Tibet integraal
Eens was Tibet een gastvrij en liberaal land, waar bijvoorbeeld Europese missionarissen welwillend werden ontvangen en in de kloosters met hun boeddhistische collegae konden theologiseren. Maar toen de Chinezen meer en meer invloed kregen, hebben deze het vuurtje van de xenophobie aangestoken en geraffineerd opgestookt, zodat het land een verboden rijk werd, een uitdaging voor moedige ontdekkingsreizigers en een projectiescherm voor de halfzachten, die niet zonder het mysterieuze kunnen leven. In 1895 al deed L.A. Waddell een degelijke poging tot debunking in zijn The Buddhism of Tibet or Lamaism, maar de ‘gelovigen’ lieten zich daardoor natuurlijk niet afschrikken. Het is nog niet lang geleden, dat ik een bekend Boeddholoog, bekend door zijn scherpe pen, devote plooien in zijn gezicht zag trekken, toen hij sonoor en fluwelig zijn ‘really holy men’ uitsprak over enkele Tibetaanse incarnaties, bij wie een normaal koele neus geen geurtje van heiligheid kon speuren. Ook voor de zeer velen, die voor heiligen en mysteries geen belangstelling meer kunnen opbrengen, is Tibet toch het land van het exotische gebleven, hetzij van folklore of van diepzinnigheid. Out of this world to forbidden Tibet van de keuvelende journalist Lowell Thomas Jr. levert het treffende bewijs, dat met de invasie der Chinezen een paradijs voor damesweekbladen en reclametelevisie verloren is gegaan.
De oorzaak hiervan is dat er over Tibet bizonder weinig bekend
is. Ook de zakelijke boeken, die over dit land zijn geschreven, konden niet een algemeen kader geven, waarbinnen alle aspecten van het Tibetaanse leven een afgewogen en afgerond geheel konden vormen. Tibet bleef voor mysteriezoekers, wijsheidlievenden en folkloreliefhebbers een zeer vage Rohrschach-test, die alle mogelijke projecties toeliet. Daarin is door La civilisation tibétaine van R.A. Stein (Paris, Dunod, 1962) verandering gekomen, een grondige verandering. Zonder de overige, niet talrijke Tibetologen tekort te doen, kan men vaststellen, dat Stein een van die reuzen is, die soms een vak in zijn geheel op poten zetten. Hoeveel er verder ook nog te doen valt, de serieus geïnteresseerden krijgen in dit boek voor het eerst een integraal beeld van Tibet, dat door een gelukkige combinatie van synchronische en diachronische aanpak aan een brede visie een diep historisch perspectief geeft.
In dit magistrale boek beschrijft de auteur de verschillende landschappen en klimaten, de verschillende bevolkingsgroepen en hun leefwijzen. De romantische voorstelling van het Land van de Sneeuw als een oord van zwervende yaknomaden corrigeert hij door sterk, zelfs iets te sterk de inderdaad niet geringe betekenis van de landbouw te accentueren. Hij geeft verder een uitstekend en zeer verhelderend overzicht van de Tibetaanse geschiedenis met zijn intriguerende en belissende overgang van het oude, gevreesde koninkrijk, dat gedurende enkele eeuwen een macht van internationale betekenis in Azië is geweest, naar de kerkstaat, waarin uiteindelijk de Geelmutsen met hun Dalai Lama’s hun binnenlandse macht hebben weten te consolideren. Het is bizonder boeiend te zien, hoe onjuist onze cliché-voorstelling van een eenzaam en geïsoleerd bergland is geweest en hoe Tibet vooral in de beslissende eeuwen naar alle kanten heeft open gelegen voor invloeden van buiten. Om enkele kleine voorbeelden te noemen: de naam van koning Gesar is afgeleid van Kaisar-Caesar, onderdelen van het Tibetaanse Nieuwjaarsfeest zijn van oud-Perzische herkomst, het verhaal van koning Midas is in Tibet bekend, het Tibetaanse schrift komt uit India, een bepaalde stroming in het lamaïsme is ontstaan door de Chinese school, die in Japan later Zen-Boeddhisme heette. Stein beschrijft en analyseert verder uitermate deskundig gezin en maatschappij, de economische, sociale en politieke organisatievormen, waardoor een beeld van een beschaving ontstaat, dat voor veruit de meeste lezers zelfs niet in een verwijderd verband zal staan tot hun eigen voorstellingen.
Hetzelfde geldt voor zijn al even meesterlijke behandeling van de godsdienst, Tibet’s nationale product, zoals Charles Bell haar noemde. Sterke verhalen en opgeloste levensraadsels ontbreken, maar wel ziet men een boeiend panorama van drie godsdiensten, waarvan er twee achter het boeddhistische lamaïsme schuilgaan, al blijven ze duidelijk zichtbaar. Kende men totnutoe alleen het lamaïsme en de Bon religie, die vooral in de koningstijd is ontstaan, Stein laat zien, hoe de resten van Tibet’s oorspronkelijke godsdienst met zijn berggoden en zijn door paardenrennen, athle-
tische en literaire wedstrijden Helleens aandoende feesten nog een vitaal leven leiden. De schrijver is tot deze ontdekking gekomen door zijn imposante studie van het Tibetaanse epos van koning Gesar. Tenslotte worden de schone letteren en de andere kunsten behandeld, waarbij noch de formele, noch de sociale aspecten worden vergeten.
