. Daarbij valt het accent niet alleen op de coïtus: allerlei vormen van genot maken het verblijf hier draaglijk. Waarom zouden wij dus verwerpen wat ons vrolijk stemt? Weg met de azijnpissers en lijkbidders, met hun valse schijnernst roept Motin steeds weer uit, want:
Lessen in de erotiek vinden wij in de priapeeën niet zozeer. Wel moet ‘flatter, baiser, s’amadoüer’ aan de coïtus voorafgaan, maar slechts één enkele maal vinden wij détails als:
Willen wij dichters lezen die een lang erotisch spel zeer op prijs stelden, dan moeten wij gaan grasduinen bij de Pléiade. Vooral de techniek van het kussen wordt door schrijvers als de Baïf, Olivier de Magny, Jodelle en Ronsard grondig uit de doeken gedaan. Claude Binet stelt het kussen zelfs boven de coïtus:
Minder nauwkeurig laten de XVIIe eeuwse dichters zich uit over het oraal-genitaal contact, en over de diverse houdingen bij de coïtus. De kerk liet nml. zelfs in huwelijksverband maar één houding toe. Zeven jaar verbanning – na de gebruikelijke geseling en konfiskatie ten voordele van de kerk – was de straf voor de zondaar die tijdens de houding ‘more canino’ betrapt werd. De enige toespelingen die de schrijvers durven maken in dit verband, is het verwijzen naar ‘les figures’ of ‘les postures’ de l’Aretin.5) Een voorbeeldje:
(Regnier)
Een ander zorgenkind van de kerk was sinds de vroegste middeleeuwen de homoseksualiteit (verward met sodomie en pederastie en zelfs bestialiteit). Daar de duivel zich bezighield met het verheerlijken van het genot, was in de ogen van de heksenmeesters de sabbat een orgie van seksuele uitspattingen, waarbij het kussen van de aars van de duivel een voorname rol speelde. Iedere beschuldiging van hekserij is onontwarbaar verstrengeld met sodomie. Hekserij veroordelen is ketterij veroordelen; ketterij bedrijven is sodomie bedrijven; en aldus werd ketterij eerder een seksueel dan een dogmatisch begrip.6) In de XVIIe eeuw was de homo-seksueel ipso-facto een ketter. Het is deze beschuldiging die in de XVIIe eeuwse processen aanleiding geeft tot veroordeling tot de brandstapel, want sodomie werd met zuiverend vuur gestraft. De veroordeling van sodomie werd steeds door Jan
Publiek met instemming ontvangen. Ook in de priapeeën wordt de homo-seksualiteit haast voortdurend afgekeurd. Tussen homo-seksualiteit, pederastie en anale coïtus wordt helemaal geen onderscheid gemaakt; die praktijken worden over één kam geschoren en zijn voortdurend een bron van spot of afkeuring. Op dit punt blijven de priapeeschrijvers merkwaardig in de voorgetekende sporen lopen.
Regnier drukt zich aldus uit:
en Maynard:
Saint-Pavin is de enige dichter die een andere toon laat horen:
Praktisch al de priapeeën – nooit tijdens zijn leven gepubliceerd – van de ‘Roi de Sodome’ draaien om hetzelfde thema: verdediging van de sodomie. In hoeverre deze haast geobsedeerde literatuur zijn ware seksuele aard weergeeft, of in hoeverre hij uit bravoure deze priapeeën schreef, is niet uit te maken.
Dit overzicht van de belangrijkste onderwerpen van de libertijnse priapeeën kan ik niet afsluiten zonder enkele voorbeelden van blasfemie. Nu loopt het met deze blasfemische uitlatingen wel erg los. Aretino’s Ragionamenti mengen het religieuze op een schaal waar de Franse priapeeënschrijvers bij verbleken. Onze verbeelding moeten wij dikwijls inspannen om het blasfemische karakter van volgende voorbeelden te ontdekken. Toch werden zij tijdens het proces van Viau geciteerd, en als bezwarend materiaal gebruikt om een vrije geest op de brandstapel te krijgen.
(Regnier)
En tot slot nog deze vreselijke versregels die Garassus hemeltergend noemde:
(Viau)
en deze die hij haast niet durfde herhalen:
(Maynard)
H. Weverbergh
- 1)
- Eminente literatuurkenners hebben zich met het opsporen van priapee?n – en het achterhalen van hun auteurs – beziggehouden. De Franse priapee werd wetenschappelijk benaderd. Enkele verzamelbundels:
voor de XIIIe eeuw: Chansons satyriques et bachiques du XIIIe si?cle, ?dit?e par A. Jeanroy et A. Langfors. Paris, Champion, 1921. (Les classiques fran?ais du moyen ?ge, 23.)
XVe eeuw: Le parnasse satyrique du XVe si?cle. Anthologie de pi?ces libres, publi?e par Marcel Schwob. Paris, H. Welter, 1905. (Kryptadia, IX.)
XVIe en XVIIe eeuw: Le cabinet secret du Parnasse. Recueil de po?sies libres, rares ou peu connues, pour servir de Suppl?ment aux oeuvres dites compl?tes des po?tes fran?ais. Par Louis Perceau. Paris, au cabinet du livre, 1928-1935.
4 volumes:
1. Pierre de Ronsard et la Pl?iade.
2. Mathurin Regnier et les Satyriques.
3. Fran?ois de Malherbe et ses escholiers.
4. Th?ophile de Viau et les Libertins.
XVIIIe eeuw: Petit Enfer po?tique du XVIIIe si?cle, pr?sent? par Henry M?ller. Paris, Au cercle du livre pr?cieux, 1959.
XIXe si?cle: Le Parnasse Satyrique du XIXe si?cle. Bruxelles (Kistenmaeckers), 1881, 3 vol.
Voor de XIVe eeuw: zie het werk van Eustache Deschamps, de eerste belangrijke auteur die de priapee gehanteerd heeft.
- 2)
- cf Diderot: ?Onder Lodewijk XIII hebben wij tijdgenoten gehad.?
- 3)
- Lach?vre (Fr?d?ric): Le libertinage devant le parlement de Paris. Le proc?s du po?te Th?ophile de Viau (11 juillet 1623-1 septembre 1625), publication int?grale des pi?ces in?dites des Archives Nationales. Paris, Honor? Champion, 1909. (2 vol.)
- 4)
- De parallel met hedendaagse nuttige instellingen als de ?Vice Society? (een machtig genootschap tot beteugeling der zonde en het stimuleren van de openbare zedelijkheid in de U.S.A.) of de identieke R.K. Volkswartbund in Duitsland is treffend.
- 5)
- De 17 bekende sonnetten van Aretino – als illustratie geschreven bij gravures van Marc-Antoine Raimondi naar tekeningen van Jules Romains – kenden een geweldig succes en waren algemeen verspreid.
- 6)
- zie Rattray Taylor (G.): De zeden in het verleden. Amsterdam, Allert de Lange, (1955) en vooral: Les proc?s de sodomie aux XVIe, XVII et XVIIIe si?cles, publi?s d’apr?s les documents juliciaires conserv?s ? La Biblioth?que Nationale (par le), Dr. Ludovico Hernandez. Paris, Biblioth?que des Curieux, 1920.