[p. 520]
Tonnus Oosterhoff
Het kan niet beter dan zo over de volle breedte, ik gevoel mij bedron-
ken. En als ik ga omdat ik moet gaan, ga ik aan kanker attaque ongeval
met de wagen.
Ik ben dor ik ben sappige peer. Ik word uitgepikt door rijm en ritme,
nee, door ritme en rijm, dat klinkt beter.
Ik ben uitstreelbaar (eerste klas muurverf). Ik ben het spook in de (ik
ben) kamer op zich. Geen einde te vinden houd ik niet op.
Simpele zinnen subtiel geen dwaas.
[p. 521]
Ik. Droomde ik niet als kind brandende toren twaalfender commodore
minnaar van het eindklassement?
Ik mag lang wachten tot mij dat toevalt.
Ik zit nu hier. Heb een veer aan mijn arm om wat het haalt te geven te
hebben. Maar niet van uit binnen; ik verzing wat door de windgaten aan-
waait.
Kijk de winter, iets over de winter, iets Hendrik de Vries, kijk een
inval. Een losse inval jongens, met niets verbonden.
Overdag slaap ik, kerkuilste in een welluidende streek.