[Tirade april & mei 1965]
Bij het honderdste nummer
Tirade dankt zijn voortbestaan (om van zijn ontstaan maar te zwijgen) vooral aan de wens van de uitgever. Dit is een van de weinige literaire principes waarover de redactie het waarschijnlijk met zichzelf eens is. Deze uitgeverswens wordt aan het eind van iedere jaargang, wanneer de stemming reeds door andere dan literaire oorzaken gedrukt is, op een unieke manier vernieuwd. De uitgever laat de redacteuren op zijn kantoor komen, zet zonodig zelf koffie voor ze, ontkurkt enkele flessen en houdt een boetpredikatie waaruit hij als enige ongeschonden tevoorschijn treedt. Na een benauwende stilte volgt een algehele vergiffenis. De uitgever verzoent zich met de redactie en drukt iedere redacteur hardhandig aan de borst. De bereidheid er het bijltje bij neer te leggen verandert in een stemming van stoutmoedigheid, opoffering en belofte. De redactie krijgt inzage in de exploitatierekeningen en trekt daaruit sombere conclusies die de goede voornemens versterken. In afwezigheid van de uitgever (hij telefoneert in een ander vertrek vermoedelijk heel rustig met zijn accountant of met een geheel nieuwe redactie die hij in reserve heeft gehouden) worden vragen gesteld die in zijn aanwezigheid niet worden herhaald. Het zijn vreselijke ogenblikken die aan het Oude Testament herinneren (bijv. 2 Kon. 2 v. 24, of Pred. 6 v. 3). Zelfs na de verbroedering twijfelt men aan de aard van het zweet dat op de voorhoofden parelt. Is het nog angstzweet of is het al de bevrijdende uitwaseming van schuld en zelfvernedering? Alleen de uitgever weet het. In zijn strenge blik heerst een wonderbaarlijk evenwicht tussen toom en lankmoedigheid.
Tirade heeft, schijnt het, wel eens redacties gehad die uit dit jaarlijkse laatste oordeel de onjuiste consequentie hebben
getrokken door af te treden. De tegenwoordige redactie heeft begrepen (en ik vrees dat het, behalve het enthousiasme van mevrouw Kool-Smit, haar enige verdienste is) dat de strengheid van de uitgever het bewijs is van een buitensporige vaderlijke liefde. Een uitgever die het goed met zijn blad (en zichzelf) meent, kastijdt zijn redacteuren. Op deze eenvoudige toverformule berust het succes of althans de vasthoudendheid van Tirade dat met dit honderdste nummer zijn levenskracht bewijst. Zonder de voortvarendheid van de uitgever (een voortvarendheid waarachter een zo groot verlangen naar nietsdoen, stilte en gedroom schuilgaat), zonder zijn grimmige ontevredenheid (zo vol begrip en verstandhouding), zonder zijn legendarische kracht (die uit een oneindig aantal kleine deeltjes zwakheid is opgebouwd), zonder zijn dwang (die op vrijheid is ingesteld), kortom zonder de eenvoud van deze gecompliceerde figuur zou het blad, veronderstel ik, reeds na het eerste nummer bezweken zijn. Wij allen weten en zijn het er over eens dat deze uitgever…
(Maar daarover misschien liever bij het tweehonderdste nummer.)
De Redaktie
Ik vind het een aardig stukje. De jongens begrijpen nog altijd niets van het redigeren en uitgeven van een blad. Vandaar dat ik het als uitgever zo gemakkelijk heb met TIRADE.
Tot het tweehonderdste nummer dan maar.
De Uitgever