[p. 504]
Twee gedichten
Kees Winkler
Winterdag
Het gras was berijpt, de grond hard
roerloos stond een reiger in de vrieskou
de tamme ganzen gakten luidkeels
ik had warme oren van het wandelen
Over het ophaalbruggetje door het Bosplan
het winterse sluisje langs de boten
naar de kinderboerderij en Walter
Walter draafde als een herdershond om ons heen
Dampend onze adem, dampend de koffie
op onze magen, de mok in de steenkoude handen
en toen weer terug: de vorst als een scheermes
de wind en het sneeuwen der meeuwen daartussen
Stampend liepen we het warme huis binnen
en strooiden brood voor de vogels uit
(Walter verwarde een spreeuw met een lijster!)
tenslotte een potje geschaakt en verloren
[p. 505]
Buitenveldert
Het zonlicht speelt door het zomerse groen
de wind waait zacht door de bladerkronen
kalm ligt de dag in de schaduw der bomen
mals is het gras met het opgaand plantsoen
Langzaam ben ik van de tuinstad gaan houden
haar torenflats en haar vliegtuiglawaai
met straten genoemd naar vergeten landouwen
en huizen gebouwd in een handomdraai
Ik weet nog dat buiten de Stadionkade
er niets was behalve een vlakte van zand
toen kwam de Goudkust en onderdehand
ontstond er een stadswijk met pleinen en straten
Daar heb ik mijn huis met een tuin voor en achter
een zonneterras en een bloeiende roos
het zomergroen ruist in mijn achtergedachten
sinds ik Buitenveldert als woonplaats koos