[p. 553]
Tonnus Oosterhoff
Jack Palance
Het onschuldig geval wuift tot strakjes.
De kers bloeit. Ceintuur en corsage.
Tot strakjes. De winkels zijn vlakbij.
Dit hier Betty is propvol vertrouwen.
De brug aan het eind van het pretpark
tilt haar gedienstig het beeld uit,
voert verder naar dadelijk verder.
Nu worden uit de feestkers gesneden
een schouder, een kaak en een hoedrand.
Vermetel geslepen verloofde.
Hij wankelt haast onder zijn plannen.
Dit is niet de man die hij voorgaf.
Kan dadelijk worden voorkomen?
right at you! Die ziedende glimlach.
De knieën bedwingen het plankier,
niet het olie zwetende water.
Hijgend kromt hij zich over zijn wonden,
stervend, dus op zijn gevaarlijkst.
Jack, het publiek mag je werkelijk lijden.
Veel pijn samen. Nu samen creperen?
[p. 554]
De kleintjes hebben,
je kunt het ze niet kwalijk nemen,
het speelgoed weer laten slingeren:
de springbal, de zoete traktor.
Middagvrouw haalt alles binnen
met armen vol.
Afgeleefde glansogen trekkebenen
in het honinggazon.
De man met de gele bloes
komt langswandelen.
Hij kust zijn apricot poedel:
‘Snoes.’
Daar ligt de kaleidoskoop.
Ook de kaleidoskoop
raapt middagvrouw op.
De voorwerpjes glijden eruit.