Al met al presenteert dit boek Tibet als een unieke, feodale beschaving, die door haar overeenkomsten en verschillen met bijvoorbeeld onze middeleeuwen bizonder boeiend is. Stein’s karakteristiek van de Tibetaanse mens roept herinneringen op aan befaamde passages in Huizinga’s Herfsttij der middeleeuwen. Deze beschaving is zeer complex en daardoor alleen reeds veel boeiender dan het simplistische land der mysteries, die even goed en even zelden aangetroffen kunnen worden in andere landen. Deze realistische achtergrond dwingt de Westerling om de diepzinnigheid, die bijvoorbeeld in het met niets te vergelijken Dodenboek ook in Tibet wordt gevonden, niet halfzacht, maar adaequaat te benaderen. Dat werd hem echter evenmin gemakkelijk gemaakt als een zakelijke benadering van Tibet in het algemeen. Het werk van een bekende auteur als Evans-Wentz, die ook het Dodenboek heeft gecommentarieerd, wekt niet zelden associaties aan de Engelse dame, die iedere ochtend en iedere avond vijf honderd keer het om mani padme hum reciteerde.
Ook hierin is echter sinds kort verandering gebracht door het boek The foundations of Tibetan mysticism van Anagarika Govinda (London, Rider, 1959). Achter deze naam gaat een Duitser schuil, die zichzelf noemt een burger van India van Europese afkomst en van Boeddhistische godsdienst, die tot een Tibetaanse orde behoort en gelooft in de broederschap der mensen. Voor de meeste lezers is een en ander reeds voldoende, om het boek maar niet meer open te slaan. Bladeren zij er toch even in, dan zullen ze hun wantrouwen al spoedig bevestigd vinden in wat hun wel esoterisch gezwets moet schijnen. Het merkwaardige is echter, dat serieuze lectuur twijfel aan het aanvankelijke wantrouwen doet rijzen. Persoonlijk moet ik bekennen, dat het eerste hoofdstuk ondanks een prachtig citaat uit Rilke mij nog steeds boven het petje gaat – deze beschouwingen over de macht van het woord liggen dichters wellicht beter – maar deze nederlaag was geen aanleiding, om de rest van het boek te veroordelen.
De zakelijke toon, de nuchtere en minutieuze behandeling van ook het kleinste détail, een enkele werkelijk verhelderende verwijzing naar een Europese dichter of filosoof, de niet logisch, maar wel psychologisch innerlijke consequentie, en tenslotte de erudiete en onmiskenbaar intelligente behandeling van het onderwerp maken dit werk tot een authentiek boek. Deze stelling is wetenschappelijk niet of bezwaarlijk bewijsbaar. Het is een kwestie van smaak, waarbij subjectieve en objectieve factoren niet gescheiden kunnen worden, zoals dat ook het geval is bij de beoordeling van een kunstwerk. Ik zou het daarom negatief
willen formuleren. Dit boek is bepaald niet bestemd voor hen, die graag esoterisch de mist ingaan. Daaruit volgt, dat het bestemd is voor intellectuelen, die immers van een boek verheldering verwachten.
De crux is echter, dat Govinda verheldering wil brengen in een sector van het bewustzijn, waar wij slechts de artistieke discipline van de vorm, geen discipline van de inhoud verlangen. Het zou onjuist zijn, deze sector met het onbewuste in onze zin te laten samenvallen, omdat volgens denkers als deze schrijver ook zeer belangrijke sectoren van het bewustzijn in onze zin van het woord voor Westerse intellectuelen maagdelijk terrein zijn. In de grond van de zaak is dit boek een voortdurende relativering van hetgeen voor velen van ons bijna sacrosanct is: het intellect. ‘The Buddha, certainly, was no enemy of logical thinking, of which indeed he made the fullest use, but he perceived its limitations and therefore taught what goes beyond it.’ Daarom zijn in deze mystiek de hersens slechts symbool van één der mogelijke bewustzijnsvormen, waarin zeer veelzeggend de schrikwekkende demonen verschijnen, even zo vele uitdrukkingen van de doodsangst van hen, die hun ego niet durven en kunnen loslaten. Wie de ondergrondse verbindingen tussen intellect, ego en angst vermoedt of mogelijk acht, behoeft geen mysticus of pseudo-mysticus te warden, om Govinda de kans te geven, hem de ontoereikendheid van het intellect eens te bewijzen en de grenzen ervan aan te geven.
Daar aan iedere levensvorm beperkingen inhaerent zijn, zou het een teken van provincialisme zijn, wanneer men dergelijke verkenningen buiten de eigen levensvorm a priori zou afwijzen. Zelf moest ik aan Govinda’s boek denken, toen in een televisieuitzending Oe Thant niet in het minst onder de indruk bleek te zijn van het rationalisme en de natuurwetenschap van het Westen, integendeel, de agressieve demonie ervan scherp onderkende en zelf als politicus een bewuste en moderne zoon van de Boeddha wilde zijn. Men kan ook denken aan verschillende boeken van Vestdijk. ‘Ja, het was een droom, zei de kellner. Dan kniel ik, zei Haack,’ schrijft Vestdijk. Govinda schrijft: ‘An abstract ideal is in no way “higher” than its humanized, personified or visualized form-symbool.’ Het zogenaamde Oosten wil, evenals de mystieken van Europa, dat wat generzijds het intellect ligt léven. Daarom is Govinda’s boek een werk van wetenschap noch literatuur, maar de integrale beschrijving van een mentale training, die door de grote aandacht voor de Schrikwekkenden van het intellect Westerse intellectuelen meer houvast geeft dan andere vormen van mystiek. Wie de moeite neemt, om de twee boeken van Stein en Govinda te lezen, kan er in ieder geval van verzekerd zijn, dat hij Tibet integraal heeft leren kennen, als iedere beschaving aan ruimte en tijd gebonden èn bezeten van het ‘Der Mensch ist etwat das tiberwunden werden muss’.
Fokke Sierksma